Language of document : ECLI:EU:F:2007:225

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

13 december 2007

Zaak F‑65/05

Paulo Sequeira Wandschneider

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Beoordelingsperiode 2003 – Beroep tot nietigverklaring – Motivering – Kennelijk onjuiste beoordeling”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot, met name, nietigverklaring van verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 en veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 2 500 EUR aan hem, onder voorbehoud van aanvulling, ter vergoeding van de materiële en immateriële schade die hij door het loopbaanontwikkelingsrapport 2003 heeft geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Te late opstelling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Tussenkomst van beoordelingsautoriteit in beoordelingsprocedure

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Samenstelling van paritair beoordelingscomité

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Rol van beoordelaar in beroep

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

5.      Ambtenaren – Beoordeling – Eerbiediging van rechten van verdediging

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

6.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Verslechtering van beoordeling ten opzichte van eerdere beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

1.      Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kan een beoordelingsrapport niet nietig worden verklaard louter omdat het te laat is opgesteld. Vertraging bij de opstelling van een beoordelingsrapport kan in voorkomend geval de betrokken ambtenaar weliswaar aanspraak op vergoeding geven, maar kan de geldigheid van het beoordelingsrapport niet aantasten, noch, bijgevolg, de nietigverklaring ervan rechtvaardigen.

De schending van een verplichting betreffende de beoordelingsprocedure vormt slechts een substantiële onregelmatigheid die de geldigheid van een beoordelingsrapport aantast wanneer het definitieve beoordelingsrapport zonder die onregelmatigheid een andere inhoud zou hebben gehad.

(cf. punten 37 en 39)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 9 maart 1999, Hubert/Commissie, T‑212/97, JurAmbt. blz. I‑A‑41 en II‑185, punt 53; 7 mei 2003, Den Hamer/Commissie, T‑278/01, JurAmbt. blz. I‑A‑139 en II‑665, punt 32, en aangehaalde rechtspraak

2.      Blijkens artikel 2, lid 3, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut, volgens hetwelk de beoordelingsautoriteit het aanvankelijk door de beoordelaar opgestelde loopbaanontwikkelingsrapport meeondertekent, en artikel 8, lid 8, eerste alinea, van die algemene uitvoeringsbepalingen, volgens hetwelk de beoordelaar en de beoordelingsautoriteit het rapport afronden, moet de beoordelingsautoriteit worden aangemerkt als een beoordelaar in de volledige zin van het woord. Op grond van de omstandigheid dat een computersysteem vermeldt dat de beoordelingsautoriteit de beoordeling heeft beëindigd kan dus niet worden geconcludeerd dat de beoordelaar zijn werkzaamheden heeft overgelaten aan de beoordelingsautoriteit.

(cf. punt 51)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 oktober 2005, Fardoom en Reinard/Commissie, T‑43/04, JurAmbt. blz. I‑A‑329 en II‑1465, punt 64

3.      De aanwezigheid, bij een bijeenkomst van het paritair beoordelingscomité in de loop waarvan het beroep van een ambtenaar tegen zijn loopbaanontwikkelingsrapport is onderzocht, van een lid waarmee die ambtenaar eerder conflicten heeft gehad, kan niet zijn onafhankelijkheid in geding brengen, aangezien dat lid, dat slechts een plaatsvervangend lid van dat comité was, niet heeft deelgenomen aan de stemming en niets erop wijst dat hij door zijn aanwezigheid alleen invloed heeft kunnen hebben op de richting van die stemming. Dit geldt eveneens voor een tweede lid dat vóór die bijeenkomst van het eerste lid een kopie van een nota betreffende die ambtenaar heeft ontvangen, aangezien op grond hiervan niet kan worden aangetoond dat dat lid, zij het ook stilzwijgend, de inhoud van die nota had goedgekeurd, dan wel voor een derde lid van het comité dat dezelfde beoordelingsautoriteit als die ambtenaar had, aangezien dit niet betekent dat dat lid niet in volledige onafhankelijkheid een advies heeft kunnen uitbrengen, daar het advies van het comité overeenkomstig artikel 9, lid 7, eerste alinea, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut aan de ambtenaar, de beoordelaar, de beoordelingsautoriteit en de beoordelaar in beroep wordt gezonden zonder dat melding wordt gemaakt van de respectieve standpunten die elk lid van het comité heeft ingenomen.

