Language of document : ECLI:EU:T:2013:248

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

16 mei 2013 (*)

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Invoer van harde tarwe van hoge kwaliteit – Invoerrechten – Verordening (EG) nr. 919/2009 – Verordening (EG) nr. 1249/96 – Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent – Materiële schade – Causaal verband”

In zaak T‑437/10,

Gap SA granen & producten NV, gevestigd te Zoersel (België), vertegenwoordigd door C. Ronse, A. Hansebout, K. Claeyé en J. Muyldermans, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en B. Burggraaf als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een op grond van artikel 340 VWEU ingesteld beroep tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van de vaststelling van invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit bij verordening (EG) nr. 919/2009 van de Commissie van 1 oktober 2009 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 915/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2009 (PB L 259, blz. 5),

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, S. Soldevila Fragoso (rapporteur) en G. Berardis, rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 december 2012,

het navolgende

Arrest

 Feiten

1        Verzoekster, Gap SA granen & producten NV, houdt zich voornamelijk bezig met de import van harde en zachte tarwe vanuit de Verenigde Staten en Canada naar Europa alsmede met de levering ervan aan molens in Europa.

2        De invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit worden berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 136, lid 1, van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (PB L 299, blz. 1). Bij deze verordening is verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB L 270, blz. 78) ingetrokken, waarbij verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB L 181, blz. 21) was ingetrokken. Artikel 136, lid 1, van verordening nr. 1234/2007 bepaalt dat de invoerrechten worden berekend op basis van de interventieprijs, vermeerderd met 55 % en verminderd met de dagelijkse representatieve prijs bij invoer cif (cost, insurance and freight) (hierna: „cif-invoerprijs”). Op grond van artikel 143 van verordening nr. 1234/2007 heeft de Commissie als taak met name wat artikel 136 betreft de in aanmerking te nemen prijsnoteringen vast te stellen.

3        Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1766/92 ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (PB L 161, blz. 125), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 459/2009 van de Commissie van 29 mei 2009 (PB L 139, blz. 3), bevat de uitvoeringsbepalingen op basis waarvan de invoerrechten worden berekend. Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1249/96 bepaalt dat de Commissie de invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit op de vijftiende dag en op de laatste werkdag van elke maand vaststelt op basis van de cif-invoerprijs die is bepaald volgens de methode van artikel 4 van deze verordening. Ingevolge artikel 4, lid 1, van deze verordening wordt voor de berekening van de cif-invoerprijs rekening gehouden met de representatieve beursnotering op de markt van de Verenigde Staten, de gekende handelspremies en kortingen die op de noteringsdag op de markt van de Verenigde Staten bij deze notering horen, en het vrachttarief voor vervoer over zee en de daarmee samenhangende kosten tussen de Verenigde Staten (Golf van Mexico of Duluth, Minnesota) en de haven van Rotterdam (Nederland) met een schip van ten minste 25 000 ton. Bovendien wordt in artikel 4, lid 2, sub a, van deze verordening gepreciseerd dat de Commissie deze beursnotering bepaalt op basis van de in bijlage II ervan vermelde beurzen en referentiekwaliteiten, waarbij zo geen enkele notering beschikbaar is voor de berekening van de cif-invoerprijs, de in de Verenigde Staten publiek beschikbare fob-noteringen (free on board) in aanmerking worden genomen. Artikel 4, lid 2, sub b, van verordening nr. 1249/96 bepaalt dat de Commissie zich voor de handelspremies en het vrachttarief voor vervoer over zee baseert op de algemeen verkrijgbare gegevens.

4        De invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit, die sinds lang op nihil waren vastgesteld, zijn bij verordening (EG) nr. 893/2009 van de Commissie van 25 september 2009 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 838/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 september 2009 (PB L 254, blz. 97) opnieuw vastgesteld op 2,04 EUR per ton met ingang van 26 september 2009.

5        Bij verordening (EG) nr. 915/2009 van de Commissie van 30 september 2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2009 (PB L 258, blz. 6) zijn de invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit vastgesteld op 7,27 EUR per ton. Bij verordening (EG) nr. 919/2009 van de Commissie van 1 oktober 2009 houdende wijziging van verordening nr. 915/2009 (PB L 259, blz. 5) zijn deze rechten vastgesteld op 17,20 EUR per ton met ingang van 2 oktober 2009.

6        De invoerrechten werden opnieuw tot nihil gebracht bij verordening (EG) nr. 1037/2009 van de Commissie van 30 oktober 2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 november 2009 (PB L 285, blz. 7) naar aanleiding van een wijziging in de berekening van het vrachttarief voor het vervoer tussen de havens van Duluth en Rotterdam.

7        Verzoekster heeft tussen mei en juli 2009 harde tarwe van hoge kwaliteit gekocht die zij van de haven van Duluth naar Europa heeft verscheept. De lading werd gelost in de haven van Antwerpen (België) op 3 oktober 2009 en onderworpen aan de sinds de vaststelling van verordening nr. 919/2009 geldende invoerrechten, namelijk 17,20 EUR per ton. Verzoekster heeft dus een bedrag van 295 690,43 EUR betaald voor inklaring van 17 191,304 ton harde tarwe van hoge kwaliteit.

8        Bij brief van 8 maart 2010 heeft het Comité du Commerce des céréales, aliments du bétail, oléagineux, huile d'olive, huiles et graisses et agrofournitures (hierna: „Coceral”), woordvoerder van de handelaars in granen, rijst, dierenvoeder, oliehoudende zaden en landbouwbenodigdheden in Europa, waarvan verzoekster lid is, de Commissie gevraagd of zij voornemens was de vóór 1 november 2009 vastgestelde invoerrechten met terugwerkende kracht te corrigeren. De Commissie heeft op 25 maart 2010 dit verzoek afgewezen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

9        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 september 2010, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

10      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zesde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het in het kader van de in artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Partijen zijn binnen de gestelde termijn op dat verzoek ingegaan.

