Language of document : ECLI:EU:C:2018:415

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

7 juni 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken – Verordening (EG) nr. 110/2008 – Artikel 16, onder a) tot en met c) – Bijlage III – Geregistreerde geografische aanduiding ,Scotch Whisky’ – Whisky die wordt vervaardigd in Duitsland en verhandeld onder de benaming ,Glen Buchenbach’”

In zaak C‑44/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) bij beslissing van 19 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2017, in de procedure

Scotch Whisky Association

tegen

Michael Klotz

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        The Scotch Whisky Association, vertegenwoordigd door K. H. Reuer en W. Baars, Rechtsanwältinnen,

–        Michael Klotz, vertegenwoordigd door S. J. Mühlberger, Rechtsanwalt,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Kanellopoulos, A. Vasilopoulou, E. Leftheriotou, M. Tassopoulou en E. Chroni als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, S. Horrenberger en E. de Moustier als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Varrone, avvocato dello Stato,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en C. S. Schillemans als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers, D. Bianchi en I. Naglis als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 februari 2018,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16, onder a) tot en met c), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (E[E]G) nr. 1576/89 van de Raad (PB 2008, L 39, blz. 16).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen The Scotch Whisky Association en Michael Klotz, een internethandelaar in whisky, en betreft een vordering tot staking van de verhandeling door deze laatste van een whisky die in Duitsland wordt vervaardigd onder de naam „Glen Buchenbach”.

 Toepasselijke bepalingen

3        Overweging 2 van verordening nr. 110/2008 luidt als volgt:

„De sector gedistilleerde dranken is belangrijk voor de consumenten, de producenten en de landbouwsector in de [Europese Unie]. De voor de sector gedistilleerde dranken geldende maatregelen moeten bijdragen tot het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming, het voorkomen van bedrog, en het verwezenlijken van doorzichtigheid van de markt en eerlijke mededinging. […]”

4        In overweging 4 van die verordening staat vermeld:

„Ter waarborging van een systematischer regelgeving voor gedistilleerde dranken, moet deze verordening duidelijk omschreven criteria bevatten voor de productie, de aanduiding, de presentatie en de etikettering van gedistilleerde dranken, alsmede voor de bescherming van geografische aanduidingen.”

5        Overweging 14 van de genoemde verordening is als volgt geformuleerd:

„Aangezien verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen [(PB 2006, L 93, blz. 12), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006, L 363, blz. 1)], niet geldt voor gedistilleerde dranken, moeten de regels ter bescherming van geografische aanduidingen voor gedistilleerde dranken worden vastgesteld bij de onderhavige verordening. Geografische aanduidingen dienen te worden geregistreerd en aan te geven dat een gedistilleerde drank zijn oorsprong heeft op het grondgebied van een land of in een regio of plaats op dat grondgebied, wanneer een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van die gedistilleerde drank hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong.”

6        In artikel 16 van verordening nr. 110/2008 met het opschrift „Bescherming van geografische aanduidingen” is het volgende bepaald:

„[…] de in bijlage III geregistreerde geografische aanduidingen [worden] beschermd tegen:

a)      direct of indirect commercieel gebruik voor niet onder de registratie vallende producten voor zover die producten vergelijkbaar zijn met de onder de betrokken geografische aanduiding geregistreerde gedistilleerde drank of voor zover dat gebruik erop is gericht van de reputatie van de geregistreerde geografische aanduiding te profiteren;

b)      elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld of wanneer de geografische aanduiding in vertaling wordt gebruikt of vergezeld gaat van een formulering waarin een woord zoals ,genre’, ,type’, ,stijl’, ,trant’ of ,smaak’ of een andere soortgelijke term voorkomt;

c)      andere onjuiste of misleidende vermeldingen betreffende de herkomst, de oorsprong, de aard of wezenlijke hoedanigheden van het product in de aanduiding, de presentatie of de etikettering ervan die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven;

d)      andere praktijken die de consument kunnen misleiden wat de werkelijke oorsprong van het product betreft.”

7        In bijlage III bij deze verordening, met als opschrift „Geografische aanduidingen”, wordt vermeld dat „Scotch Whisky” is geregistreerd als een geografische aanduiding die valt onder productcategorie 2, namelijk „Whisky/Whiskey”, met als land van oorsprong het Verenigd Koninkrijk (Schotland).

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        The Scotch Whisky Association is een naar Schots recht opgerichte organisatie en heeft met name als doel de handel in Schotse whisky zowel in als buiten Schotland te beschermen.

9        Klotz verkoopt via een website een whisky onder de naam „Glen Buchenbach”, die wordt vervaardigd door de Waldhornbrennerei in de gemeente Berglen in het Buchenbachtal, gelegen in de streek Zwaben (Baden-Württemberg, Duitsland).

