Language of document : ECLI:EU:T:2024:359

Zaak T123/23

VA

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer – uitgebreid) van 5 juni 2024

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Kindertoelage – Schooltoelage – Besluiten waarbij bepaalde toelagen worden stopgezet – Toekenningsvoorwaarden – Begrip ‚einde van de opleiding’ – Gelijke behandeling – Beginsel van behoorlijk bestuur – Terugvordering van het onverschuldigd betaalde – Artikel 85, eerste alinea, van het Statuut – Aansprakelijkheid”

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Toekenningsvoorwaarden – Cumulatieve voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 67 en bijlage VII, art. 2 en 3)

(zie punten 32‑34)

2.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Kindertoelage – Toekenningsvoorwaarden – Voortzetting van een schoolopleiding – Begrip – Datum van het einde van de opleiding – Terbeschikkingstelling van de eindresultaten door de onderwijsinstelling

[Ambtenarenstatuut, art. 67 en bijlage VII, art. 2, lid 3, b)]

(zie punten 36, 38‑42)

3.      Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Schooltoelage – Toekenningsvoorwaarden – Regelmatig en voltijds onderwijs volgen – Datum van het einde van de opleiding – Terbeschikkingstelling van de eindresultaten door de onderwijsinstelling

(Ambtenarenstatuut, art. 67 en bijlage VII, art. 3, lid 1)

(zie punten 53‑55)

4.      Ambtenaren – Handelingen van de administratie – Intrekking – Onrechtmatige handelingen – Hervatting van de besluitvormingsprocedure op het punt waarop de onwettigheid zich heeft voorgedaan – Toelaatbaarheid


 

(zie punten 71, 94)

Samenvatting

In een uitspraak op een door een ambtenaar van de Raad van de Europese Unie ingesteld beroep verklaart het Gerecht de besluiten van de Commissie gedeeltelijk nietig, voor zover daarbij het recht van die ambtenaar op de kindertoelage, de schooltoelage en de belastingvermindering in verband met de kindertoelage is ingetrokken in de periode tussen het laatste universitaire examen van zijn kind en de terbeschikkingstelling van de eindresultaten door de onderwijsinstelling. Het Gerecht spreekt zich voor het eerst uit over de datum waarop een ambtenaar niet langer in aanmerking komt voor die financiële rechten omdat zijn kind geen school- of beroepsopleiding meer volgt in de zin van artikel 2, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en niet langer regelmatig en voltijds onderwijs volgt aan een onderwijsinstelling in de zin van artikel 3, lid 1, van die bijlage.

In casu volgde de dochter van verzoeker een universitaire opleiding aan een Belgische universiteit. Op 18 juni 2021 legde zij het laatste examen van haar studiecyclus af, waarna zij op 2 juli 2021 vernam dat zij was geslaagd voor haar examens en vervolgens op 27 augustus 2021 een bewijs van slagen kreeg. Het academisch jaar eindigde op 13 september 2021.

Tot en met september 2021 ontving verzoeker voor zijn dochter de in de artikelen 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kinder- en schooltoelage en genoot hij de belastingvermindering in verband met de kindertoelage. Aangezien zijn dochter in juni 2021 tijdens de eerste examenperiode geslaagd was voor haar examens, heeft de Commissie evenwel besloten dat verzoeker vanaf juli 2021 geen recht meer had op de betrokken financiële rechten en is die instelling dus overgegaan tot de terugvordering ervan voor de maanden juli, augustus en september 2021.

Beoordeling door het Gerecht

Om te beginnen herinnert het Gerecht eraan dat volgens de artikelen 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut de schooltoelage slechts kan worden toegekend indien is voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de kindertoelage. Hieruit volgt dat de voorwaarde van het regelmatig en voltijds onderwijs volgen aan een onderwijsinstelling pas in tweede instantie moet worden beoordeeld, nadat eerst is vastgesteld dat het kind waarvoor de schooltoelage wordt aangevraagd, ten laste komt van de ambtenaar.

Wanneer een kind een universitaire opleiding volgt, is het recht op de kindertoelage afhankelijk van de vervulling van drie voorwaarden, te weten het daadwerkelijke onderhoud van het kind door de ambtenaar, het feit dat het kind tussen de 18 en 26 jaar oud is en het feit dat het een school- of beroepsopleiding volgt.

Dienaangaande merkt het Gerecht op dat een „opleiding” uit verschillende fasen bestaat, zoals het bijwonen van de lessen waarin het studieprogramma voorziet en de examens die op die lessen betrekking hebben, de beoordeling van die examens en, na afloop van het laatste examen, de terbeschikkingstelling – door de onderwijsinstelling die de betrokken opleiding aanbiedt – van de eindresultaten waaruit blijkt dat de opleiding met succes is voltooid. Die fasen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien de deelname aan de examens het mogelijk maakt om te beoordelen of de student de vaardigheden en kennis heeft verworven die in de lessen worden aangeleerd.

Aangezien de student pas kennis kan nemen van het slagen voor zijn opleiding nadat hij alle examens heeft afgelegd en de resultaten van die examens door de onderwijsinstelling ter beschikking zijn gesteld, moet de student worden geacht geen opleiding meer te volgen in de zin van artikel 2, lid 3, onder b), van bijlage VII bij het Statuut vanaf de datum waarop de eindresultaten beschikbaar zijn.

Het kind tussen 18 en 26 jaar dat een school- of beroepsopleiding volgt, blijft dus niet ten laste van de ambtenaar totdat het laatste examen wordt afgelegd maar tot de datum waarop de onderwijsinstelling de eindresultaten ter beschikking stelt.

In die context staat het bijgevolg aan de ambtenaar om de administratie op de hoogte te stellen van het einde van de opleiding van zijn kind door die administratie onverwijld in kennis te stellen van de datum waarop de onderwijsinstelling de eindresultaten ter beschikking heeft gesteld, zodat die administratie de betaling van die kindertoelage onmiddellijk kan stopzetten.

Het Gerecht past zijn overwegingen inzake de kindertoelage toe op de analyse van de in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut neergelegde voorwaarde van het volgen van onderwijs voor de toekenning van de schooltoelage.

Hieruit volgt dat het kind van de ambtenaar moet worden geacht niet langer regelmatig en voltijds onderwijs te volgen aan een onderwijsinstelling in de zin van artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut zodra de onderwijsinstelling de eindresultaten ter beschikking heeft gesteld.