11      Ter terechtzitting van 13 december 2012 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

12      Verzoekster vraagt het Gerecht:

–        vast te stellen dat de Europese Unie niet-contractueel aansprakelijk is;

–        de Unie te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade voor een bedrag van 295 690,43 EUR, vermeerderd met de Belgische wettelijke rente vanaf de data van betaling;

–        de Unie te veroordelen tot betaling van een provisioneel bedrag van 30 000 EUR, vermeerderd met de Belgische wettelijke rente, voor de extra schade die zij stelt te hebben geleden wegens de tijd die zij aan de zaak heeft besteed, en de advocatenkosten die zij heeft gedragen.

13      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

1.     Opmerkingen vooraf

14      Volgens verzoekster moet de Unie niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld wegens het onrechtmatige gedrag van de Commissie dat rechtstreeks heeft geleid tot haar schade.

15      Artikel 340 VWEU bepaalt dat inzake niet-contractuele aansprakelijkheid de Unie overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade moet vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt. De in de rechtspraak inzake deze bepaling geformuleerde regeling houdt met name rekening met de ingewikkeldheid van de te regelen situaties, de moeilijkheden bij de toepassing of de interpretatie van de teksten en, meer in het bijzonder, de beoordelingsmarge waarover de auteur van de betrokken handeling beschikt (arrest Hof van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, Jurispr. blz. I‑5291, punten 39 en 40).

16      De Unie kan slechts niet-contractueel aansprakelijk worden geacht en op het recht op schadevergoeding kan slechts aanspraak worden gemaakt wanneer aan drie voorwaarden is voldaan, namelijk dat het aan de instellingen van de Unie verweten gedrag onrechtmatig is, de schade zich daadwerkelijk heeft voorgedaan en er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen dat gedrag en de gestelde schade (zie arrest Hof Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 15 supra, punt 42, en arrest van 9 november 2006, Agraz e.a./Commissie, C‑243/05 P, Jurispr. blz. I‑10833, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bijgevolg moet in casu worden nagegaan of aan elk van deze drie voorwaarden is voldaan.

2.     Onrechtmatigheid van het gedrag van de Commissie

17      Verzoekster stelt dat de Commissie de bepalingen van artikel 4 van verordening nr. 1249/96 heeft geschonden en bovendien in de zorgvuldigheidsplicht is tekortgeschoten.

18      Eerst moeten verzoeksters argumenten inzake schending van de bepalingen van artikel 4 van verordening nr. 1249/96 worden onderzocht.

19      Volgens de rechtspraak kan de Unie slechts niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld wanneer er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen (arrest Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 15 supra, punt 42). Daarentegen is van weinig belang of de geschonden regel al dan niet een hogere rechtsregel is en treffen de door verzoekster aangevoerde argumenten dienaangaande dan ook geen doel (arrest Gerecht van 19 oktober 2005, Cofradía de pescadores „San Pedro” de Bermeo e.a./Raad, T‑415/03, Jurispr. blz. II‑4355, punt 85). Dus moet in casu worden nagegaan of, ten eerste, een rechtsregel bestaat die particulieren rechten verleent en, ten tweede, er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van deze regel.

 Bestaan van een rechtsregel die particulieren rechten verleent

20      Verzoekster is van mening dat artikel 4 van verordening nr. 1249/96 een rechtsregel bevat die particulieren rechten verleent doordat hij rechtszekerheid betreffende de methode van berekening van de invoerrechten biedt.

21      De Commissie repliceert dat deze bepaling niet ertoe strekt particulieren rechten te verlenen daar zij het algemeen belang van de Unie en niet dat van de importeurs dient.

22      Volgens de rechtspraak strekt een rechtsregel ertoe particulieren rechten te verlenen wanneer hij een voordeel meebrengt dat als verworven recht kan worden gekwalificeerd, ertoe dient de belangen van particulieren te beschermen of de toekenning inhoudt van rechten aan particulieren waarvan de inhoud voldoende kan worden vastgesteld (zie arrest Cofradía de pescadores „San Pedro” de Bermeo e.a./Raad, punt 19 supra, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien volgt uit de rechtspraak dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de geschonden rechtsregel, hoewel die in hoofdzaak algemene belangen beoogt te beschermen, tevens tot bescherming van de particuliere belangen van de betrokken personen strekt (arrest Gerecht van 23 november 2011, Sison/Raad, T‑341/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 47; zie eveneens, in die zin, arrest Hof van 14 juli 1967, Kampffmeyer e.a./Commissie, 5/66, 7/66 en 13/66–24/66, Jurispr. blz. 306, 328, en arrest Gerecht van 10 april 2002, Lamberts/Ombudsman, T‑209/00, Jurispr. blz. II‑2203, punt 87).

23      Terwijl verordening nr. 1249/96 in wezen ertoe strekt, zoals de Commissie verklaart, via de vaststelling van invoerrechten de interne markt en de financiële belangen van de Unie te beschermen (zie in die zin arresten Hof van 14 november 2002, SPKR, C‑112/01, Jurispr. blz. I‑10655, punt 31; 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, Jurispr. blz. I‑2759, punt 31, en 29 april 2010, Dansk Transport og Logistik, C‑230/08, Jurispr. blz. I‑3799, punt 51), beogen de bepalingen van artikel 4, waarin wordt vastgesteld met welke elementen rekening moet worden gehouden voor de bepaling van de cif-invoerprijzen die noodzakelijk is voor de berekening van de invoerrechten voor graan, volgens de berekeningsmethode van artikel 136, lid 1, van verordening nr. 1234/2007, te verzekeren dat de invoerrechten op objectieve, voorzienbare en transparante wijze worden berekend.

24      Deze bepalingen beogen dus de bescherming van de individuele belangen van mogelijk betrokken personen en moeten bijgevolg worden beschouwd als rechtsregels die ertoe strekken particulieren rechten te verlenen, in de zin van de in de punten 19 en 22 supra aangehaalde rechtspraak.

