Language of document :

Beroep ingesteld op 15 september 2011 - Verenigd Koninkrijk / ECB

(Zaak T-496/11)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigers: K. Beal, barrister, en S. Ossowski, Treasury Solicitor)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

Nietigverklaring van het toezichtsbeleidskader van het Eurosysteem van de Europese Centrale Bank van 5 juli 2011, voor zover het een locatiebeleid vaststelt dat van toepassing is op verrekeningssystemen met een centrale tegenpartij [central counterparty clearing systems; hierna: "CCP'S"] die in niet tot de eurozone behorende lidstaten zijn gevestigd

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker baseert zijn beroep op vijf middelen.

Met het eerste middel wordt betoogd:

-    dat de ECB geenszins bevoegd was om de bestreden handeling bekend te maken dan wel, subsidiair, hiervoor niet bevoegd was indien zij geen beroep kon doen op een van kracht zijnd wettelijk instrument zoals een verordening die hetzij door de Raad, hetzij - indien de Raad niet was opgetreden - door de ECB zelf was vastgesteld.

Met het tweede middel wordt betoogd:

-    dat de bestreden handeling de iure of de facto een woonplaatsvereiste zal stellen aan CCP's die verrekenings- of vereveningstransacties in euro willen verrichten waarvan de dagelijkse handel een bepaald volume te boven gaat. De bestreden handeling schendt de artikelen 48, 56 en 63 VWEU dan wel een of meerdere van deze artikelen, aangezien:

a)     CCP's die gevestigd zijn in een lidstaat die - zoals het Verenigd Koninkrijk - niet tot de eurozone behoort, hun werkelijke bestuurszetel en controlecentrum zullen moeten verplaatsen naar lidstaten die wel lid zijn van het Eurosysteem. Zij zullen tevens opnieuw moeten worden opgericht als rechtspersonen die krachtens het nationale recht van een andere lidstaat worden erkend;

b)     ingeval deze CCP's zich niet - zoals hun wordt opgelegd - elders vestigen, zullen zij worden uitgesloten van toegang tot de financiële markten in de lidstaten van het Eurosysteem, hetzij onder dezelfde voorwaarden als in een van die lidstaten gevestigde CCP's, hetzij volledig;

c)     dergelijke CCP's die in een niet tot de eurozone behorende lidstaat zijn gevestigd, zullen niet onder dezelfde voorwaarden - of zelfs helemaal niet - gebruik kunnen maken van de door de ECB of de nationale centrale banken aangeboden voorzieningen;

d)     bijgevolg zal de mogelijkheid van die CCP's om verrekenings- of vereveningsdiensten in euro aan klanten in de Unie aan te bieden, beperkt zijn of zelfs volledig worden verhinderd.

Met het derde middel wordt betoogd:

-    dat de bestreden handeling schending oplevert van de artikelen 101 en/of 102 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 106 VWEU en artikel 13 VEU, voor zover:

a)     daarbij daadwerkelijk wordt verlangd dat alle verrekeningstransacties in euro die een bepaald niveau te boven gaan, worden verricht via CCP's die in een tot de eurozone behorende lidstaat zijn gevestigd;

b)     daarbij nationale centrale banken uit de eurozone de concrete instructie wordt gegeven, CCP's die in een niet tot de eurozone behorende lidstaat zijn gevestigd, geen deviezenreserves in euro ter beschikking te stellen, indien deze de in het besluit bepaalde drempel te boven gaan.

Met het vierde middel wordt betoogd:

-    dat het vereiste dat CCP's die in een niet tot de eurozone behorende lidstaat zijn gevestigd, een nieuwe rechtspersoonlijkheid moeten aannemen en hun vestigingsplaats moeten wijzigen, leidt tot directe of indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. Deze verplichting schendt eveneens het algemene gelijkheidsbeginsel in de Europese Unie doordat CCP's die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, zonder enige objectieve rechtvaardigingsgrond verschillend worden behandeld.

Met het vijfde middel wordt betoogd:

-    zonder als zodanig de bewijslast over te nemen dat enige rechtvaardiging van dergelijke beperkingen op grond van het algemeen belang ontbreekt (de ECB dient het bewijs te leveren dat de voorwaarden voor een afwijking vervuld zijn indien dat volgens haar het geval is), kan volgens het Verenigd Koninkrijk geen enkele door de ECB aangevoerde rechtvaardigingsgrond die op bescherming van de openbare orde is gebaseerd, worden verzoend met het evenredigheidsbeginsel, aangezien er minder beperkende middelen bestaan om het toezicht op financiële instellingen die in de Unie maar buiten de eurozone zijn gevestigd te verzekeren.

____________