Language of document : ECLI:EU:T:2005:3

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
12 januari 2005 (1)

„Gemeenschapsmerk – Woordmerken SnTEM, SnPUR et SnMIX – Absolute weigeringsgronden – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94”

In de gevoegde zaken T-367/02 tot en met T-369/02,

Wieland-Werke AG, gevestigd te Ulm (Duitsland), vertegenwoordigd door S. Gruber en F. Graf von Stosch, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door T. L. Eichenberg en G. Schneider als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een beroep tegen drie beslissingen van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 25 september 2002 (zaken R 338/2001-1, R 337/2001-1 en R 335/2001-1) met betrekking tot aanvragen tot inschrijving van de woordmerken SnTEM, SnPUR en SnMIX als gemeenschapsmerken,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),



samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien de op 9 december 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften,

gezien de voeging van de onderhavige zaken voor de schriftelijke behandeling, de mondelinge behandeling en voor het arrest overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht,

gezien de op 28 april 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de mondelinge behandeling op 17 juni 2004,

het navolgende



Arrest




Voorgeschiedenis van het geschil

1
Op 14 december 1999 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) drie gemeenschapsmerkaanvragen ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd.

2
De inschrijvingsaanvragen betroffen de woordtekens SnTEM, SnPUR en SnMIX.

3
De waren waarvoor de genoemde inschrijvingen zijn aangevraagd, behoren tot klasse 6 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en stemmen overeen met de volgende beschrijving:

„Halffabrikaten van metaal in de vorm van platen, banden, stroken, draden, buizen, profielen, stangen e.d. met name van non-ferrometalen, zoals bijvoorbeeld koper of een koperlegering die een één- of dubbelzijdige metalen bekleding uit met name tin of een tinlegering hebben.”

4
Bij brieven van 10 februari 2000 heeft de onderzoekster verzoekster meegedeeld dat op grond van artikel 7, lid 1, sub b, c en g, van verordening nr. 40/94 de betrokken tekens niet konden worden ingeschreven aangezien zij beschrijvend zijn voor de waren waarvoor de inschrijving werd gevraagd, elk onderscheidend vermogen missen en het publiek kunnen misleiden. Volgens de onderzoekster is het bestanddeel „Sn” het scheikundige symbool van tin. Het bestanddeel „TEM” is de in wetenschappelijke en technische kringen gebruikte afkorting van het woord „tempered”, dat ter zake van legeringen „behandeld” betekent. Het merk SnTEM betekent derhalve „tempered tin” (behandeld tin). Het bestanddeel „PUR” betekent „zuiver”, waardoor het merk SnPUR „zuiver tin” betekent. Ten slotte vindt de onderzoekster dat het bestanddeel „MIX” zoveel betekent als „mengsel” in het Duits en dat het merk SnMIX derhalve „tinlegering” betekent. De onderzoekster heeft eveneens vastgesteld dat alle merken waarvan de inschrijving werd gevraagd, het publiek kunnen misleiden aangezien de waren waarvoor de inschrijvingen werden aangevraagd, niet overeenstemmen met deze vermeldingen.

5
Bij brief van 3 april 2000 heeft verzoekster opmerkingen geformuleerd over de bezwaren van de onderzoekster. Bovendien heeft zij de lijst van waren waarvoor de merkaanvragen waren ingediend, beperkt door de tweede „met name”, die het zinsdeel „uit tin of een tinlegering” voorafgaat, te schrappen, waardoor de lijst van waren thans als volgt luidt:

„Halffabrikaten van metaal in de vorm van platen, banden, stroken, draden, buizen, profielen, stangen e.d. met name van non-ferrometalen, zoals bijvoorbeeld koper of een koperlegering die een één- of dubbelzijdige metalen bekleding uit tin of een tinlegering hebben.”

6
Bij drie beslissingen van 7 en 8 februari 2001 heeft de onderzoekster de inschrijvingsaanvragen afgewezen op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94.

7
Op 4 april 2001 heeft verzoekster krachtens de artikelen 57 tot en met 62 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM drie beroepen ingesteld.