 Bestaan van een voldoende gekwalificeerde schending van artikel 4 van verordening nr. 1249/96

25      Verzoekster stelt dat de Commissie op voldoende gekwalificeerde wijze de bepalingen van artikel 4 van verordening nr. 1249/96 heeft geschonden.

26      De Commissie beschikt over geen enkele beoordelingsmarge bij de toepassing van deze bepalingen en in elk geval heeft zij kennelijke beoordelingsfouten gemaakt bij de vaststelling van de fob-notering en het vrachttarief. Bovendien, aldus verzoekster, heeft de Commissie verzuimd de bron van haar gegevens aan te geven en haar berekeningsmethode toe te lichten.

27      De Commissie wijst verzoeksters argumenten van de hand.

28      Teneinde uit te maken of er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel, moet rekening worden gehouden met de beoordelingsmarge van de instelling die de handeling heeft verricht. Wanneer de Commissie over een beoordelingsbevoegdheid beschikt, geldt, om vast te stellen dat een schending van het Unierecht voldoende gekwalificeerd is, als beslissend criterium de kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen zij haar discretionaire bevoegdheid moet uitoefenen. Wanneer de Commissie daarentegen slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de loutere inbreuk op het Unierecht volstaan als bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending (zie arrest Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 15 supra, punten 43 en 44). De vaststelling van een fout of onregelmatigheid die door een instelling is begaan, volstaat op zich niet om de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie teweeg te brengen, tenzij die fout of onregelmatigheid wordt gekarakteriseerd door een gebrek aan zorgvuldigheid of voorzichtigheid (arrest Gerecht van 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑198/95, T‑171/96, T‑230/97, T‑174/98 en T‑225/99, Jurispr. blz. II‑1975, punt 144).

29      In casu dient dus eerst te worden nagegaan over welke beoordelingsmarge de Commissie beschikte bij de toepassing van de bepalingen van artikel 4 van verordening nr. 1249/96 voor de berekening van de invoerrechten als bedoeld in verordening nr. 919/2009, en vervolgens dient te worden beoordeeld of zij deze bepalingen op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden.

 Beoordelingsmarge van de Commissie

30      Zoals in de punten 2 en 3 supra eraan is herinnerd, moet de Commissie om de twee weken de invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit vaststellen volgens de berekeningsmethode die is voorgeschreven bij verordening nr. 1249/96, en met name door de cif-invoerprijs volgens de methode van artikel 4 ervan vast te stellen.

31      Ingevolge deze bepalingen moet de Commissie de cif-invoerprijs bepalen op basis van de representatieve beursnotering op de markt van de Verenigde Staten, de gekende handelspremies en kortingen die op de noteringsdag op de markt van de Verenigde Staten bij deze notering horen, en het vrachttarief voor vervoer over zee tussen de Verenigde Staten (Golf van Mexico of Duluth) en de haven van Rotterdam met een schip van ten minste 25 000 ton. De Commissie bepaalt deze beursnotering op basis van de in bijlage II vermelde beurzen en referentiekwaliteiten, waarbij zo geen enkele notering beschikbaar is voor de berekening van de cif-invoerprijs, de in de Verenigde Staten publiek beschikbare fob-noteringen in aanmerking worden genomen. Voor de handelspremies en het vrachttarief voor vervoer over zee baseert de Commissie zich op de algemeen verkrijgbare gegevens.

32      De Commissie is voor de berekening van de cif-invoerprijs dus gehouden bovengenoemde elementen in aanmerking te nemen en zij beschikt op dit punt dus niet over een beoordelingsmarge (zie, in die zin, eveneens in de context van een gemeenschappelijke ordening der markten, arrest Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, punt 28 supra, punt 137, en arrest Gerecht van 3 februari 2005, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑139/01, Jurispr. blz. II‑409, punt 158).

33      Vervolgens dient te worden onderzocht of de Commissie over een beoordelingsmarge beschikt bij de keuze welke bronnen en welke gegevens zij zal gebruiken voor de bepaling van deze elementen en zo ja, wat de omvang van deze beoordelingsmarge is.

34      Blijkens artikel 4, lid 2, van en bijlage II bij verordening nr. 1249/96 moeten de gegevens die in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van zowel de fob-notering als de bekende handelspremies en kortingen die bij deze notering horen en het vrachttarief, publiek beschikbaar zijn. Aangezien in deze bepalingen niet nader wordt gepreciseerd van welke bronnen deze gegevens afkomstig moeten zijn, beschikt de Commissie over een beoordelingsmarge bij de keuze van deze bronnen, waarbij als enige beperking geldt dat zij publiek beschikbaar moeten zijn, ook al is bijlage II bij verordening nr. 1249/96 op dit punt nauwkeuriger wat de fob-notering betreft doordat wordt geëist dat de bronnen in de Verenigde Staten publiek beschikbaar zijn. In de regel kan de Commissie de van deze bronnen afkomstige gegevens niet bewerken, als was het maar om het gemiddelde ervan te berekenen of ze te combineren, want haar rol is overeenkomstig artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1249/96 beperkt tot de „constatering” ervan.

35      Bijgevolg beschikt de Commissie over een beoordelingsmarge bij de keuze van de publiek beschikbare bronnen op basis waarvan zij kan constateren welke representatieve gegevens in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de cif-invoerprijs.

36      In deze context voert de Commissie aan zowel voor het vrachttarief als voor de fob-notering van harde tarwe van hoge kwaliteit moeilijkheden te hebben ondervonden om publiek beschikbare relevante gegevens te vinden.

