Language of document : ECLI:EU:T:2016:568

Zaak T‑476/15

European Food SA

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Uniemerk – Nietigheidsprocedure – Uniewoordmerk FITNESS – Absolute weigeringsgronden – Geen onderscheidend vermogen – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder b) en c), artikel 52, lid 1, onder a), en artikel 76 van verordening (EG) nr. 207/2009 – Regel 37, onder b), iv), en regel 50, lid 1, van verordening (EG) nr. 2868/95 – Bewijs dat voor het eerst voor de kamer van beroep wordt overgelegd”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 september 2016

1.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Afzonderlijk onderzoek van de verschillende weigeringsgronden – Uitlegging van de weigeringsgronden tegen de achtergrond van het algemeen belang dat aan elk van die gronden ten grondslag ligt

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1)

2.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van een waar of dienst – Doel – Vrijhoudingsbehoefte

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, c)]

3.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Te beschermen belang van particuliere aard

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8)

4.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de kamers van beroep – Bevoegdheid van de kamers van beroep – Nieuw volledig onderzoek ten gronde

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 75)

5.      Uniemerk – Procedurevoorschriften – Ambtshalve onderzoek van de feiten – Nietigheidsprocedure inzake absolute weigeringsgronden – Onderzoek beperkt tot de aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, 52, 55 en 76, lid 1)

6.      Uniemerk – Procedurevoorschriften – Nietigheidsprocedure inzake absolute weigeringsgronden – Termijn voor de overlegging van bewijzen – Geen

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 76; verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 37, b), iv)]

7.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep tegen een beslissing van de oppositieafdeling van het Bureau – Onderzoek door de kamer van beroep – Omvang – Feiten en bewijzen ter onderbouwing van de oppositie niet binnen de daartoe gestelde termijn aangedragen – Inaanmerkingneming – Beoordelingsbevoegdheid van de kamer van beroep

(Verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 50, lid 1, derde alinea)

8.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep tegen een beslissing van de nietigheidsafdeling van het Bureau – Onderzoek door de kamer van beroep – Omvang – Toepassing naar analogie van regel 50, lid 1, van verordening nr. 2868/95 in het kader van een nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, 52, lid 1, en 76, lid 2; verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 50, lid 1, derde alinea)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 31)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 33)

3.      Met betrekking tot de relatieve weigeringsgronden van artikel 8 van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk blijkt uit de opzet van deze verordening en uit de bewoordingen van die bepaling dat dit artikel beoogt de eventuele conflicten tussen een aangevraagd merk en de rechten van de houder van een ouder merk te regelen, bijvoorbeeld wanneer de merken en de betrokken waren dezelfde zijn, of de merken overeenstemmen en de waren soortgelijk zijn en er verwarringsgevaar bestaat. Derhalve is het belang waarvan de bescherming op grond van dit artikel kan worden verzekerd, in de eerste plaats van particuliere aard, ook al wordt daardoor tegelijkertijd een zeker algemeen belang beschermt, zoals het vermijden van verwarringsgevaar bij de consument.

(zie punt 34)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 38)

5.      Uit artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk blijkt dat de kamers van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie bij het onderzoek naar absolute weigeringsgronden de feiten ambtshalve moeten onderzoeken teneinde uit te maken of het ter inschrijving voorgedragen merk onder één van de weigeringsgronden van artikel 7 van deze verordening valt.

In het kader van een nietigheidsprocedure kan het Bureau evenwel niet ertoe worden verplicht om het door de onderzoeker verrichte ambtshalve onderzoek van de relevante feiten op basis waarvan het de absolute weigeringsgronden zou kunnen toepassen, nogmaals uit te voeren. Uit de artikelen 52 en 55 van verordening nr. 207/2009 blijkt dat het Uniemerk als geldig wordt beschouwd totdat het door het Bureau na een nietigheidsprocedure nietig wordt verklaard. Het geniet dus een vermoeden van geldigheid, dat het logische gevolg is van de controle door het Bureau in het kader van het onderzoek van een inschrijvingsaanvraag.