8
Bij beslissingen R 338/2001-1, R 337/2001‑1 en R 335/2001‑1 van 25 september 2002 (hierna: „bestreden beslissingen”), die verzoekster op 10 oktober 2002 zijn betekend, heeft de eerste kamer van beroep de beroepen verworpen. Zij was in wezen van oordeel dat, aangezien de betekenis van het scheikundige symbool „Sn” alsook de betekenis van de afkortingen „TEM”, „PUR” en „MIX” in de gespecialiseerde kringen bekend is, de merken waarvan de inschrijving was aangevraagd, respectievelijk erop wijzen dat het gaat om behandelde tin, zuivere tin of een tinlegering. Volgens de kamer van beroep zijn de betrokken merken derhalve beschrijvend voor de waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en missen zij elk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub c en b, van verordening nr. 40/94.


Conclusies van partijen

9
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beslissingen te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

10
Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

de beroepen te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.


In rechte

11
Ter ondersteuning van haar beroepen voert verzoekster twee middelen aan, te weten schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en schending van artikel 7, lid 1, sub b, van dezelfde verordening.

12
Om te beginnen dient het eerste middel te worden onderzocht.

13
Verzoekster betwist dat de tekens SnTEM, SnPUR en SnMIX louter beschrijvend zijn voor de waren waarvoor de inschrijving werd gevraagd, en betoogt dat deze tekens voor de betrokken kringen niet rechtstreeks en concreet de kwaliteit of andere kenmerken van die waren aanduiden.

14
Het BHIM betoogt dat de kamer van beroep in de bestreden beslissingen terecht heeft geoordeeld dat de inschrijving van de betrokken merken moest worden geweigerd.

15
Het Gerecht herinnert eraan dat volgens artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 inschrijving wordt geweigerd van „merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten”. Bovendien bepaalt artikel 7, lid 2, van verordening nr. 40/94 dat „lid 1 […] ook van toepassing [is] indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Gemeenschap bestaan”.

16
Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 belet dat de tekens of benamingen die daarin worden bedoeld, op grond van hun inschrijving als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden. Deze bepaling streeft derhalve een doel van algemeen belang na, inhoudend dat dergelijke tekens of benamingen door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt (zie arrest Hof van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C-191/01 P, Jurispr. blz. I‑12447, punt 31).

17
Het beschrijvend karakter van een merk moet worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het teken wordt aangevraagd [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Taurus-Film/BHIM (Cine Action), T‑135/99, Jurispr. blz. II-379, punt 25, en Taurus-Film/BHIM (Cine Comedy), T‑136/99, Jurispr. blz. II-397, punt 25], en uitgaande van de perceptie van het in aanmerking komend publiek, dat wil zeggen de consumenten van die waren of diensten (arrest Gerecht van 27 februari 2002, Ellos/BHIM (ELLOS), T‑219/00, Jurispr. blz. II-753, punt 29).

18
In casu moet allereerst worden opgemerkt dat de waren waarvoor de inschrijvingen werden aangevraagd, halffabrikaten van metaal – in het bijzonder non-ferro metaal – zijn in de vorm van platen, banden, stroken, draden, buizen, profielen, stangen of dergelijke die een één‑ of dubbelzijdige metalen bekleding uit tin of een tinlegering hebben.

19
Derhalve moet worden aangenomen dat, gelet op de aard van de betrokken waren, het in aanmerking komende publiek uit specialisten uit de metaalnijverheid bestaat.

20
Aangezien deze specialisten de in hun vakgebied gebruikelijke wetenschappelijke termen en afkortingen kennen, en dit ongeacht de taal waaruit deze termen of afkortingen afkomstig zijn, moet bovendien worden aangenomen dat het in aanmerking komende publiek uit specialisten uit de metaalnijverheid in verschillende landen van de Europese Unie bestaat.

21
Derhalve dient voor de toepassing van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, gelet op de aan de betrokken woordtekens gegeven betekenis, te worden onderzocht of er voor het in aanmerking komende publiek een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat tussen deze tekens en de categorieën waren of diensten waarvoor de inschrijving is gevraagd [zie in die zin arrest Gerecht van 20 maart 2002, DaimlerChrysler/BHIM (TELE AID), T‑355/00, Jurispr. blz. II-1939, punt 28].