10      Op het etiket van de betrokken whiskyflessen wordt naast een gestileerde afbeelding van een jachthoorn („Waldhorn” in het Duits) de volgende informatie vermeld: „Waldhornbrennerei” (distilleerderij Waldhorn), „Glen Buchenbach”, „Swabian Single Malt Whisky” (Zwabische single malt whisky), „500 ml”, „40 % vol”, „Deutsches Erzeugnis” (Duits product) en „Hergestellt in den Berglen” (vervaardigd in de streek „In den Berglen”).

11      The Scotch Whisky Association heeft bij het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) een vordering ingediend tot staking van met name het in de handel brengen van deze whisky, die geen scotch whisky is, onder de benaming „Glen Buchenbach”, aangezien deze benaming strijdig is met meer bepaald artikel 16, onder a), b) en c), van verordening nr. 110/2008, die de in bijlage III bij deze verordening geregistreerde geografische aanduidingen, waaronder „Scotch Whisky”, beschermt.

12      Volgens The Scotch Whisky Association is in deze bepalingen vastgelegd dat de geregistreerde geografische aanduiding voor gedistilleerde drank niet alleen beschermd is tegen het gebruik van een dergelijke aanduiding, maar ook tegen elke vermelding die aan de geografische oorsprong van deze aanduiding doet denken. Doordat in Schotland veelvuldig in plaats van het woord „valley” de naam „Glen” wordt gebruikt en met name door het gebruik van deze naam als bestanddeel van het merk in de naam van Schotse whisky’s, roept „Glen” bij het beoogde publiek een associatie met Schotland en Scotch Whisky op, ook al zijn op het etiket nog andere vermeldingen toegevoegd die de Duitse oorsprong van het betreffende product nader weergeven. Klotz heeft gevorderd dat het beroep wordt verworpen.

13      Of dit beroep zal slagen, hangt volgens het Landgericht Hamburg af van de vraag hoe artikel 16, onder a) tot en met c), van verordening nr. 110/2008 moet worden uitgelegd. Derhalve heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

„1)      Is voor ,indirect commercieel gebruik [van de geografische aanduiding] voor [gedistilleerde drank]’ in de zin van artikel 16, onder a), van verordening […] nr. 110/2008 vereist dat de geregistreerde geografische aanduiding in identieke of in een vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbare vorm wordt gebruikt, of volstaat het dat het litigieuze bestanddeel van het teken bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: speelt bij het onderzoek of sprake is van ,indirect commercieel gebruik’ dan ook een rol in welke context het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt, of kan die context indirect commercieel gebruik van de geregistreerde geografische aanduiding niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?

2)      Is voor een ,voorstelling’ van een geregistreerde geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 vereist dat er een fonetische en/of visuele gelijkenis tussen de geregistreerde geografische aanduiding en het litigieuze bestanddeel van het teken bestaat, of volstaat het dat het litigieuze bestanddeel bij het beoogde publiek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het geografische gebied oproept?

Ingeval dat laatste volstaat: speelt bij het onderzoek of sprake is van een voorstelling dan ook een rol, in welke context het litigieuze bestanddeel van het teken wordt gebruikt, of kan die context een onrechtmatige voorstelling door het litigieuze bestanddeel van een teken niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?

3)      Speelt bij de beoordeling of sprake is van een ,andere onjuiste of misleidende vermelding’ in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 een rol in welke context het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt, of kan die context een misleidende vermelding niet verhinderen, ook niet indien het litigieuze bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding over de werkelijke oorsprong van het product?”

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

14      Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, heeft The Scotch Whisky Association bij brief van 15 maart 2018 overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof om heropening van de mondelinge behandeling verzocht.

15      Ter ondersteuning van dit verzoek heeft The Scotch Whisky Association in wezen aangevoerd dat hetgeen de advocaat-generaal in de punten 66 tot en met 68 alsook 107 en 108 van zijn conclusie heeft uiteengezet gebaseerd is op een zodanig onvolledige en verkeerde voorstelling van de feiten, zoals die in de verwijzingsbeslissing zijn vastgesteld, dat diens overwegingen niet juist zijn. The Scotch Whisky Association wenste tijdens een hoorzitting te kunnen antwoorden op deze overwegingen alsmede bij dezelfde gelegenheid het feitelijke kader te kunnen verbeteren en aanvullen.

16      Het Hof kan volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van doorslaggevende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

17      Dat is in de onderhavige zaak niet het geval. Het Hof acht zich, de advocaat-generaal gehoord, namelijk voldoende voorgelicht om uitspraak te kunnen doen, en is van oordeel dat de onderhavige zaak niet hoeft te worden beslecht op basis van argumenten waarover tussen deze partijen of belanghebbenden geen discussie heeft plaatsgevonden.