37      Met betrekking tot de fob-notering van harde tarwe van hoge kwaliteit stelt de Commissie enkel dat deze notering moeilijk te vinden was en zij zich dus heeft gebaseerd op gegevens die zijn verstrekt door het United States Department of Agriculture (Amerikaans ministerie van Landbouw) en een persagentschap. Niettemin zij opgemerkt dat de Commissie zich tot staving van deze bewering uitsluitend beroept op een e-mail van een organisatie voor de bevordering van Amerikaanse graanproducten, die zij in haar schrifturen overigens niet als een relevante bron beschouwt. In deze e-mail werd erop gewezen dat het Amerikaanse ministerie van Landbouw toentertijd geen noteringen fob Duluth voor harde tarwe voorstelde en werd verduidelijkt hoe een notering fob Duluth werd bepaald op basis van de prijzen in Montana. Ook al zou deze informatie moeilijk te vinden zijn, deze moeilijkheid kan bovendien op zich niet volstaan om de Commissie een aanzienlijke beoordelingsmarge te geven.

38      Met betrekking tot het vrachttarief voor vervoer tussen Duluth en Rotterdam stelt de Commissie dat zij over een aanzienlijke beoordelingsmarge beschikt voor de toepassing van de bepalingen van artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1249/96 gelet op de bijzondere kenmerken van het scheepsvervoer op het traject van de Grote Meren en de St. Lawrence Seaway.

39      Op dit punt dient te worden vastgesteld dat hoewel verordening nr. 1249/96 bepaalt dat het in aanmerking te nemen vrachttarief het vrachttarief voor vervoer tussen de havens van Duluth en Rotterdam met een schip van ten minste 25 000 ton is, partijen het erover eens zijn dat schepen met een dergelijke capaciteit niet kunnen varen tussen de Grote Meren en de baai van St. Lawrence en dus niet het volledige traject kunnen afleggen. Bijgevolg kan de Commissie voor de bepaling van de prijs van het vervoer tussen de havens van Duluth en Rotterdam twee verschillende berekeningsmethoden volgen. Bij de eerste methode, die van een „laker”, wordt uitgegaan van het vervoer van ladingen van ongeveer 18 000 tot 20 000 ton met schepen die zijn ontwikkeld om te varen op de Grote Meren en de St. Lawrence Seaway, vervolgens van opslag in een silo te St. Lawrence en ten slotte van voortzetting van het traject met een zeeschip met een capaciteit van 25 000 tot 35 000 ton. Bij de tweede methode, die van een „salty”, wordt uitgegaan van de gedeeltelijke lading van een zeeschip in Duluth en het bijladen te St. Lawrence met goederen die met een „laker” zijn vervoerd, zonder opslag in een silo.

40      Derhalve dient te worden aangenomen dat de Commissie voor de bepaling van het vrachttarief overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1249/96 zich niet ertoe kan beperken het vrachttarief vast te stellen. Hoewel zij voor de in aanmerking te nemen afstand (van Duluth naar Rotterdam) geen beoordelingsmarge heeft, beschikt zij immers wel over een beoordelingsmarge bij de bepaling van haar berekeningsmethode.

41      De conclusie luidt dat de Commissie over een beperkte beoordelingsmarge beschikt, ten eerste, bij de keuze van de bronnen die zij aanwendt voor de vaststelling van de fob-notering, de handelspremies en het toepasselijke vrachttarief en, ten tweede, bij de bepaling van haar methode voor de berekening van het vrachttarief voor vervoer tussen Duluth en Rotterdam. Derhalve kan de Unie slechts aansprakelijk worden gehouden wanneer verzoekster het bewijs levert van een kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid aangaande deze twee elementen moet uitoefenen. Met betrekking tot de overige elementen op basis waarvan zij de cif-invoerprijs kan bepalen, namelijk de vaststelling van de fob-notering, de bekende handelspremies en kortingen die op de noteringsdag op de markt van de Verenigde Staten bij deze notering horen, en de afstand voor de berekening van het vrachttarief voor vervoer over zee en van de daarmee samenhangende kosten tussen de Verenigde Staten en de haven van Rotterdam, heeft de Commissie daarentegen een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge, zodat een loutere inbreuk op het Unierecht kan volstaan als bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending.

 Voldoende gekwalificeerde schending van de bepalingen van verordening nr. 1249/96

42      Verzoekster stelt dat de Commissie bij de bepaling van de fob-notering en van het vrachttarief voor vervoer over zee tussen Duluth en Rotterdam kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt, haar noch de bron van de gebruikte gegevens heeft gemeld noch haar berekeningsmethode heeft toegelicht, en zich heeft gebaseerd op niet publiek beschikbare gegevens.

–       Bronnen

43      Vooraf dient te worden vastgesteld dat de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht van 28 november 2011 informatie heeft verstrekt over de gegevens en de berekeningsmethode die zij heeft gebruikt voor de bepaling van de toepasselijke fob-notering en het toepasselijke vrachttarief, en dat verzoekster ter terechtzitting van 13 december 2012 haar opmerkingen over deze informatie heeft gemaakt.

44      Primair zij eraan herinnerd dat uit de punten 34 en 35 supra volgt dat de Commissie voor de fob-notering over een zekere beoordelingsmarge bij de keuze van de gebruikte bronnen beschikt wanneer deze bronnen, met name in de Verenigde Staten, publiek beschikbaar zijn. Derhalve kan alleen op basis van een kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid moet uitoefenen, worden aangenomen dat zij de bepalingen van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1249/96 op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden. Gelet op de beoordelingsmarge waarover de Commissie op grond van verordening nr. 1249/96 beschikt, moet worden geoordeeld dat zij, zoals zij stelt, bij de keuze van haar bronnen behalve het criterium van publieke kenbaarheid, ook het onafhankelijkheidscriterium en het betrouwbaarheidscriterium kan toepassen.