(cf. punten 64‑66)

4.      Uit artikel 9, lid 7, tweede alinea, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut blijkt dat de rol van de beoordelaar in beroep niet moet worden verward met die van de beoordelaar of de beoordelingsautoriteit en dat de beoordelaar in beroep, wanneer het paritair beoordelingscomité hem geen aanbevelingen heeft gedaan, zich dus ertoe kan beperken om het loopbaanontwikkelingsrapport definitief vast te stellen zonder dat hij zijn besluit uitvoerig behoeft te motiveren.

(cf. punt 77)

5.      De eerbiediging van de rechten van de verdediging is in iedere tegen iemand ingeleide procedure die tot een voor hem bezwarend besluit kan leiden, te beschouwen als een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht. Volgens dit beginsel moet de betrokkene in staat worden gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen die jegens hem in het te nemen besluit in aanmerking kunnen worden genomen. Dit doel wordt met name bereikt door middel van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut, die gedurende de gehele beoordelingsprocedure van ambtenaren de eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor beogen te garanderen. Een verzoeker die in elk stadium van die procedure zijn grieven kenbaar heeft kunnen maken, kan niet stellen dat zijn rechten van verdediging zijn geschonden.

(cf. punten 87‑90)

Referentie:

Hof: 10 juli 1986, België/Commissie, 234/84, Jurispr. blz. 2263, punt 27; 3 oktober 2000, Industrie des poudres sphériques/Raad, C‑458/98 P, Jurispr. blz. I‑8147, punt 99; 5 oktober 2000, Duitsland/Commissie, C‑288/96, Jurispr. blz. I‑8237, punt 99; 9 november 2006, Commissie/De Bry, C‑344/05 P, Jurispr. blz. I‑10915, punt 37

Gerecht van eerste aanleg: 8 maart 2005, Vlachaki/Commissie, T‑277/03, JurAmbt. blz. I‑A‑57 en II‑243, punt 64

6.      De administratie is verplicht het beoordelingsrapport afdoende en omstandig te motiveren en de betrokkene de gelegenheid te geven, opmerkingen te formuleren over deze motivering, waarbij de niet-nakoming van deze verplichting des te belangrijker is wanneer de beoordeling slechter is dan de vorige. De toelichting van de administratie over de bekwaamheden van de ambtenaar zijn voldoende nauwkeurig en onderbouwd wanneer laatstgenoemde op grond daarvan kan begrijpen dat de verslechtering van de beoordeling rechtstreeks voortvloeit uit onbekwaamheden waarvan hij tijdens de referentieperiode blijk heeft gegeven.

In het kader van de opstelling van de loopbaanontwikkelingsrapporten strekt het beschrijvend commentaar in een dergelijk rapport ter rechtvaardiging van de in punten uitgedrukte beoordeling. Dat beschrijvend commentaar dient als toelichting voor de opstelling van de beoordeling, die de becijferde weergave daarvan is, en biedt de ambtenaar de gelegenheid de gekregen beoordeling te begrijpen. Bijgevolg moet in een dergelijk rapport het beschrijvend commentaar overeenstemmen met de in punten uitgedrukte beoordeling. Gelet op de zeer grote beoordelingsvrijheid die de beoordelaars genieten bij hun oordeel over het werk van degenen die zij moeten beoordelen, kan een eventuele onsamenhangendheid in het loopbaanontwikkelingsrapport echter alleen dan de nietigverklaring van dat rapport rechtvaardigen, indien het om een kennelijke onsamenhangendheid gaat.

(cf. punten 96, 112 en 116)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 16 juli 1992, Della Pietra/Commissie, T‑1/91, Jurispr. blz. II‑2145, punten 30 en 32; Hubert/Commissie, reeds aangehaald, punt 79; Den Hamer/Commissie, reeds aangehaald, punt 69; 16 mei 2006, Magone/Commissie, T‑73/05, JurAmbt. blz. II‑A‑2‑485, punt 53; 25 oktober 2006, Carius/Commissie, T‑173/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑243 en II‑A‑2‑1269, punt 106