18      Bovendien is niet gesteld dat een van de partijen in het hoofdgeding, of een van de genoemde belanghebbenden, na sluiting van de onderhavige mondelinge behandeling een nieuw feit hebben aangebracht dat van doorslaggevende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof.

19      Bijgevolg moet het verzoek van The Scotch Whisky Association tot heropening van de mondelinge behandeling worden afgewezen.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Inleidende opmerkingen

20      Beide partijen in het hoofdgeding hebben in het kader van de onderhavige zaak middelen aangevoerd tegen zowel de bewoordingen als de inhoud van de verwijzingsbeslissing.

21      Allereerst heeft The Scotch Whisky Association de verwijzende rechterlijke instantie verweten de prejudiciële vragen slecht te hebben geformuleerd en heeft zij in haar schriftelijke opmerkingen verzocht de vragen opnieuw te formuleren.

22      In dit verband kan ermee worden volstaan te verwijzen naar de vaste rechtspraak volgens welke het uitsluitend aan de nationale rechterlijke instantie staat waarbij het geding aanhangig is en die de verantwoordelijkheid draagt voor het te wijzen vonnis, om, gelet op de bijzonderheden van elk geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van haar vonnis alsmede de relevantie van de aan het Hof te stellen vragen te beoordelen (arrest van 4 april 2000, Darbo, C‑465/98, EU:C:2000:184, punt 19). In het bijzonder staat het uitsluitend aan de verwijzende rechterlijke instantie om dergelijke vragen te bepalen en formuleren. De partijen in het hoofdgeding kunnen de inhoud daarvan niet wijzigen (arresten van 18 juli 2013, Consiglio Nazionale dei Geologi, C‑136/12, EU:C:2013:489, punten 29 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 6 oktober 2015, T-Mobile Czech Republic en Vodafone Czech Republic, C‑508/14, EU:C:2015:657, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Derhalve moet het verzoek van een partij in het hoofdgeding om de prejudiciële vragen in de door haar gesuggereerde zin te herformuleren, worden afgewezen.

23      Voorts betoogt Klotz dat de verwijzende rechterlijke instantie een voorstelling van de feiten van het hoofdgeding heeft gegeven die zowel summier als onvolledig is en levert hij ter aanvulling daarvan gegevens aan.

24      Evenwel zij in herinnering gebracht dat het enerzijds volgens vaste rechtspraak in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde samenwerkingsprocedure niet aan het Hof, maar aan de nationale rechter staat om de aan het geding ten gronde liggende feiten vast te stellen en daaruit de nodige conclusies te trekken voor de door hem te geven beslissing (arresten van 3 september 2015, Costea, C‑110/14, EU:C:2015:538, punt 13, en 10 maart 2016, Safe Interenvíos, C‑235/14, EU:C:2016:154, punt 119). Anderzijds moet het Hof in het kader van de bevoegdheidsverdeling tussen de rechterlijke instanties van de Unie en die van de lidstaten acht slaan op de in de verwijzingsbeslissing omschreven feitelijke en juridische context waarin de prejudiciële vragen moeten worden geplaatst (zie in die zin arresten van 25 oktober 2001, Ambulanz Glöckner, C‑475/99, EU:C:2001:577, punt 10, en 28 juli 2016, Kratzer, C‑423/15, EU:C:2016:604, punt 27).

 Eerste vraag

25      Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor de vaststelling van „indirect commercieel gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding vereist is dat het litigieuze bestanddeel in een vorm wordt gebruikt die identiek is aan of vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbaar is met deze aanduiding, of dat volstaat dat dit bestanddeel bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de genoemde aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied oproept.

26      Indien geoordeeld wordt dat de een of andere gedachteassociatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied volstaat om te kunnen spreken van „indirect commercieel gebruik” van deze aanduiding in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008, vraagt de verwijzende rechterlijke instantie in wezen of deze bepaling aldus dient te worden uitgelegd dat bij de vaststelling van dergelijk gebruik rekening moet worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt en met name met het feit dat dit bestanddeel vergezeld gaat van een vermelding van de werkelijke oorsprong van het product, zodat de in deze context verstrekte informatie de aantijging dat het hier om indirect commercieel gebruik gaat, zou kunnen weerleggen.

27      Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arresten van 23 januari 2018, Piotrowski, C‑367/16, EU:C:2018:27, punt 40, en van 7 februari 2018, American Express, C‑304/16, EU:C:2018:66, punt 54).