45      In casu blijkt uit het dossier dat de Commissie zich bij de bepaling van de fob-notering in de Verenigde Staten voor harde tarwe van hoge kwaliteit heeft gebaseerd op de gegevens die zijn verstrekt door het Amerikaanse ministerie van Landbouw, het Farm Service Agency – een met dit ministerie nauw verbonden agentschap – en een persbureau, en dat zij voor het vrachttarief gebruik heeft gemaakt van gegevens die zijn verstrekt door de International Grain Council, datzelfde persbureau en een organisatie gespecialiseerd in het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kosten van vervoer over zee.

46      In de eerste plaats betwist verzoekster niet dat het Amerikaanse ministerie van Landbouw voor de fob-notering voor harde tarwe van hoge kwaliteit een betrouwbare en onafhankelijke bron vormt.

47      In de tweede plaats treffen verzoeksters argumenten waarmee zij poogt aan te tonen dat de Commissie zich had kunnen baseren op de gegevens van een organisatie voor de bevordering van Amerikaanse graanproducten, geen doel aangezien verzoekster in haar schrifturen heeft erkend dat de Commissie de vrijheid heeft om fob-noteringen van andere bronnen te gebruiken.

48      In de derde plaats is verzoekster van mening dat het persbureau en de organisatie gespecialiseerd in het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kosten van vervoer over zee, waarop de Commissie een beroep heeft gedaan, geen onafhankelijke bronnen zijn. Bij de betrouwbaarheid van dit persbureau kunnen volgens verzoekster vraagtekens worden geplaatst aangezien dat bureau in werkelijkheid gebruikmaakt van gegevens die afkomstig zijn van het Amerikaanse ministerie van Landbouw en zelf heeft toegegeven te kampen te hebben met ernstige kwaliteitsproblemen; voorts zijn de gegevens als die van de organisatie gespecialiseerd in het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kosten van het vervoer over zee, geen publiek beschikbare gegevens.

49      Allereerst kan verzoeksters argument dat het persbureau waarop de Commissie een beroep heeft gedaan, enkel informatie van het Amerikaanse ministerie van Landbouw heeft overgenomen, mocht dit al bewezen zijn, geen grond zijn voor een kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid moet uitoefenen, aangezien niet wordt betwist dat deze informatie publiek is.

50      Vervolgens steunt verzoeksters argument dat dit persbureau te kampen heeft met ernstige kwaliteitsproblemen, op slechts twee in 2005 verschenen persartikels, die de inhoud van één enkele interne e-mail van dit bureau betreffen en geen verband houden met de fob-noteringen of het vrachttarief voor harde tarwe van hoge kwaliteit. Dat argument is dus geen voldoende grond om de keuze van dit persagentschap als bron ter discussie te stellen.

51      Ten slotte kan evenmin worden ingestemd met verzoeksters argument dat het persbureau en de organisatie gespecialiseerd in het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kosten van vervoer over zee, waarop de Commissie een beroep heeft gedaan, geen publiek beschikbare bronnen vormen omdat toegang tot hun informatie betalend is, aangezien deze omstandigheid geen afbreuk doet aan de publieke beschikbaarheid ervan.

52      Derhalve is het Gerecht van oordeel dat de Commissie bij de keuze van haar bronnen verordening nr. 1249/96 geenszins op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden.

–       Fob-notering

53      Voor de berekening van de cif-invoerprijs moet de Commissie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, leden 1 en 2, van verordening nr. 1249/96, de representatieve beursnotering op de markt van de Verenigde Staten bepalen op basis van de in bijlage II ervan vermelde beurzen en referentiekwaliteiten, waarbij zo geen enkele notering beschikbaar is, de in de Verenigde Staten publiek beschikbare fob-noteringen in aanmerking worden genomen. De partijen zijn het voorts erover eens dat de fob-notering die voor berekening van de invoerrechten in casu in aanmerking diende te worden genomen, de notering fob Duluth van 30 september 2009 was.

54      Volgens verzoekster heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door een notering fob Duluth per 30 september 2009 van 115,58 EUR per ton in aanmerking te nemen. In dit verband benadrukt zij dat deze notering, net als die van de vorige maanden, aanzienlijk verschilde van de door andere bronnen vastgestelde wereldmarktprijzen, hetgeen Coceral en zijn Italiaanse delegatie de Commissie reeds op 11 augustus en 1 september 2009 hadden gemeld. Deze prijsverschillen vinden hun verklaring in het feit dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van de prijzen van rechtstreekse aankoop bij de landbouwers („Posted County Prices”; hierna: „PCP’s”), alsmede van de aankoopprijzen die het Amerikaanse ministerie van Landbouw bepaalt voor de vaststelling van de prijs van eventueel aan de landbouwers toe te kennen leningen („loanprices”), die beide verschillen van de fob-prijzen doordat geen rekening wordt gehouden met de kosten voor vervoer tot de exporthaven en zij overeenstemmen met de prijs van niet-gereinigde, niet-geconditioneerde tarwe die in een bepaalde mate bevroren korrels bevat.

55      In haar schrifturen heeft de Commissie erop gewezen dat zij zich heeft gebaseerd op de fob-noteringen en niet op de PCP’s. Ter terechtzitting heeft de Commissie echter erkend dat verordening nr. 919/2009 is vastgesteld op basis van de PCP’s en de loanprices, maar zij stelde dat deze prijzen de op dat moment best beschikbare bron waren en het Amerikaanse ministerie van Landbouw haar had meegedeeld dat het verschil tussen deze prijzen en de fob-prijzen miniem was.

56      Uit de punten 37 en 41 supra blijkt dat de Commissie, hoewel zij bij de keuze van de gebruikte bronnen over een beoordelingsmarge beschikt, bij de bepaling van de fob-notering geen beoordelingsmarge heeft. Bijgevolg kan één enkele inbreuk op dit punt, die een normaal voorzichtig en zorgvuldig handelend bestuur niet zou maken, volstaan als bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht (arrest Hof van 2 december 1971, Zuckerfabrik Schoeppenstedt/Raad, 5/71, Jurispr. blz. 975, punten 61 en 62, en arrest Bergaderm en Goupil/Commissie, punt 15 supra, punten 43 en 44; arrest van 12 juli 2011, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, punt 28 supra, punt 144).

