Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep Brussel (België) op 23 oktober 2023 – Electrabel NV e.a. / Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG)

(Zaak C-633/23, Electrabel e.a.)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Hof van Beroep Brussel

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Electrabel NV e.a.

Verwerende partij: Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG)

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 6, 7 en 8 van verordening (EU) 2022/18541 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen, gelezen in samenhang met artikel 2, punten 5 en 9, ervan, in het licht van alle overwegingen ervan en in samenhang met, in het bijzonder, artikel 288 VWEU en artikel 6 VEU, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van nationale maatregelen zoals die van artikel 22 ter, in het bijzonder § 5, tweede alinea, van de elektriciteitswet, waarin wordt bepaald dat het in artikel 6 van de verordening vastgestelde plafond leidt tot een heffing over de surplussen aan inkomsten van de elektriciteitsproducenten waarbij het gedeelte van de inkomsten boven het vastgestelde plafond wordt bepaald op basis van de marktinkomsten die voor bepaalde installaties worden vastgesteld op basis van onweerlegbare vermoedens voor de berekening van theoretische inkomsten (zie artikel 22 ter, § 5, tweede alinea, 1° en 2°, van de elektriciteitswet), waardoor de schuldenaren van de heffing niet hun werkelijke inkomsten kunnen aangeven en doen gelden?

Moeten de artikelen 6, 7 en 8 van verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen, gelezen in samenhang met artikel 2, punten 5 en 9, ervan, in het licht van alle overwegingen ervan en in samenhang met, in het bijzonder, artikel 288 VWEU en artikel 6 VEU, alsook met het evenredigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van nationale maatregelen zoals die van artikel 22 ter, in het bijzonder § 5, tweede alinea, van de elektriciteitswet, waarin wordt bepaald dat het in artikel 6 van de verordening vastgestelde plafond leidt tot een heffing over de surplussen aan inkomsten van de elektriciteitsproducenten waarbij het gedeelte van de inkomsten boven het vastgestelde plafond wordt bepaald op basis van de marktinkomsten die voor bepaalde installaties (zie artikel 22 ter, § 5, tweede alinea, 3°-6°) worden vastgesteld op basis van vermoedens die als weerlegbaar worden voorgesteld maar die de schuldenaren van de heffing enkel kunnen weerleggen door aan te tonen wat hun werkelijke inkomsten voor al hun installaties zijn – met inbegrip van hun installaties die niet binnen de werkingssfeer van de verordening vallen – en zich daarnaast alsnog te beroepen op bepaalde vermoedens, waardoor zij niet hun werkelijke inkomsten kunnen aangeven en doen gelden?

Moeten de artikelen 6, 7, 8 en 22 van verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen, gelezen in samenhang met de beginselen van voorrang en doeltreffendheid van het Unierecht, alsook met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU), en, in het bijzonder, met artikel 288 VWEU, in het licht van alle overwegingen ervan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van nationale maatregelen die na de inwerkingtreding van deze verordening zijn genomen, zoals artikel 22 ter, § 1, van de elektriciteitswet, dat is ingevoegd bij de wet van 16 december 2022 en voorziet in de invoering van een systeem inzake een plafond op de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten vanaf een eerdere datum dan 1 december 2022, zoals 1 augustus 2022?

____________

    1 PB 2022, L 261 I, blz. 1.