28      In de eerste plaats blijkt uit de bewoordingen van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 dat deze bepaling geregistreerde geografische aanduidingen beschermt tegen „direct of indirect commercieel gebruik voor niet onder de registratie vallende producten voor zover die producten vergelijkbaar zijn met de onder de betrokken geografische aanduiding geregistreerde gedistilleerde drank of voor zover dat gebruik erop is gericht van de reputatie van de geregistreerde geografische aanduiding te profiteren”.

29      Zoals de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt door de term „gebruik” in deze bepaling op te nemen, per definitie vereist dat het litigieuze teken zelf gebruik maakt van de beschermde geografische aanduiding in de vorm waarin deze aanduiding is geregistreerd of in ieder geval in een vorm die vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt daarmee zodanig nauw verband heeft dat het litigieuze teken daarmee duidelijk onlosmakelijk is verbonden.

30      Dienaangaande is reeds geoordeeld dat bij het gebruik van een merk dat een geografische aanduiding, of een met deze aanduiding overeenkomende term en de vertaling ervan, bevat voor gedistilleerde dranken die niet voldoen aan de betreffende specificaties, in beginsel sprake is van een direct commercieel gebruik van deze geografische aanduiding in de zin van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 (arresten van 14 juli 2011, Bureau national interprofessionnel du Cognac, C‑4/10 en C‑27/10, EU:C:2011:484, punt 55, en 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑393/16, EU:C:2017:991, punt 34).

31      Derhalve kunnen situaties alleen onder artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 vallen indien is voldaan aan het vereiste dat een geregistreerde geografische aanduiding door middel van het bestreden teken op een identieke of in ieder geval uit fonetisch en/of visueel oogpunt zeer nauw verbonden manier wordt gebruikt.

32      Desalniettemin moeten op grond van deze bepaling de situaties waarin het gebruik van „directe” aard is, worden onderscheiden van die waarin dit gebruik van „indirecte” aard is. In dit verband moet, zoals de advocaat-generaal in punt 30 van zijn conclusie heeft opgemerkt, anders dan bij „direct” gebruik waarbij de beschermde geografische aanduiding uit de aard der zaak rechtstreeks op het betrokken product of de specifieke verpakking ervan is aangebracht, bij „indirect” gebruik worden verondersteld dat deze aanduiding in marketing- of aanvullende informatie, zoals reclame over dit product of documenten die daarop betrekking hebben, wordt vermeld.

33      Wat in de tweede plaats de context van artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 betreft, moet worden vastgesteld dat de werkingssfeer van deze bepaling noodzakelijkerwijs moet worden onderscheiden van die van de andere regels ter bescherming van geregistreerde geografische aanduidingen die in de punten b) tot en met d) van dit artikel zijn vastgesteld. De genoemde bepaling moet in het bijzonder worden onderscheiden van de situatie die valt onder punt b) van dit artikel, dat betrekking heeft op „elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling”, dat wil zeggen op situaties waarin het litigieuze teken niet als zodanig gebruik maakt van de geografische aanduiding, maar deze op zodanige wijze suggereert dat de consument hierdoor een voldoende nauw verband tussen dit teken en de geregistreerde geografische aanduiding vaststelt.

34      Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft aangegeven, zou artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 dus zijn nuttige werking verliezen indien punt a) van dit artikel, zoals de verwijzende rechterlijke instantie dat in de eerste vraag in overweging heeft gegeven, zo ruim zou worden uitgelegd dat dit punt van toepassing is wanneer het litigieuze teken in de gedachten van het publiek enige associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het daarop betrekking hebbende geografisch gebied oproept.

35      In de derde plaats moet worden vastgesteld dat de uitlegging volgens welke voor de vaststelling van „indirect commercieel gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding vereist is dat het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt in een vorm die identiek is aan of vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbaar is met deze aanduiding, beter geschikt is om te waarborgen dat de doelstellingen van verordening nr. 110/2008 en, in het bijzonder, artikel 16, onder a), daarvan worden bereikt.

36      In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat met het in verordening nr. 110/2008 vervatte stelsel voor de registratie van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken conform de precisering in overweging 2 van deze verordening wordt beoogd bij te dragen aan het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming, het voorkomen van bedrog, en het verwezenlijken van doorzichtigheid van de markt en eerlijke mededinging (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 24).