57      In casu blijkt in de eerste plaats uit het antwoord van de Commissie van 28 november 2011 op een schriftelijke vraag van het Gerecht en ter terechtzitting dat de Commissie de fob-notering heeft bepaald aan de hand van een gemiddelde van vier gegevens, namelijk een door een persbureau geadviseerde loanprice van 180,6 USD (123,33 EUR) per ton, een door de Farm Service Agency verstrekte PCP van 166,08 USD (113,42 EUR) per ton, een door het Amerikaanse ministerie van Landbouw vastgestelde PCP van 165,34 USD (112,91 EUR) per ton en een andere notering van dit ministerie van eveneens 165,34 USD (112,91 EUR) per ton voor tarwe van mindere kwaliteit. Ter terechtzitting heeft de Commissie erkend dat zij zich heeft gebaseerd op de PCP’s en de loanprices, anders dan zij in haar schrifturen had aangevoerd, en dat zij deze gegevens niet had aangepast voor de vaststelling van de fob-notering.

58      In de tweede plaats blijkt uit de door verzoekster overgelegde documenten dat de gegevens die de Commissie als de fob-noteringen tussen 18 september 2009 en 15 oktober 2009 beschouwde, duidelijk lager waren dan de door een organisatie voor de bevordering van Amerikaanse graanproducten vastgestelde prijzen, en dat Coceral en zijn Italiaanse delegatie haar dit reeds op 11 augustus en 1 september 2009 hadden meegedeeld. Hoewel een organisatie voor de bevordering van Amerikaanse graanproducten – zoals de Commissie stelt – niet als een onafhankelijke bron kan worden beschouwd, gelet op haar doelstelling om de uitvoer van Amerikaanse graanproducten te promoten, kan het Gerecht deze elementen niettemin in overweging nemen als een aanwijzing dat de door de Commissie vastgestelde notering verschilde van de fob-notering en dat de Commissie bovendien daarvan op de hoogte was gebracht.

59      In de derde plaats blijkt uit documenten van het Amerikaanse ministerie van Landbouw dat zijn noteringen met de PCP’s overeenstemden en werden gebruikt voor de vaststelling van de loanprices, en voorts dat werd verduidelijkt dat deze gegevens ongeschikt konden zijn voor andere doeleinden.

60      In de vierde plaats heeft de Commissie geen elementen aangedragen ter ondersteuning van haar verklaring dat de PCP’s en de loanprices zeer dicht in de buurt van de fob-noteringen lagen.

61      In de vijfde plaats kan op basis van de omstandigheid alleen dat de door de Commissie gebruikte gegevens de best beschikbare bron waren, niet worden aangenomen dat de Commissie deze gegevens niet hoefde aan te passen met het oog op de bepaling van de fob-notering.

62      Uit al deze elementen volgt dat de Commissie, door de fob-noteringen zonder meer te bepalen aan de hand van een gemiddelde van de PCP’s en de loanprices, een fout heeft gemaakt die een normaal voorzichtig en zorgvuldig handelend bestuur niet zou hebben gemaakt, hetgeen de aansprakelijkheid van de Unie kan teweegbrengen. Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door de omstandigheid alleen dat de Commissie na de vaststelling van verordening nr. 919/2009 moeite heeft gedaan om relevantere gegevens in verband met de fob-notering te verkrijgen.

–       Vrachttarief

63      Voor de berekening van de cif-invoerprijs moet de Commissie overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, lid 1, eerste en tweede alinea, van verordening nr. 1249/96 ook het vrachttarief voor vervoer over zee tussen de Verenigde Staten (Golf van Mexico of Duluth) en de haven van Rotterdam met een schip met een capaciteit van ten minste 25 000 ton bepalen op basis van publiek beschikbare informatie. De partijen zijn het erover eens dat het in casu relevante vrachttarief het vrachttarief van het traject tussen Duluth en Rotterdam op 30 september 2009 was.

64      Volgens verzoekster lag het bedrag dat de Commissie heeft bepaald als vrachttarief voor vervoer tussen Duluth en Rotterdam, namelijk 24,24 EUR per ton, sterk onder het markttarief en heeft de Commissie ingezien dat haar berekeningswijze verkeerd was waarna zij die sterk heeft gewijzigd bij de vaststelling van verordening nr. 1037/2009 op 30 oktober 2009.

65      De Commissie stelt, zich voor haar berekening te hebben gebaseerd op onafhankelijke bronnen en benadrukt dat het gaat om een ingewikkelde berekening. Bovendien heeft zij op 28 november 2011 informatie verstrekt in verband met de gebruikte gegevens en de gehanteerde berekeningsmethode, waaruit blijkt dat zij het vrachttarief voor vervoer tussen Duluth en Rotterdam heeft bepaald aan de hand van een gemiddelde van drie gegevens, namelijk een door een persbureau geadviseerd vrachttarief voor het traject tussen de Grote Meren en Italië van 32,30 USD (22,06 EUR) per ton, dat zij gelet op de kortere afstand neerwaarts heeft gecorrigeerd met 4 USD (2,73 EUR) per ton, een vrachttarief voor vervoer tussen de Grote Meren en Rotterdam van 36,14 USD (24,68 EUR) per ton dat afkomstig is van een organisatie gespecialiseerd in het verzamelen van gegevens met betrekking tot de kosten van vervoer over zee, en een door de International Grain Council bepaald vrachttarief voor een traject tussen St. Lawrence en de haven van Antwerpen/Hamburg van 27 USD (18,44 EUR) per ton, dat zij heeft vermeerderd met 12,93 USD (8,83 EUR) overeenkomstig het door een persbureau verstrekt vrachttarief voor het traject tussen Duluth en St. Lawrence.

