Language of document : ECLI:EU:T:2013:571

Zaak T‑512/09

Rusal Armenal ZAO

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van bepaald bladaluminium uit Armenië, Brazilië en China – Toetreding van Armenië tot de WTO – Behandeling als marktgerichte onderneming – Artikel 2, lid 7, van verordening (EG) nr. 384/96 – Verenigbaarheid met antidumpingovereenkomst – Artikel 277 VWEU”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 5 november 2013

1.      Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie – GATT 1994 – Onmogelijkheid om WTO-overeenkomsten in te roepen om wettigheid van Uniehandeling te bestrijden – Uitzonderingen – Uniehandeling die uitvoering ervan beoogt te verzekeren of uitdrukkelijk en specifiek daarnaar verwijst

(Art. 263, eerste alinea, VWEU; Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994; verordening nr. 384/96 van de Raad)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van normale waarde – Invoer uit ander WTO-lid – Verplichting voor land van invoer om regels toe te passen die verenigbaar zijn met artikelen 2.1 en 2.2 van de antidumpingovereenkomst – Uitzonderingen – Artikel 2.7 van deze overeenkomst en artikel VI, lid 1, van GATT 1994 – Bepalingen in documenten van toetreding van land van uitvoer tot de WTO

(Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, art. VI.1; Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994, art. 2.1, 2.2 en 2.7; verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 2, lid 7)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van normale waarde – Invoer uit landen die geen markteconomie hebben – Lijst van landen zonder markteconomie in voetnoot bij artikel 2, lid 7, sub a, van verordening nr. 384/96 – Land dat tot de WTO is toegetreden en nog op die lijst staat – Niet-toepassing van methode van derde land met markteconomie

(Art. 277 VWEU; Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994, art. VI.1; Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994, art. 2.1 en 2.2; verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 2)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 36)

2.      De regels van de artikelen 2.1 en 2.2 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (antidumpingovereenkomst) met betrekking tot de normale waarde, die het bepaalde in artikel VI, lid 1, van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (GATT) ten uitvoer leggen, zijn van toepassing tenzij uitzonderingen op die regels zijn vastgesteld in de antidumpingovereenkomst zelf, in de GATT, zoals de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT, of in de documenten inzake toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van een lid van die organisatie. Bijgevolg mag een WTO-lid, gelet op artikel VI van de GATT en de antidumpingovereenkomst, een methode voor de berekening van de normale waarde die afwijkt van de in de artikelen 2.1 en 2.2 van de antidumpingovereenkomst bedoelde methoden slechts toepassen op invoer uit een ander WTO-lid op grond van artikel 2.7 van die overeenkomst, en bijgevolg op grond van de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT of, in voorkomend geval, op grond van een bijzondere bepaling daartoe die is opgenomen in de documenten inzake toetreding van laatstgenoemd lid tot de WTO.

In deze omstandigheden staat artikel 2, lid 7, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 de instellingen niet toe om, zonder dat de antidumpingovereenkomst hierdoor wordt geschonden, met de artikelen 2.1 en 2.2 verenigbare regels inzake de berekening van de normale waarde niet toe te passen, zelfs wanneer de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT niet van toepassing is en wanneer de documenten inzake de toetreding van het land van uitvoer tot de WTO niet voorzien in een dergelijke mogelijkheid. De verplichting die uit die overeenkomsten voortvloeit, bestaat in de toepassing, ten opzichte van andere WTO-leden, van regels die verenigbaar zijn met de artikelen 2.1 en 2.2 van de antidumpingovereenkomst, onder de hierboven uiteengezette voorbehouden. Op dit punt bevatten deze artikelen een samenstel van duidelijke, nauwkeurige en gedetailleerde regels die de wijze van berekening van de normale waarde van het soortgelijke product bepalen, zonder dat die regels aan voorwaarden worden onderworpen waardoor de WTO-leden vrij over de toepassing ervan kunnen beslissen. Bovendien is de mogelijkheid om van deze regels af te wijken op grond van de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT, waarnaar artikel 2.7 van de antidumpingovereenkomst verwijst, nauwkeurig afgebakend. In het bijzonder vallen binnen de werkingssfeer van deze bepaling, de landen die een volledig of nagenoeg volledig monopolie van hun handel kennen en waar alle prijzen worden vastgesteld door de Staat. Deze regel is dus duidelijk wat de omvang van de bedoelde situaties betreft, zodat zowel de instellingen kunnen beoordelen of een WTO-lid voldoet aan de betreffende beschrijving, als de Unierechter die beoordeling kan toetsen en, in voorkomend geval, de noodzakelijke consequenties kan trekken overeenkomstig de rechtspraak.

Wanneer de wetgever van de Unie in deze context met betrekking tot landen zonder markteconomie bepalingen vaststelt die van toepassing zijn op een WTO-lid dat op een lijst van dergelijke landen is opgenomen, zoals de lijst in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, sub a, van de antidumpingbasisverordening, valt deze handeling binnen de werkingssfeer van de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT en vereist derhalve een beoordeling met betrekking tot de vraag of dit WTO-lid voldoet aan de in de betrokken bepaling gestelde voorwaarden.

(cf. punten 48‑50, 52)

3.      Na de toetreding van de Republiek Armenië tot de Wereldhandelsorganisatie is de vermelding van dit land op de lijst in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, sub a, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 niet langer verenigbaar met de regeling die is vastgesteld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (antidumpingovereenkomst) en de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (GATT), voor zover een dergelijke vermelding als gevolg heeft dat de toepassing van artikel 2, leden 1 tot en met 6, van die verordening afhankelijk wordt gesteld van de voorafgaande toewijzing van een door de betrokken onderneming ingediend verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming en, bij afwijzing van dat verzoek, leidt tot toepassing van de methode van het derde land met een markteconomie. Bij gebreke van enig element op grond waarvan kan worden geoordeeld dat Armenië beantwoordt aan de in de tweede aanvullende bepaling bij artikel VI, lid 1, van de GATT vastgestelde criteria, en gelet op het feit dat Armenië niet voldoet aan de voorwaarden van die bepaling, vormt de verwijzing naar Armenië in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, sub a, van die verordening dus geen geldige grond voor de toepassing van de methode van het derde land met een markteconomie overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub a en b, van die verordening en moet deze in zoverre niet-toepasselijk worden verklaard krachtens artikel 277 VWEU.

(cf. punten 59, 60)