37      Bovendien heeft het Hof al nader bepaald dat de bescherming die door artikel 16 van deze verordening aan geografische aanduidingen wordt verleend, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van het doel dat door de registratie ervan wordt nagestreefd, te weten – zoals blijkt uit overweging 14 van deze verordening – aan te geven dat gedistilleerde dranken hun oorsprong hebben op een bepaald grondgebied wanneer een kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van die dranken hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan deze geografische oorsprong (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Zoals de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie heeft vastgesteld, moeten de bepalingen van verordening nr. 110/2008, en in het bijzonder die van artikel 16 ervan, dan ook verhinderen dat van de beschermde geografische aanduidingen misbruik wordt gemaakt, en dit niet alleen in het belang van de kopers, maar ook in het belang van de producenten die zich inspanningen hebben getroost om de kwaliteiten te waarborgen die worden verwacht van de producten die die aanduidingen rechtmatig hebben (zie naar analogie arresten van 14 september 2017, EUIPO/Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto, C‑56/16 P, EU:C:2017:693, punt 82, en 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑393/16, EU:C:2017:991, punt 38). In dit kader verbiedt dit artikel onder a) meer in het bijzonder dat marktdeelnemers voor commerciële doeleinden een geregistreerde geografische aanduiding gebruiken voor niet onder de registratie vallende producten, met name om ten onrechte te profiteren van deze geografische aanduiding.

39      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 16, onder a), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor de vaststelling van „indirect commercieel gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding vereist is dat het litigieuze bestanddeel in een vorm wordt gebruikt die identiek is aan of vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbaar is met deze aanduiding. Het volstaat derhalve niet dat dit bestanddeel bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied oproept.

40      Gezien het antwoord op het eerste deel van de eerste vraag, behoeft het tweede deel ervan niet te worden beantwoord.

 Tweede vraag

41      Met haar tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor de vaststelling van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding vereist is dat het litigieuze bestanddeel vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbaar is met deze aanduiding, of dat volstaat dat dit bestanddeel bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de genoemde aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied oproept.

42      Indien geoordeeld wordt dat de een of andere gedachteassociatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied volstaat om te kunnen spreken van een „voorstelling” van deze aanduiding in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, vraagt de verwijzende rechterlijke instantie in wezen of deze bepaling aldus dient te worden uitgelegd dat bij de vaststelling van dergelijk gebruik rekening moet worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt en met name met het feit dat dit bestanddeel vergezeld gaat van een vermelding van de werkelijke oorsprong van het product, zodat de in deze context verstrekte informatie de aantijging dat het hier om een „voorstelling” gaat, zou kunnen weerleggen.

43      Teneinde de verwijzende rechterlijke instantie een nuttig antwoord te kunnen geven, moet eraan worden herinnerd dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 geografische aanduidingen beschermt tegen elke „voorstelling”, „zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld of wanneer de geografische aanduiding in vertaling wordt gebruikt of vergezeld gaat van een formulering waarin een woord zoals ‚genre’, ‚type’, ‚stijl’, ‚trant’ of ‚smaak’ of een andere soortgelijke term voorkomt”.

44      Volgens de rechtspraak van het Hof betreft het begrip voorstelling een situatie waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte term een deel van een beschermde geografische aanduiding bevat, zodat de consument, bij het zien van de naam van het desbetreffende product, als referentiebeeld het artikel waarvoor die aanduiding geldt, voor de geest zal komen (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Aldus heeft het Hof geoordeeld dat de nationale rechter, zo hij een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 denkt te kunnen vaststellen, niet enkel dient na te gaan of de term die wordt gebruikt om naar het product in kwestie te verwijzen, een deel van een beschermde geografische aanduiding bevat, maar ook of de consument bij het zien van de naam van het product als referentiebeeld het artikel waarvoor deze aanduiding geldt, voor de geest zal komen. De nationale rechter dient dan ook in hoofdzaak uit te gaan van de vermoedelijke reactie van de consument bij het zien van de voor de aanduiding van het product in kwestie gebruikte term. Centraal staat of de consument een verband legt tussen deze term en de beschermde geografische aanduiding (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 22).

46      Uit het voorgaande volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat voor toepassing van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 niet als dwingende voorwaarde geldt dat het litigieuze teken een deel van een beschermde geografische aanduiding bevat. Voor de beoordeling of er sprake is van een „voorstelling” in de zin van deze bepaling staat het dus aan de nationale rechter om na te gaan of de consument bij het zien van de naam van het betrokken product als referentiebeeld het artikel waarvoor die beschermde geografische aanduiding geldt, voor de geest zal komen.

47      In dat verband moet nader worden aangegeven dat de nationale rechter in het kader van deze beoordeling dient uit te gaan van de waarneming van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 25 en 28).

