Language of document :

Beroep ingesteld op 23 september 2011 - Duitsland/Commissie

(Zaak T-500/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze en K. Petersen, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van besluit C(2011) 4922 def. van de Commissie van 13 juli 2011 in staatssteunprocedure N 438/2010 C(2011), voor zover daarin is vastgesteld dat het volledige programma voor achtergestelde leningen onder verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, valt;

subsidiair, nietigverklaring van het besluit in zijn geheel;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen het besluit van de Commissie betreffende het programma voor achtergestelde leningen WACHSTUM voor ondernemingen met rating in Sachsen-Anhalt, voor zover daarin is vastgesteld dat het volledige programma voor achtergestelde leningen onder verordening (EG) nr. 1998/2006 betreffende de-minimissteun valt.

Bezwaar wordt gemaakt tegen de opvatting van de Commissie dat er reeds op grond van de enkele omstandigheid dat de leningen door een instantie voor bijzonder krediet worden toegekend, van moet worden uitgegaan dat zij niet onder normale marktvoorwaarden worden toegekend, en dat de voorschriften van de de-minimisverordening derhalve moeten worden nageleefd.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.    schending van artikel 107 VWEU juncto de artikelen 1 en 2 van verordening nr. 1998/2006 door de onterechte aanvaarding dan wel enkele bewering dat er sprake is van een voordeel.

De vaststelling van de Commissie dat de maatregel onder de de-minimisverordening valt, is inhoudelijk onjuist. De adressaten van het leningenprogramma ontvingen geen voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, zodat het leningenprogramma in de belangrijkste toepassingsgevallen reeds daarom niet als steun kan worden aangemerkt.

de Commissie had niet louter op grond van de omstandigheid dat de leningen door een speciale kredietinstantie worden toegekend, tot de slotsom kunnen komen dat er sprake was van een voordeel. In het bijzonder bij leningen zijn daarvoor de leningsvoorwaarden beslissend. Voor de beoordeling of een voordeel wordt toegekend, zijn de gevraagde rentevoet, de garantie voor de lening en de algehele situatie van de onderneming die de lening ontvangt, van belang. Onderzocht moet worden of een particuliere investeerder een vergelijkbare lening met de overeengekomen rentevoet en gegeven garantie zou hebben toegekend.

volgens de eerdere beslissingspraktijk van de Commissie werden deze indicatoren bij achtergestelde leningen door de zogeheten Brandenburg-methode op basis van de mededeling van de Commissie inzake referentiepercentages aldus geconcretiseerd dat er geen sprake is van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De Commissie wijkt opeens af van deze beslissingspraktijk en gaat alleen uit van de hoedanigheid van de kredietinstantie die de lening toekent. Dit is echter als indicator volledig ongeschikt daar ook instanties voor bijzonder krediet op basis van marktvoorwaarden kunnen handelen.

2.    schending van de motiveringplicht als bedoeld in artikel 296 VWEU

Verzoekster voert tevens aan dat de motiveringsplicht van artikel 296 VWEU is geschonden omdat de Commissie zich heeft beperkt tot algemene vermoedens en afleidingen, maar niet heeft bewezen waarom de leningsvoorwaarden niet normaal voor de markt waren en waarom zij plotseling afwijkt van haar eerdere beslissingspraktijk.

3.    schending van het beginsel van hoor en wederhoor in de verschillende vormen daarvan

Verzoekster voert voorts schending aan van het beginsel van hoor en wederhoor in de verschillende vormen daarvan, daar de Commissie de verandering van haar opvatting niet vóór de vaststelling van het bestreden besluit met de bondsregering heeft besproken.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379, blz. 5).