66      Uit de punten 40 en 41 supra blijkt dat de Commissie met betrekking tot de methode voor de berekening van het vrachttarief voor het traject tussen Duluth en Rotterdam over een zekere beoordelingsmarge beschikt. Verzoekster moet dus aantonen dat sprake is van een kennelijke en ernstige inbreuk op de grenzen waarbinnen de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid moet uitoefenen, opdat de Unie op dit punt aansprakelijk kan worden geacht.

67      In de eerste plaats benadrukt verzoekster dat de door de Commissie in september en oktober 2009 in aanmerking genomen vrachttarieven beduidend onder de op de markt daadwerkelijk gehanteerde tarieven lagen. Zo heeft een organisatie ter bevordering van Amerikaanse graanproducten het vrachttarief voor vervoer tussen de Grote Meren en Rotterdam bepaald op 65 USD (44,29 EUR) per ton. Verzoekster heeft ook facturen voor vervoer van haar tarwe naar Antwerpen overgelegd, waaruit blijkt dat in diezelfde periode een tarief van 37,96 EUR per ton gold.

68      In de tweede plaats wijst verzoekster erop dat Coceral en zijn Italiaanse delegatie deze verschillen op 11 augustus, 1 en 17 september 2009 aan de Commissie hebben meegedeeld. Verzoekster was trouwens aanwezig op een vergadering met de Commissie en Coceral op 21 oktober 2009 betreffende de invoering van een nieuwe berekeningswijze voor het vrachttarief.

69      In de derde plaats erkent de Commissie haar berekeningswijze vanaf 30 oktober 2009 te hebben gewijzigd, waarna zij in verordening nr. 1037/2009 het vrachttarief op 42,46 EUR per ton heeft bepaald, zijnde een vermeerdering met 75,16 %. In dit verband preciseert zij dat na raadpleging van externe deskundigen naar aanleiding van verschillende klachten is gebleken dat het gehanteerde berekeningsmodel niet geheel adequaat de kosten van het vrachtvervoer weergaf, maar zij meent evenwel geen fout te hebben gemaakt. De Commissie heeft echter geen objectieve verklaring gegeven voor deze aanzienlijke vermeerdering van het vrachttarief binnen een tijdsinterval van één maand, zoals bij een wijziging van de aardolieprijs.

70      Gelet op al deze elementen dient te worden aangenomen dat de Commissie bij de vaststelling van het vrachttarief de grenzen waarbinnen zij haar beoordelingsbevoegdheid moet uitoefenen, kennelijk en ernstig heeft miskend.

71      Uit al het voorgaande volgt dat is voldaan aan de eerste voorwaarde voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie.

72      Derhalve behoeven verzoeksters argumenten inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht niet te worden onderzocht.

3.     Reële en zekere schade

73      Volgens verzoekster beloopt haar schade het totaalbedrag aan voldane invoerrechten, zijnde 295 690,43 EUR, vermeerderd met de Belgische wettelijke rente vanaf de data van betaling van deze rechten. Zij vordert tevens betaling van een provisioneel bedrag van 30 000 EUR voor bijkomende schade die zij meent te hebben geleden wegens de tijd die zij aan de zaak heeft besteed, en de advocatenkosten die zij heeft betaald, vermeerderd met de Belgische wettelijke rente.

74      Volgens vaste rechtspraak vereist de tweede voorwaarde voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is (zie arrest Agraz e.a./Commissie, punt 16 supra, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

75      Met betrekking tot het bedrag van 295 690,43 EUR dient te worden vastgesteld dat dit overeenstemt met het totaalbedrag aan invoerrechten dat verzoekster heeft betaald voor de invoer van 17 191,304 ton harde tarwe van hoge kwaliteit. Verzoekster blijkt dus te menen dat de invoerrechten niet alleen lager dan 17,20 EUR per ton moesten bedragen, maar in feite nihil moesten zijn. Gelet op de beoordelingsmarge waarover de Commissie beschikt bij de keuze van haar bronnen en haar methode voor de berekening van het vrachttarief, is het in dit stadium van de procedure echter niet zeker dat de aan verzoekster opgelegde invoerrechten gelijk aan nihil hadden moeten zijn.

76      Hoewel deze overweging tot de vaststelling leidt dat de precieze omvang van de beweerde schade onzeker is, kan niet worden betwijfeld dat deze schade zeker bestaat (arrest Agraz e.a./Commissie, punt 16 supra, punt 36). Uit hetgeen voorafgaat blijkt immers dat verzoekster beter af zou zijn geweest indien de Commissie niet louter met de PCP’s en de loanprices als fob-notering rekening zou hebben gehouden en een berekeningswijze zou hebben gehanteerd die de daadwerkelijke vrachtkosten weergeeft.

77      Derhalve is voldaan aan de tweede voorwaarde voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie.

4.     Causaal verband

78      Verzoekster is van mening dat het causaal verband dat moet bestaan tussen het onrechtmatige gedrag van de Commissie en de door haar geleden schade, die is onderzocht in de punten 73 tot en met 77 supra, rechtstreeks is en niet kan worden betwist.

79      De Commissie stelt dat de schade die verzoekster stelt te hebben geleden, het gevolg is van met name de vertraging die is opgelopen bij het vervoer van verzoeksters tarwe, hetgeen uitsluitend aan verzoekster is te wijten, waardoor het causaal verband tussen haar gedrag en de beweerde schade is verbroken.

