Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 14 april 2021 – „TOYA“ sp. z o.o., Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji / Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

(Zaak C-243/21)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: „TOYA” sp. z o.o., Polska Izba Informatyki i Telekomunikacji

Verwerende partij: Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej

Prejudiciële vragen

Moet artikel 8, lid 3, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten1 , gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5, en artikel 1, leden 3 en 4, van richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken2 met hoge snelheid aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen zich ertegen verzetten dat een nationale regelgevende instantie een exploitant die beschikt over fysieke infrastructuur en tegelijkertijd leverancier is van publiek toegankelijke elektronische-communicatiediensten en/of -netwerken, maar niet is aangemerkt als een exploitant met een aanmerkelijke marktmacht, kan verplichten de door die instantie ex ante opgelegde voorwaarden inzake toegang tot de fysieke infrastructuur van die exploitant na te leven, met inbegrip van de regels en procedures voor het sluiten van overeenkomsten en de voor toegang toegepaste tarieven, ongeacht of er een geschil bestaat over de toegang tot de fysieke infrastructuur van deze exploitant en ongeacht of er sprake is van werkelijke mededinging op de markt?

Eventueel (optie II)

Moet artikel 67, leden 1 en 3, gelezen in samenhang met artikel 68, leden 2 en 3, van richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie3 , gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5, en artikel 1, leden 3 en 4, van richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen zich ertegen verzetten dat een nationale regelgevende instantie aan een exploitant die beschikt over fysieke infrastructuur en tegelijkertijd leverancier is van elektronische-communicatiediensten en/of -netwerken, maar niet is aangemerkt als exploitant met een aanmerkelijke marktmacht, kan verplichten de door die instantie ex ante opgelegde voorwaarden inzake toegang tot de fysieke infrastructuur van die exploitant na te leven, met inbegrip van de regels en procedures voor het sluiten van overeenkomsten en de voor toegang toegepaste tarieven, ongeacht of er een geschil bestaat over de toegang tot de fysieke infrastructuur van deze exploitant en ongeacht of er sprake is van werkelijke mededinging op de markt?

____________

1 PB 2002, L 108, blz. 7.

2 PB 2014, L 155, blz. 1.

3 PB 2018, L 321, blz. 36.