48      Bovendien heeft het Hof al geoordeeld dat het gerechtvaardigd is om ervan uit te gaan dat een beschermde geografische aanduiding als voorstelling voor de geest komt wanneer verkoopbenamingen van producten met een vergelijkbaar uiterlijk een fonetische en visuele gelijkenis vertonen (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Uit het voorgaande volgt evenwel, zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft gepreciseerd, dat het evenmin een dwingende voorwaarde voor de vaststelling van een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 is dat er een fonetische en visuele overeenstemming tussen de litigieuze benaming en de beschermde geografische aanduiding bestaat. Deze overeenstemming vormt immers slechts één van de criteria waar de nationale rechter rekening mee moet houden wanneer hij beoordeelt of de consument bij het zien van de naam van het betrokken product als referentiebeeld het artikel waarvoor die beschermde geografische aanduiding geldt, voor de geest zal komen. Hieruit volgt dat zelfs wanneer die gelijkenis ontbreekt, niet is uitgesloten dat een „voorstelling” kan worden vastgesteld.

50      Het Hof heeft niet alleen gewezen op de criteria die gelden wanneer een beschermde geografische aanduiding gedeeltelijk in de litigieuze benaming is opgenomen en die welke gelden wanneer er sprake is van fonetische en visuele overeenstemming tussen deze benaming en die aanduiding, maar heeft er ook op gewezen dat in voorkomend geval moet worden bezien in hoeverre tot verschillende talen behorende termen „conceptueel dicht bijeen liggen”, aangezien de consument door een dergelijke nabijheid net als bij de andere bovengenoemde criteria, bij het zien van een vergelijkbaar product dat de kwestieuze benaming draagt, als referentiebeeld het product voor de geest kan komen waarvan de geografische aanduiding wordt beschermd (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      Uit een en ander volgt dat het doorslaggevende criterium om een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 vast te stellen, is of de consument, bij het zien van een litigieuze benaming, als referentiebeeld het artikel waarvoor de beschermde geografische aanduiding geldt direct voor de geest zal komen, hetgeen aan de nationale rechter staat om te beoordelen door er, zo nodig, rekening mee te houden dat de bestreden benaming een deel van een beschermde geografische aanduiding bevat, dat tussen deze benaming en deze aanduiding een fonetische en/of visuele gelijkenis bestaat, of dat deze benaming en deze aanduiding conceptueel dicht bij elkaar liggen.

52      In het hoofdgeding moet de verwijzende rechterlijke instantie dus nagaan of een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument direct de beschermde geografische aanduiding, namelijk „Scotch Whisky”, voor de geest zal komen, wanneer hij een vergelijkbaar product ziet met de litigieuze benaming, in dit geval „Glen”, waarbij hij er rekening mee dient te houden dat – zo er geen fonetische en/of visuele gelijkenis tussen deze benaming en deze beschermde geografische aanduiding bestaat en de bestreden benaming geen deel van een beschermde geografische aanduiding bevat – deze benaming en die aanduiding conceptueel dicht bij elkaar kunnen liggen.

53      Het criterium dat de verwijzende rechterlijke instantie in haar tweede vraag suggereert om te bepalen of er sprake is van een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, namelijk dat het litigieuze bestanddeel van het betreffende teken bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de beschermde geografische aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied oproept, kan daarentegen niet in aanmerking worden genomen, aangezien met dit criterium geen voldoende rechtstreeks en duidelijk verband tussen dat bestanddeel en deze aanduiding kan worden vastgesteld.

54      Indien ter beantwoording van de vraag of van een dergelijke voorstelling sprake is, volstaat dat bij de consument een associatie van welke aard ook met een beschermde geografische aanduiding wordt opgeroepen, zou dit, zoals de advocaat-generaal in de punten 61 tot en met 63 van zijn conclusie heeft aangegeven, er bovendien toe leiden dat punt b) van artikel 16 van verordening nr. 110/2008 ten koste zou gaan van de werkingssfeer van de na dit punt volgende bepalingen in dit artikel, te weten de punten c) en d) ervan, die betrekking hebben op gevallen waarin de verwijzing naar een beschermde geografische aanduiding nog subtieler is dan een „voorstelling” daarvan.

55      Ten tweede zou de werkingssfeer van deze verordening door het gebruik van een dergelijk criterium op een niet te voorziene wijze worden uitgebreid en een groot gevaar vormen voor in het bijzonder de rechtszekerheid van de betrokken marktdeelnemers. Volgens overweging 4 van verordening nr. 110/2008 beoogt de wetgever van de Europese Unie immers „ter waarborging van een systematischer regelgeving voor gedistilleerde dranken […] duidelijk omschreven criteria” vast te stellen, met name „voor de bescherming van geografische aanduidingen”. Het strookt niet met deze doelstelling om een criterium in aanmerking te nemen dat zo onduidelijk en ruim is als het criterium dat de verwijzende rechterlijke instantie in haar tweede vraag voorstelt te hanteren.