22
Wat de betekenis van de aangevraagde merken betreft, moet worden opgemerkt dat elk van de woordtekens SnTEM, SnPUR en SnMIX is samengesteld uit twee onderscheiden bestanddelen, te weten  „Sn” en respectievelijk „TEM”, „PUR” en „MIX”.

23
In de eerste plaats staat vast dat het bestanddeel „Sn”, dat de drie betrokken woordtekens gemeen hebben, het scheikundige symbool van tin is. Alle door verzoekster geclaimde waren hebben echter „een één- of dubbelzijdige metalen bekleding uit tin of een tinlegering”. Derhalve bevatten alle door verzoekster geclaimde waren tin en beschrijft het bestanddeel „Sn” derhalve een van de kenmerken ervan.

24
In de tweede plaats moet de betekenis van het tweede bestanddeel van de drie tekens waarvan de inschrijving is aangevraagd, worden onderzocht.

25
Wat allereerst het bestanddeel „TEM” betreft, dit doelt – en dat werd niet betwist – op het Engelse werkwoord „temper” (behandelen), dat verwijst naar de thermische behandeling die een eigenschap van de betrokken waren is. Het argument van verzoekster dat de term „temper” niet de materiële eigenschappen van een waar, maar een productieprocédé aanduidt, is niet ter zake dienend. De aanduiding van het productieprocédé van een waar betreft immers ook een eigenschap ervan.

26
Derhalve moet worden aangenomen dat het bestanddeel „TEM ” een van de kenmerken van de geclaimde waren beschrijft.

27
Wat vervolgens het bestanddeel „PUR” betreft, daarvan moet eveneens worden aangenomen dat het een van de kenmerken van de geclaimde waren, te weten hun „zuiverheid”, beschrijft.

28
Wat het bestanddeel „MIX” betreft, dit verwijst – en dat is niet door verzoekster betwist – naar een mengsel.

29
Dit bestanddeel beschrijft derhalve een van de kenmerken van de geclaimde waren, aangezien het erop wijst dat de geclaimde waren of een deel ervan bestaan uit een legering van verschillende metalen.

30
Ten derde moet de betekenis van elk van de betrokken tekens als geheel worden onderzocht.

31
Er zij immers aan herinnerd dat, om een merk bestaande uit een neologisme of uit een door een combinatie van woordbestanddelen gevormd woord als beschrijvend in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te kunnen aanmerken, het niet volstaat dat elk van die bestanddelen als beschrijvend kan worden aangemerkt. Ook het nieuwe woord of het woord zelf dient als beschrijvend te kunnen worden aangemerkt (zie, mutatis mutandis, arresten Hof van 12 februari 2004, Campina Melkunie, C‑265/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 37, en Koninklijke KPN Nederland, C‑363/99, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 96).

32
Een merk bestaande uit een neologisme of een woord dat is samengesteld uit bestanddelen die elk op zich een beschrijving vormen van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, vormt zelf ook een beschrijving van de kenmerken van die waren of diensten in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het neologisme of het woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het is samengesteld. Dit veronderstelt dat het neologisme of het woord, wegens het ongebruikelijke karakter van de combinatie met betrekking tot die waren of diensten, een indruk wekt die voldoende afwijkt van de indruk die wordt gewekt door de loutere samenvoeging van hetgeen wordt aangeduid door de bestanddelen waaruit het is samengesteld, zodat het meer is dan de som van die bestanddelen (zie, mutatis mutandis, arrest Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 43, en arrest Koninklijke KPN Nederland, reeds aangehaald, punt 104).

33
Wat in casu de tekens SnTEM en SnPUR betreft, blijkt uit de bij het antwoord van het BHIM gevoegde en door verzoekster niet betwiste bijlagen dat het met betrekking tot de in de onderhavige zaak bedoelde metalen waren zeer gebruikelijk is om aan de aanduiding van de betrokken grondstof een verklarende bepaling toe te voegen wanneer de precieze hoedanigheid van de voor die waren gebruikte grondstoffen wordt vermeld. Derhalve kunnen de tekens SnTEM en SnPUR, anders dan verzoekster betoogt, niet als taalkundige vondsten worden aangemerkt. Bovendien, en het BHIM heeft dit terecht opgemerkt, wordt het adjectief „zuiver” vaak achter het desbetreffende substantief geplaatst om de zuiverheid ervan te benadrukken.

