Language of document : ECLI:EU:F:2013:133

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

19 september 2013

Zaak F‑83/08

Johan Gheysens

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant voor hulptaken – Aanstellingsvoorwaarden – Functiegroep – Overeenstemming tussen standaardtaken en functiegroepen – Aanstellingsduur”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Gheysens nietigverklaring vordert van het besluit waarbij het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van de Raad van de Europese Unie hem heeft ingedeeld in functiegroep III, rang 11, salaristrap 1, en de duur van zijn aanstellingsovereenkomst heeft beperkt tot twee jaar.

Beslissing:      Het besluit van de Raad van de Europese Unie tot aanstelling van Gheysens wordt nietig verklaard, voor zover hij daarbij wordt ingedeeld in de functiegroep III. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Raad van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in drie vierde van de kosten van Gheysens. Gheysens draagt één vierde van zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Aanwerving – Beoordeling van taken die onder verschillende functiegroepen kunnen vallen – Beoordelingsbevoegdheid van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Regeling andere personeelsleden, art. 80, lid 2)

2.      Ambtenaren – Hulpfunctionarissen en arbeidscontractanten – Aanwerving – Sluiten van overeenkomst met het oog op de tijdelijke bezetting van een vast ambt – Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 1 bis, lid 1; regeling andere personeelsleden, art. 2‑5, 51, 53 en 88)

1.      Artikel 80, lid 1, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie bepaalt dat de arbeidscontractanten zijn ingedeeld in vier functiegroepen die overeenkomen met de te verrichten werkzaamheden. In artikel 80, lid 2, worden de werkzaamheden opgesomd die onder de functiegroepen vallen. De aanwijzingen van artikel 80, lid 2, van bovengenoemde regeling zijn bindend voor het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, al heeft deze bepaling aan de instellingen wel een ruime beoordelingsmarge gelaten. Om deze beoordelingsmarge te begrenzen, bepaalt artikel 80, lid 3, van de regeling dat elke instelling, na raadpleging van het comité voor het Statuut, de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden nader kan vaststellen. Gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de instellingen, lichamen en instanties van de Unie beschikken bij de beoordeling van de taken die onder de verschillende, in artikel 80, lid 2, van de regeling bedoelde, functiegroepen kunnen vallen, moet het Gerecht zich bij zijn controle van de verdeling van die taken tussen de functiegroepen beperken tot de vraag of het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag binnen redelijke grenzen is gebleven en zijn beoordelingsbevoegdheid niet kennelijk verkeerd heeft gebruikt. In deze context moeten, om vast te stellen dat de administratie een kennelijke fout heeft gemaakt die de nietigverklaring van het op basis van die beoordeling genomen besluit kan rechtvaardigen, de door de verzoekende partij aan te dragen bewijselementen afdoende zijn om de beoordelingen van de administratie hun plausibiliteit te ontnemen.

Om te beoordelen of het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag, door deze functionaris met het oog op de werkzaamheden die hij dient te verrichten in een bepaalde functiegroep in te delen, een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan, moet worden nagegaan of het bij deze werkzaamheden gaat om werkzaamheden die vallen onder de betrokken functiegroep. Aangezien de indeling van de arbeidscontractant plaatsvindt op het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, dienen alle werkzaamheden in aanmerking te worden genomen die hij volgens zijn overeenkomst dient te verrichten, en niet – wanneer de administratie hem gedurende de geldigheidsperiode van de overeenkomst om een of andere reden bepaalde werkzaamheden niet heeft opgedragen – enkel de werkzaamheden die hij daadwerkelijk heeft verricht.

(cf. punten 29‑31 en 33‑35)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 4 oktober 2007, de la Cruz e.a./OSHA, F‑32/06, punt 64; 24 april 2008, Dalmasso/Commissie, F‑61/05, punt 53; 13 juni 2012, Macchia/Commissie, F‑63/11, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑368/12 P

2.      Uit een gezamenlijke lezing van artikel 1 bis, lid 1, van het Statuut en de artikelen 2 tot en met 5 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden volgt dat de vaste ambten van de instelling in beginsel moeten worden vervuld door ambtenaren, en dat die ambten dus slechts bij wijze van uitzondering door functionarissen kunnen worden vervuld. Zo bepaalt artikel 2, sub b en d, van die regeling weliswaar uitdrukkelijk dat tijdelijke functionarissen kunnen worden aangesteld om een vast ambt te vervullen, doch preciseert het ook dat dit slechts tijdelijk is. De artikelen 3, sub b, en 3 ter, eerste alinea, sub b, van voornoemde regeling bepalen dat de administratie hulpfunctionarissen of arbeidscontractanten voor hulptaken kan aanstellen om, nadat de mogelijkheden zijn onderzocht om ambtenaren van de instelling op de betrokken posten te benoemen, bepaalde ambtenaren of tijdelijke functionarissen die een vast ambt vervullen, te vervangen. Niettemin preciseren de artikelen 51 en 53 van bovengenoemde regeling enerzijds en artikel 88 van diezelfde regeling anderzijds dat de aanstellingsovereenkomst van deze functionarissen voor bepaalde tijd moet worden gesloten en beperken zij zowel de mogelijkheden van verlenging van de aanstellingsovereenkomst als de mogelijke duur van die aanstelling. Dit geeft die aanstelling een onzeker karakter, hetgeen in overeenstemming is met het doel ervan, namelijk de vervanging van een ambtenaar die tijdelijk niet beschikbaar is. Enkel een ambtenaar kan immers blijvend een ambt vervullen dat is opgenomen op de lijst van begrote posten en geen tijdelijk karakter heeft.

(cf. punten 61‑64)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 21 september 2011, Adjemian e.a./Commissie, T‑325/09 P, punten 78‑80