Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 18 oktober 2004 ingesteld door Anna Kontouli tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak T-416/04)

Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 18 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Anna Kontouli, wonende te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door V. Arkitidis, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren het besluit van de Raad van 16 juli 2004 waarbij verzoeksters ingevolge artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut ingediende bezwaar inzake de vaststelling van de juiste correctiecoëfficiënt voor haar pensioen, is afgewezen;

─    de Raad te gelasten verzoekster het bedrag te betalen gelijk aan het verschil tussen het totaal van de tot nog toe aan verzoekster betaalde pensioengelden en het totaal van de pensioengelden die haar hadden moeten worden betaald indien voor verzoeksters pensioen vanaf de vaststelling van haar pensioenrecht op 1 mei 2003 de correctiecoëfficiënt voor het Verenigd Koninkrijk was toegepast; dit verschil dient te worden verhoogd met moratoire interesten tegen de door de Europese Centrale Bank toegepaste rentevoet voor de basisherfinancieringstransacties, vermeerderd met 2 procentpunten;

─    de Raad te gelasten verzoekster een vergoeding van 100 000 EUR te betalen voor wezenlijke schade door onrechtmatig handelen en voor immateriële schade die verzoekster heeft geleden gedurende de gehele administratieve procedure voorafgaand aan het beroep en in het kader van verzoeksters verschillende schriftelijke en mondelinge communicaties met de diensten van de Raad; en

─    de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een voormalig ambtenaar van de Raad die sinds 1 mei 2003 een invaliditeitspensioen ontvangt. Na haar pensioen stelde verzoekster de Raad ervan in kennis dat zij haar vaste woonplaats in het Verenigd Koninkrijk had gevestigd en op basis van deze informatie paste de Raad aanvankelijk de correctiecoëfficiënt voor dat land op verzoeksters pensioen toe. Van mening echter dat verzoekster tegenstrijdige informatie over haar woonplaats had verstrekt, schortte de Raad het verzoek om toepassing van de correctiecoëfficiënt voor het Verenigd Koninkrijk op, en paste eerst die voor België en later die voor Griekenland toe, verzoeksters aanvankelijke plaats van herkomst. Verzoekster diende een klacht in, die bij het bestreden besluit van 16 juli 2004 is afgewezen.

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster dat zij sinds 1 mei 2003 permanent en rechtmatig in het Verenigd Koninkrijk verblijft. Zij meent dat voorzover de Raad anders bepaalt, hij artikel 82, lid 2, van het Ambtenarenstatuut heeft geschonden en een kennelijk onjuiste beoordeling heeft gemaakt. Zij stelt tevens dat de Raad zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en het algemene rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door verzoeksters rechtmatige verwachtingen niet te honoreren. Zij betoogt voorts dat de Raad het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden alsmede zijn plicht tot zorgvuldigheid jegens verzoekster. Ten slotte stelt verzoekster dat zij wezenlijk was geraakt door verweerders houding in het algemeen en door het feit dat haar dochter haar promotieonderzoek in Griekenland moest opgeven om over te komen naar het Verenigd Koninkrijk en daar te werken om verzoekster financieel te steunen. Verzoekster verzoekt het Gerecht haar een vergoeding toe te kennen voor deze immateriële schade.

____________