34
Gelet op de aard van de waren waarvoor de merkaanvraag is ingediend, zal het in aanmerking komende publiek derhalve het woordteken SnPUR onmiddellijk als de aanduiding van uit zuiver tin vervaardigde waren opvatten.

35
Wat het woordteken SnTEM betreft, het in aanmerking komende publiek, te weten de specialisten op het gebied van de metaalnijverheid, zal dit, gelet op de aard van de waren waarvoor de merkaanvraag is ingediend, aldus opvatten dat de betrokken waren uit behandeld tin zijn vervaardigd. Dienaangaande geeft verzoekster zelf toe dat „in het teken hooguit een vage zinspeling op de thermische behandeling van tin (‚behandeld tin’) [kan worden gezien]”, maar is zij van mening dat het teken niet meteen in die zin wordt begrepen, vóór de vertaling van het scheikundige symbool „Sn ” in tin. Vaststaat dat de gespecialiseerde kringen, gezien de betrokken waren, onmiddellijk begrijpen dat „Sn” tin betekent. Zoals blijkt uit de internetsites waarnaar het BHIM in zijn antwoord verwijst, is het gebruik van scheikundige symbolen gangbaar in de betrokken sector, en verzoekster heeft dit niet betwist.

36
Wat het woordteken SnMIX betreft zal, gelet op de aard van de waren waarvoor de merkaanvraag is ingediend, het in aanmerking komende publiek, dit onmiddellijk begrijpen als aanduiding van uit een tinlegering vervaardigde waren. Verzoekster kan niet op goede gronden betogen dat de band tussen het teken SnMIX en de geclaimde waren te vaag of te onduidelijk is om het betrokken teken als een beschrijving van de geclaimde waren te kunnen aanmerken. De enkele aanduiding dat het om een tinlegering gaat, volstaat immers om de betrokken waren te kenmerken, zonder dat het nodig is te weten met welk metaal of andere stof het tin is gemengd. Verzoeksters argument dat de uitdrukking „mengsel van tin” op het productieprocédé betrekking kan hebben, is evenmin ter zake dienend, aangezien dit deel uitmaakt van de kenmerken van een waar.

37
Bijgevolg moet worden aangenomen dat de woordtekens SnTEM, SnPUR en SnMIX zelf de kenmerken van de betrokken waren beschrijven, aangezien er geen merkbaar verschil bestaat tussen deze tekens en de loutere som van de bestanddelen waaruit zij zijn samengesteld. Voor de betrokken waren zijn de combinaties SnTEM, SnPUR en SnMIX immers niet ongebruikelijk (zie, in die zin en mutatis mutandis, arrest Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 41).

38
Wat het teken SnTEM betreft, heeft de kamer van beroep in punt 23 van de bestreden beslissing in zaak T‑367/02 vastgesteld dat de gespecialiseerde kringen de betekenis van de afkorting „Sn” kennen, en dat „TEM” een in het Engels gangbare afkorting is, hoewel de combinatie van de twee bestanddelen van SnTEM vanuit lexicaal oogpunt niet kan worden aangetoond. Volgens punt 24 van dezelfde beslissing zullen de gespecialiseerde kringen in het woordteken SnTEM geen „niet volgens de spraakkunstregels gevormd neologisme” zien, maar veeleer een afkorting die er duidelijk op wijst dat het gaat om „tempered tin” (behandeld tin). De kamer van beroep heeft derhalve in punt 25 van deze beslissing geconcludeerd dat het aangevraagde merk louter beschrijvend was voor de betrokken waren. Een vergelijkbare redenering is uiteengezet in de punten 24 tot en met 26 van de bestreden beslissing in zaak T-368/02 en in de punten 24 tot en met 26 van de bestreden beslissing in zaak T-369/02.

39
Derhalve heeft de kamer van beroep in de bestreden beslissingen in wezen geoordeeld dat de betrokken tekens niet ongebruikelijk waren. Bijgevolg heeft de kamer van beroep, anders dan verzoekster betoogt, de in het arrest van het Hof van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM (C-383/99 P, Jurispr. blz. I‑6251), over het woordmerk BABY-DRY vastgestelde beginselen niet geschonden, gelet op het feit dat in casu vaststaat dat de aangevraagde merken geen taalkundige vondsten zijn.

