Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 2 juli 2013 door BX tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 april 2013 in zaak F-88/11 BX/Commissie

(Zaak T-352/13 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirerende partij: BX (Washington, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: R. Rata, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 24 april 2013 in zaak F-88/11 te vernietigen;

het litigieuze besluit van de jury om rekwirants naam niet op te nemen op de reservelijst van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/148/09-RO (PB 2009, C 14 A, blz. 1) nietig te verklaren; en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant zes middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan het feit dat het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken (in punt 33 van zijn arrest) dat rekwirant niet het vereiste bewijs had geleverd, in casu niet van toepassing is.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat een kandidaat wiens aanvankelijke cijfer volgens de vooraf vastgestelde criteria onvoldoende was, geen aanspraak kan maken op een vergelijkende beoordeling (punt 41), aangezien:

–    volgens vaste rechtspraak elke kandidaat van een vergelijkend onderzoek EPSO recht heeft op een vergelijkende beoordeling, of zijn aanvankelijke beoordeling voldoende of onvoldoende is;

–    de jury haar verplichting tot een vergelijkende beoordeling niet alleen met betrekking tot rekwirant, maar met betrekking tot alle andere kandidaten van het mondelinge examen niet is nagekomen, aangezien de tijd voor de eindbeoordeling kennelijk ontoereikend was; en

–    het bestreden arrest niet berust op relevante, door rekwirant aangevoerde argumenten en geen rekening houdt met de onsamenhangendheden in het betoog van de verwerende partij.

Derde middel, ontleend aan het feit dat het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken in punt 45 van het bestreden arrest, volgens hetwelk er geen sprake is van schending van het beginsel van gelijke behandeling, onjuist is.

Vierde middel, ontleend aan schending van de regels betreffende de samenstelling van de jury, aangezien:

–    de samenstelling van die jury onevenwichtig was (artikel 3, vijfde streepje, van bijlage III bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie):

–    het Gerecht voor ambtenarenzaken een rechtsfout heeft gemaakt door te oordelen dat vaststaat dat de jury tijdens het mondelinge examen van rekwirant uit drie leden bestond (punt 49 van het bestreden arrest);

–    het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte de zaak Bartha/Commissie heeft aangehaald (punt 49) ter onderbouwing van zijn oordeel dat er geen sprake was van schending van het beginsel van een evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de samenstelling van de jury.

–    de gelijktijdige aanwezigheid van vaste en plaatsvervangende leden in de jury van het mondelinge examen tot de onwettigheid van die procedure heeft geleid (punt 50);

–    het beginsel van een stabiele samenstelling van de jury is geschonden (punt 51).

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat het Gerecht voor ambtenarenzaken ten onrechte heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van artikel 87, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering rechtvaardigden (punt 81), aangezien de verwerende partij toegaf dat de afwijzing van rekwirants voorafgaande administratieve klachten gebaseerd was op een onjuiste motivering, zodat de verwerende partij de kosten dient te dragen.

Zesde middel, ontleend aan het feit dat het verzoek om vergoeding van de immateriële schade gerechtvaardigd was.