Language of document :

Hogere voorziening, ingesteld op 11 februari 2022 door HC tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 1 december 2021 in zaak T-804/19, HC/Commissie

(Zaak C-102/22 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: HC (vertegenwoordigers: D. Rovetta, V. Villante, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 1 december 2021 in zaak T-804/19, HC/Europese Commissie, EU:T:2021:849, dat op dezelfde dag aan HC is betekend, vernietigen;

de overeenkomstig artikel 277 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgeworpen exceptie van onwettigheid tegen de betreffende aankondiging van het vergelijkend onderzoek, die verband houdt met de daarin opgenomen taalregeling, ontvankelijk en gegrond verklaren;

het „tweede bestreden besluit” in eerste aanleg, namelijk de brief/het besluit van 21 maart 2019 waarbij EPSO het verzoek tot herziening heeft afgewezen en rekwirant heeft meegedeeld dat de jury haar besluit om hem niet uit te nodigen voor het assessment heeft bevestigd, nietig verklaren;

rekwirant een bedrag van 50 000 EUR toekennen als compensatie voor de geleden schade;

subsidiair, het bestreden arrest van het Gerecht vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht,

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van rekwirant, zowel wat de procedure in eerste aanleg als wat deze hogere voorziening betreft.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening voert rekwirant de twee volgende hoofdmiddelen aan:

Eerste middel: het Gerecht heeft bepaalde feiten onjuist gekwalificeerd en bewijsmateriaal onjuist opgevat bij het onderzoek en de beoordeling die het heeft verricht in verband met het tweede onderdeel van het eerste middel dat rekwirant in eerste aanleg heeft aangevoerd (schending van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek). Rekwirant verwijt het Gerecht dat het de feiten onjuist heeft gekwalificeerd, dat het Gerecht bewijsmateriaal onjuist heeft opgevat en dat het is voorbijgegaan aan de op hem toepasselijke aankondiging van het vergelijkend onderzoek bij de beoordeling van zijn beroepservaring en zijn academische kwalificaties.

Tweede middel: schending en onjuiste uitlegging van artikel 277 VWEU. Schending van de artikelen 1 tot en met 4 van verordening nr. 1 van 15 april 19581 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap, in de versie die thans van kracht is. Schending van artikel 1 quinquies en artikel 28 van het Statuut van de ambtenaren alsook van artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut van de ambtenaren. Rekwirant verwijt het Gerecht dat dit het „nauw verband” dat tussen de betreffende aankondiging van het vergelijkend onderzoek en het voor het Gerecht bestreden besluit moet bestaan opdat overeenkomstig artikel 277 VWEU een exceptie van onwettigheid kan worden opgeworpen tegen die aankondiging van een vergelijkend onderzoek, te strikt heeft opgevat. Volgens rekwirant is er sprake van een „nauw verband”, zodat de exceptie van onwettigheid die hij heeft opgeworpen tegen het feit dat voor het vergelijkend onderzoek in kwestie enkel het Frans en het Engels als tweede taal kunnen worden gebruikt, ontvankelijk en gegrond is.

____________

1 PB 1958, 17, blz. 385.