40
Wat ten slotte verzoeksters argument betreft dat de uitdrukkingen SnTEM, SnPUR et SnMIX niet worden gebruikt om de halffabrikaten zelf, een van hun wezenlijke kenmerken of de kwaliteit die voortvloeit uit de behandeling die ze hebben ondergaan, aan te duiden, volstaat het eraan te herinneren dat het niet noodzakelijk is dat de in artikel 7, lid 1, sub c, van richtlijn nr. 40/94 bedoelde tekens of benamingen waaruit het merk bestaat, op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren als die waarvoor de aanvraag wordt ingediend, of van de kenmerken van deze waren. Het is voldoende dat deze tekens en benamingen hiertoe kunnen dienen (zie, mutatis mutandis, arrest Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 38); dat dit in casu het geval is, blijkt afdoende uit de door het BHIM aan het Gerecht voorgelegde en door verzoekster niet betwiste stukken. Verzoekster kan zich ook niet beroepen op het arrest van het Gerecht van 31 januari 2001, Wrigley/BHIM (DOUBLEMINT) (T-193/99, Jurispr. blz. II‑417), dat is vernietigd bij het reeds aangehaalde arrest BHIM/Wrigley, aangezien het volstaat dat het betrokken teken in minstens één van zijn potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt (zie arrest BHIM/Wrigley, reeds aangehaald, punt 32, en, mutatis mutandis, arrest Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 38).

41
Het argument van verzoekster dat er andere uitdrukkingen bestaan om dezelfde kenmerken van haar waren aan te duiden, is niet overtuigend. Het is irrelevant of er synoniemen bestaan waarmee dezelfde kenmerken van de in de inschrijvingsaanvraag genoemde waren of diensten kunnen worden aangeduid. In artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 staat weliswaar dat het merk, om onder de daarin genoemde weigeringsgrond te vallen, „uitsluitend” moet bestaan uit tekens of benamingen die kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van de betrokken waren of diensten, doch deze bepaling vereist niet dat die tekens of benamingen de enige wijze van aanduiding van die kenmerken zijn (zie, mutatis mutandis, arresten Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 42, en Koninklijke KPN Nederland, reeds aangehaald, punten 57 en 101).

42
Uit een en ander vloeit voort dat de woordtekens SnTEM, SnPUR en SnMIX in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 voor het in aanmerking komende publiek kunnen dienen als aanduiding van de wezenlijke kenmerken van de waren die onder de in de inschrijvingsaanvragen bedoelde categorieën vallen.

43
Bijgevolg heeft de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 niet geschonden door te oordelen dat de woordtekens SnTEM, SnPUR en SnMIX niet als gemeenschapsmerken konden worden ingeschreven.

44
Het eerste middel van verzoekster moet derhalve worden afgewezen zonder dat het nodig is de door verzoekster aangeboden getuige te horen.

45
Wat het tweede middel betreft, is het, zoals uit artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 blijkt, voldoende dat een van de daarin genoemde absolute weigeringsgronden van toepassing is, om het teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [arrest Hof van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr. blz. I-7561, punt 29; arresten Gerecht van 31 januari 2001, Mitsubishi HiTec Paper Bielefeld/BHIM (Giroform), T‑331/99, Jurispr. blz. II‑433, punt 30, en 27 november 2003, Quick/BHIM (Quick), nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 37].

46
Overigens mist volgens de rechtspraak een woordmerk dat de kenmerken van waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 om die reden noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen met betrekking tot die waren of diensten in de zin van artikel 7, lid 1, sub b (zie, mutatis mutandis, arrest Campina Melkunie, reeds aangehaald, punt 19, en arrest Koninklijke KPN Nederland, reeds aangehaald, punt 86).

47
In die omstandigheden moet het tweede middel van verzoekster, betreffende schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, worden afgewezen.

48
Derhalve moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.


Kosten

49
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het BHIM te worden verwezen in de kosten van laatstgenoemde.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),



rechtdoende, verklaart:

1)
De beroepen worden verworpen.

2)
Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Legal

Tiili

Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op12 januari 2005.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

H. Legal


1
Procestaal: Duits.