Als gevolg van dit vermoeden van geldigheid wordt de in artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 neergelegde verplichting van het Bureau om de relevante feiten op basis waarvan het de absolute weigeringsgronden zou kunnen toepassen ambtshalve te onderzoeken, beperkt tot het onderzoek van de Uniemerkaanvraag dat door de onderzoekers van het EUIPO en, op beroep, door de kamers van beroep wordt verricht in het kader van de inschrijvingsprocedure van dat merk. In een nietigheidsprocedure staat het, aangezien het ingeschreven Uniemerk geldig wordt geacht, evenwel aan de verzoeker tot nietigverklaring om de concrete elementen die afdoen aan de geldigheid ervan aan te voeren voor het Bureau.

Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep in het kader van de nietigheidsprocedure niet verplicht is om de relevante feiten op basis waarvan zij de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 zou kunnen toepassen, ambtshalve te onderzoeken.

(zie punten 46‑49)

6.      Uit regel 37, onder b), iv), van verordening nr. 2868/95 tot uitvoering van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk blijkt geenszins dat de kamer van beroep moet oordelen dat bewijzen die niet voor de nietigheidsafdeling werden overgelegd, te laat zijn aangedragen. Die regel preciseert immers enkel dat de vordering tot nietigverklaring de bewijzen moet omvatten waarop zij is gebaseerd. Daaruit volgt dus niet dat elk bewijs dat na de instelling van de vordering tot nietigverklaring is overgelegd, hetzij voor de nietigheidsafdeling hetzij voor de kamer van beroep, moet worden geacht te laat te zijn aangedragen.

Voorts dient te worden vastgesteld dat de verordeningen nr. 207/2009 en nr. 2868/95 geen enkele bepaling bevatten die een termijn stelt voor de overlegging van bewijzen in het kader van een vordering tot nietigverklaring wegens een absolute weigeringsgrond, in tegenstelling tot bepaalde bepalingen waarbij de termijnen en de gevolgen van de niet-eerbiediging ervan worden geregeld en die van toepassing zijn op de oppositieprocedure, de procedure tot vervallenverklaring en de procedure tot nietigverklaring wegens relatieve weigeringsgronden.

Ook dient eraan te worden herinnerd dat er een functionele continuïteit bestaat tussen de verschillende instanties van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie die in eerste aanleg uitspraak doen, zoals de onderzoeker, de oppositieafdeling en de nietigheidsafdeling, enerzijds, en de kamers van beroep anderzijds.

Geoordeeld dient te worden dat artikel 76 van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met regel 37, onder b), iv), van verordening nr. 2868/95, niet inhoudt dat de kamer van beroep in het kader van een nietigheidsprocedure wegens een absolute weigeringsgrond moet oordelen dat bewijzen die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, te laat zijn aangedragen.

(zie punten 55‑58)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 60‑62)

8.      Volgens artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk wordt de nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden in gang gezet op vordering van een partij. Artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening verwijst evenwel rechtstreeks naar de weigeringsgronden van artikel 7 van deze verordening, die doelstellingen van algemeen belang nastreven. Hieraan dient te worden toegevoegd dat deze overwegingen van algemeen belang die aan artikel 7 van deze verordening ten grondslag liggen, ook in aanmerking dienen te worden genomen in het kader van een nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden. Verder dient eraan te worden herinnerd dat de nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden met name tot doel heeft, het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie in staat te stellen de geldigheid van een merkinschrijving te herzien en een standpunt in te nemen dat het in voorkomend geval overeenkomstig artikel 37 van deze verordening ambtshalve had moeten innemen. De toepassing naar analogie van regel 50, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2868/95 op een nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden zou dus ingaan tegen het algemeen belang dat door artikel 7 van verordening nr. 207/2009 wordt nagestreefd.

Derhalve is het gelet op de bewoordingen van regel 50, lid 1, derde alinea, van verordening nr. 2868/95, die de uitdrukkelijke wil van de Uniewetgever weergeven, alsmede gelet op de aard en de doelstelling van de nietigheidsprocedure wegens absolute weigeringsgronden niet mogelijk om deze regel naar analogie toe te passen.

(zie punten 64, 65)