Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 4 februari 2002 ingesteld door First Data Corporation, FDR Limited en First Data Merchant Services Corporation tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-28/02)

    Procestaal: Engels

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 4 februari 2002 beroep tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door First Data Corporation, FDR Limited en First Data Merchant Services Corporation, vertegenwoordigd door P. Bos en M. Nissen van het kantoor Dorsey & Whitney LLP te Brussel (België).

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

(de beschikking van de Commissie van 9 augustus 2001 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (zaak COMP/29.373 - Visa International), nietig te verklaren wat artikel 1, vijfde streepje, betreft;

(de Commissie te verwijzen in de kosten van verzoeksters in verband met de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten:

Verzoeksters betwisten de beschikking van de Commissie, volgens welke de "geen-werving-zonder-uitgifte"-regel van de Visa Corporation geen merkbare beperking van de handel vormt en derhalve niet onder artikel 81, lid 1, EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst valt. Op grond van die regel dient een onderneming die handelaren wil werven, dat wil zeggen betalingen verwerken die klanten in de bedrijven van die handelaren met een kredietkaart verrichten, eerst een bepaald aantal kredietkaarten aan klanten uit te geven. Verzoeksters zijn gespecialiseerd in wervingsactiviteiten.

Volgens verzoeksters is de bestreden beschikking in strijd met het EG-Verdrag en de EER-overeenkomst.

Om te beginnen stellen zij dat in de beschikking niet toereikend wordt gemotiveerd, waarom de betrokken regel geen significante handelsbelemmering vormt.

Ook heeft de Commissie het recht verkeerd toegepast, waar zij haar redenering op grond van artikel 81, lid 3, EG-Verdrag heeft vervangen door een redenering op grond van artikel 81, lid 1, EG-Verdrag. De gunstige en ongunstige gevolgen voor de mededinging van een beperking daarvan kunnen enkel op grond van artikel 81, lid 3, EG-Verdrag worden beoordeeld. In de bestreden beschikking lijkt de Commissie evenwel te argumenteren dat de betrokken regel niet onder artikel 81, lid 1, EG-Verdrag valt, omdat de voordelen ervan voor de mededinging zwaarder wegen dan de mededingingsbeperkende gevolgen ervan. Deze soort van redenering kan enkel in het kader van artikel 81, lid 3, EG-Verdrag worden toegepast.

Ten slotte beperkt de betrokken regel de mededinging. Die regel heeft tot gevolg dat een onderneming, voordat zij met haar wervingsactiviteiten kan beginnen, eerst bancaire activiteiten moet ontplooien om kaarten aan klanten te kunnen uitgeven. Dit is een hinderpaal voor de toegang tot de markt van wervingsactiviteiten. Bovendien is de toepassing van die regel onduidelijk, aangezien het aantal uit te geven kaarten afhangt van niet nader bepaalde criteria. De Commissie had moeten onderzoeken of deze regel uniform en niet-discriminerend wordt toegepast.

BL

____________