56      Gelet op bovenstaande overwegingen moet op het eerste deel van de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat de verwijzende rechterlijke instantie voor de vaststelling van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding dient te beoordelen of de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument, bij het zien van de litigieuze benaming, als referentiebeeld het artikel waarvoor de beschermde geografische aanduiding geldt voor de geest zal komen. In het kader van deze beoordeling moet deze rechterlijke instantie – nu er ten eerste geen fonetische en/of visuele gelijkenis tussen deze benaming en deze beschermde geografische aanduiding bestaat en ten tweede de bestreden benaming geen deel van een beschermde geografische aanduiding bevat – in voorkomend geval ermee rekening houden dat deze benaming en de genoemde aanduiding conceptueel dicht bij elkaar liggen.

57      Met betrekking tot het tweede deel van de tweede vraag over de context waarin de litigieuze benaming wordt gebruikt en de rol daarvan op het moment dat de nationale rechter beoordeelt of er sprake is van een „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, moet worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat er ook dan sprake kan zijn van een „voorstelling” wanneer de werkelijke oorsprong van het product wordt vermeld (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat Klotz, verweerder in het hoofdgeding, stelt dat de benaming „Glen Buchenbach” een woordspeling is bestaande uit de plaats van herkomst van de drank in het hoofdgeding, namelijk „Berglen” en de naam van een plaatselijk riviertje, namelijk „Buchenbach”. Het Hof heeft echter reeds geoordeeld dat het voor artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 niet van belang is dat de litigieuze benaming de naam van de onderneming is en/of de plaats waar het product wordt vervaardigd (zie in die zin arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punten 42‑45).

59      Bovendien heeft het Hof, zoals de advocaat-generaal in punt 81 van zijn conclusie heeft opgemerkt, ook aangegeven dat de omstandigheid dat de litigieuze benaming verwijst naar een plaats van vervaardiging die bij de consumenten van de lidstaat waar dit product wordt vervaardigd, bekend is, geen relevante factor is bij de beoordeling van het begrip „voorstelling” in de zin van artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008, aangezien deze bepaling de geregistreerde geografische aanduidingen beschermt tegen elke voorstelling op het gehele grondgebied van de Unie en, gelet op de noodzaak om op dit grondgebied een daadwerkelijke en eenvormige bescherming van die geografische aanduidingen te waarborgen, ziet op alle consumenten op dit grondgebied (arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 27).

60      Gelet op een en ander moet op het tweede deel van de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat voor de vaststelling van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding geen rekening hoeft te worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt en met name niet met het feit dat dit bestanddeel vergezeld gaat van een vermelding van de werkelijke oorsprong van het betrokken product.

 Derde vraag

61      Met haar derde vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde vast te stellen of er sprake is van een in deze bepaling verboden „onjuiste of misleidende vermelding”, rekening moet worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt, in het bijzonder wanneer dit bestanddeel vergezeld gaat van een aanduiding betreffende de werkelijke oorsprong van het product.

62      In herinnering moet worden gebracht dat een geregistreerde geografische aanduiding krachtens artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 beschermd is tegen „andere onjuiste of misleidende vermeldingen betreffende de herkomst, de oorsprong, de aard of wezenlijke hoedanigheden van het product in de aanduiding, de presentatie of de etikettering ervan die tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong van het product aanleiding kunnen geven”.

63      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat, anders dan de Europese Commissie stelt, niets in de bewoordingen van deze bepaling erop duidt dat de Uniewetgever de intentie had rekening te houden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt teneinde een „onjuiste of misleidende vermelding[…] betreffende de herkomst, de oorsprong, de aard of wezenlijke hoedanigheden van het product” vast te stellen.

64      Zoals de advocaat-generaal er in punt 92 van zijn conclusie op heeft gewezen, vormt de uitdrukking „onjuiste of misleidende vermeldingen […] in de aanduiding, de presentatie of de etikettering [van het product]” immers een opsomming van verschillende verschijningsvormen van de vermelding die vermoedelijk onjuist of misleidend is. Hieruit kan niet worden afgeleid dat deze vermelding moet worden beoordeeld in samenhang met eventuele andere in de aanduiding vervatte informatie, de presentatie of de etikettering van het betrokken product.

65      Zoals de advocaat-generaal in punt 96 van zijn conclusie eveneens heeft opgemerkt, moet voorts nader worden aangegeven dat artikel 16 van verordening nr. 110/2008 een gradatie van verboden handelingen opsomt krachtens welke punt c) van dit artikel moet worden onderscheiden van de eraan voorafgaande punten a) en b). Terwijl punt a) van dit artikel zich beperkt tot handelingen van gebruik van een beschermde geografische aanduiding en punt b) ervan tot handelingen van misbruik, nabootsing en voorstelling, verruimt punt c) de omvang van de bescherming, door de opname daarin van „andere […] vermeldingen” (dat wil zeggen informatie die aan de consumenten wordt verstrekt), in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, welke vermeldingen weliswaar niet de suggestie wekken van de beschermde geografische aanduiding, maar in het licht van het verband van het product met deze aanduiding als „onjuist […] of misleidend” worden aangemerkt.