80      Volgens vaste rechtspraak vereist de derde voorwaarde voor aansprakelijkstelling van de Unie dat een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen het gedrag van de instelling en de aangevoerde schade, en staat het aan de verzoekende partij om het bestaan van dat verband aan te tonen (zie arrest Hof van 4 oktober 1979, Dumortier Frères e.a./Raad, 64/76, 113/76, 167/78, 239/78, 27/79, 28/79 en 45/79, Jurispr. blz. 3091, punt 21, en arrest Gerecht van 24 oktober 2000, Fresh Marine/Commissie, T‑178/98, Jurispr. blz. II‑3331, punt 118 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De Unie kan slechts aansprakelijk worden gehouden voor schade die een voldoende rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatige gedraging van de betrokken instelling (zie arrest Gerecht van 30 september 1998, Coldiretti e.a./Raad en Commissie, T‑149/96, Jurispr. blz. II‑3841, punt 101, en arrest Fresh Marine/Commissie, reeds aangehaald, punt 118 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

81      Bovendien moet bij het onderzoek van het causaal verband tussen de aan de instelling verweten gedraging en de door de benadeelde gestelde schade worden nagegaan of de benadeelde zich als een oplettende justitiabele redelijke inspanningen heeft getroost om de door hem gestelde schade te voorkomen of de omvang ervan te beperken; zo niet moet hij zelf de schade dragen (zie in die zin arresten Hof van 4 februari 1975, Compagnie Continentale/Raad, 169/73, Jurispr. blz. 117, punten 22 en 23, en 19 mei 1992, Mulder e.a./Raad en Commissie, C‑104/89 en C‑37/90, Jurispr. blz. I‑3061, punt 33; arrest Fresh Marine/Commissie, punt 80 supra, punt 121). Ook al heeft het onrechtmatige gedrag van de instelling de gestelde schade mede veroorzaakt, het causaal verband kan dus worden verbroken door nalatig gedrag van de benadeelde wanneer dit gedrag de doorslaggevende oorzaak van de schade blijkt te zijn (arrest Gerecht van 19 juli 2007, Bouychou/Commissie, T‑344/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52).

82      In casu staat vast dat verzoekster een bedrag van 295 690,43 EUR heeft betaald aan invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit die zij op 3 oktober 2009 van de Verenigde Staten naar Antwerpen heeft verscheept, en uit hetgeen voorafgaat blijkt dat zij minder zou hebben betaald indien de Commissie niet alleen de PCP’s en de loanprices als fob-notering in aanmerking zou hebben genomen en een berekeningsmethode zou hebben gehanteerd die de daadwerkelijke vrachtkosten weergeeft. Het onrechtmatige gedrag van de Commissie staat dus in causaal verband, in de zin van de in punt 80 supra uiteengezette rechtspraak, met de door verzoekster geleden schade.

83      Bovendien kan niet worden ingestemd met het argument van de Commissie dat verzoeksters schade het gevolg is van vertraging bij het vervoer van de tarwe. Hoewel de commerciële risico’s van het vervoer van de tarwe die eigen zijn aan de ondernemingsactiviteit van een importeur, voor verzoeksters rekening komen, vormen kwantitatieve verschillen in de te betalen invoerrechten geen dergelijk risico wanneer zij het gevolg zijn van fouten in de vaststelling van het bedrag van deze rechten die een normaal voorzichtig en zorgvuldig handelend bestuur niet zou hebben gemaakt, en van de kennelijke en ernstige miskenning van de grenzen waarbinnen dat bestuur zijn beoordelingsbevoegdheid bij de vaststelling van dat bedrag moet uitoefenen.

84      Uit al het voorgaande volgt dat in casu is voldaan aan de drie voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie.

5.     Schadebedrag

85      In de eerste plaats blijkt uit punt 75 supra dat het Gerecht niet over voldoende gegevens beschikt om zich in dit stadium van de procedure uit te spreken over het bedrag van de schadevergoeding dat de Commissie aan verzoekster verschuldigd is. Aan de partijen moet dus, onverminderd een latere beslissing van het Gerecht, worden verzocht een akkoord over dat bedrag, inclusief rente, te bereiken rekening houdend met voorgaande overwegingen, en binnen een termijn van zes maanden de in onderling overleg vastgestelde te betalen bedragen aan het Gerecht te doen toekomen of bij gebreke daarvan binnen dezelfde termijn hun berekeningen aan het Gerecht toe te zenden (arrest Mulder e.a./Raad en Commissie, punt 81 supra, punten 37 en 38).

86      In de tweede plaats moet verzoeksters vordering tot betaling van een provisioneel bedrag van 30 000 EUR tot vergoeding van de bijkomende schade die zij stelt te hebben geleden wegens de tijd die zij aan de zaak heeft besteed en de advocatenkosten die zij heeft betaald, aldus worden begrepen dat verzoekster het Gerecht vraagt de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding aangezien de door de partijen met betrekking tot de procedure in rechte gemaakte kosten als zodanig in geen geval kunnen worden beschouwd als een van de proceskosten onderscheiden schadepost (zie in die zin arrest Hof van 10 juni 1999, Commissie/Montorio, C‑334/97, Jurispr. blz. I‑3387, punt 54).

 Kosten

87      Gelet op hetgeen in punt 85 supra is uiteengezet, dient de beslissing omtrent de kosten te worden aangehouden.

HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De Europese Commissie is gehouden tot vergoeding van de schade die Gap SA granen & producten NV heeft geleden als gevolg van de toepassing van verordening (EG) nr. 919/2009 van de Commissie van 1 oktober 2009 houdende wijziging van verordening (EG) nr. 915/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 oktober 2009, voor zover in deze verordening voor de vaststelling van de invoerrechten voor harde tarwe van hoge kwaliteit geen rekening is gehouden met de fob-notering en geen gebruik is gemaakt van een berekeningsmethode die de daadwerkelijke vrachtkosten weergeeft.

2)      Gap granen & producten en de Commissie zullen binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van uitspraak van het arrest de in onderling overleg vastgestelde te betalen bedragen, inclusief rente, aan het Gerecht doen toekomen.

3)      Bij gebreke van overeenstemming zullen Gap granen & producten en de Commissie binnen dezelfde termijn hun berekeningen aan het Gerecht toezenden.

4)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Kanninen

Soldevila Fragoso

Berardis

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 mei 2013.

 

ondertekeningen            

 

* Procestaal: Nederlands.