66      In dit verband moet ten eerste worden benadrukt dat de uitdrukking „andere vermeldingen” in artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 ieder soort informatie omvat die kan voorkomen in de aanduiding, de presentatie of de etikettering van het betrokken product, met name in de vorm van een tekst, een afbeelding of een inhoud die informatie kan verstrekken over de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van dit product.

67      Ten tweede volstaat het dat een onjuiste of misleidende vermelding één van de drie in deze bepaling geciteerde verschijningsvormen heeft, te weten weergave „in de aanduiding, de presentatie of de etikettering” van het betrokken product, om te oordelen dat die vermelding aanleiding kan geven „tot misverstanden ten aanzien van de oorsprong” in de zin van deze bepaling.

68      Uit een en ander volgt dat in artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 is voorzien in een ruime bescherming van geregistreerde geografische aanduidingen. Indien een onjuiste of misleidende vermelding desalniettemin zou kunnen worden toegestaan op grond van bij deze vermelding opgenomen aanvullende informatie, die in het bijzonder betrekking heeft op de ware oorsprong van het betrokken product, zou deze bepaling zijn nuttige werking verliezen.

69      Ten slotte, zoals reeds in punt 38 van het onderhavige arrest is vermeld, hebben verordening nr. 110/2008 en met name artikel 16 ervan tot doel de geregistreerde geografische aanduidingen te beschermen, zowel in het belang van de consumenten, die niet door onjuiste aanduidingen moeten worden misleid, als in het belang van de marktdeelnemers die meer kosten dragen om de kwaliteit van de producten die deze beschermde geografische aanduidingen rechtmatig dragen te waarborgen. Deze marktdeelnemers moeten immers worden beschermd tegen handelingen van oneerlijke mededinging.

70      Zoals de advocaat-generaal in punt 101 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de verwezenlijking van deze doelstellingen in gevaar komen indien de bescherming van de geografische aanduidingen in haar omvang zou kunnen worden beperkt door de omstandigheid dat naast een onjuiste of misleidende aanduiding in de zin van artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 aanvullende informatie is verstrekt, aangezien een uitlegging in die zin er immers op neer zou komen dat het gebruik van deze aanduiding wordt toegestaan, zodra deze vergezeld gaat van juiste informatie.

71      Gelet op een en ander moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 aldus moet worden uitgelegd dat, teneinde vast te stellen of er sprake is van een in deze bepaling verboden „onjuiste of misleidende vermelding”, geen rekening hoeft te worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt.

 Kosten

72      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 16, onder a), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (E[E]G) nr. 1576/89 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van „indirect commercieel gebruik” van een geregistreerde geografische aanduiding vereist is dat het litigieuze bestanddeel in een vorm wordt gebruikt die identiek is aan of vanuit fonetisch en/of visueel oogpunt vergelijkbaar is met deze aanduiding. Het volstaat derhalve niet dat dit bestanddeel bij het doelpubliek op enigerlei wijze een associatie met de geregistreerde geografische aanduiding of het ermee verbonden geografische gebied oproept.

2)      Artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 moet aldus worden uitgelegd dat de verwijzende rechterlijke instantie voor de vaststelling van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding dient te beoordelen of de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde Europese consument, bij het zien van de litigieuze benaming, als referentiebeeld het artikel waarvoor de beschermde geografische aanduiding geldt voor de geest zal komen. In het kader van deze beoordeling moet deze rechterlijke instantie – nu er ten eerste geen fonetische en/of visuele gelijkenis tussen deze benaming en deze beschermde geografische aanduiding bestaat en ten tweede de bestreden benaming geen deel van een beschermde geografische aanduiding bevat – in voorkomend geval ermee rekening houden dat deze benaming en de genoemde aanduiding conceptueel dicht bij elkaar liggen.

Artikel 16, onder b), van verordening nr. 110/2008 moet aldus worden uitgelegd dat voor de vaststelling van een „voorstelling” van een geregistreerde geografische aanduiding geen rekening hoeft te worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt en met name niet met het feit dat dit bestanddeel vergezeld gaat van een vermelding van de werkelijke oorsprong van het betrokken product.

3)      Artikel 16, onder c), van verordening nr. 110/2008 moet aldus worden uitgelegd dat, teneinde vast te stellen of er sprake is van een in deze bepaling verboden „onjuiste of misleidende vermelding”, geen rekening hoeft te worden gehouden met de context waarin het litigieuze bestanddeel wordt gebruikt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.