Language of document : ECLI:EU:T:2005:428

Zaak T‑33/02

Britannia Alloys & Chemicals Ltd

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Artikel 81 EG – Mededingingsregeling – Markt van zinkfosfaat – Geldboete – Artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 – Relevante omzet – Beroep tot nietigverklaring”

Samenvatting van het arrest

Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Berekening – Omzet van boekjaar dat voorafgaat aan datum waarop geldboete wordt opgelegd – Begrip – Onbeduidende omzet – Gebruik van omzet van direct voorafgaand boekjaar – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Schending van beginsel van gelijke behandeling als andere ondernemingen die inbreuk hebben gepleegd – Geen – Schending van rechtszekerheidsbeginsel – Geen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

Voor de bepaling van het voor de oplegging van een geldboete in mededingingszaken gestelde maximum van 10 % van de omzet van het voorafgaande boekjaar heeft het „voorafgaande boekjaar” in de zin van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 in beginsel betrekking op het laatste volledige boekjaar van elk van de betrokken ondernemingen op de datum waarop de bestreden beschikking wordt vastgesteld. Uit de doelstellingen van het systeem waarvan die bepaling deel uitmaakt vloeit evenwel voort dat de toepassing van het maximum van 10 % veronderstelt dat de Commissie beschikt over het omzetcijfer voor het laatste boekjaar dat voorafgaat aan de datum waarop de beschikking wordt vastgesteld, alsmede dat deze gegevens op een volledig boekjaar van normale economische activiteit gedurende een periode van twaalf maanden betrekking hebben.

Indien bijvoorbeeld het boekjaar is geëindigd vóór de vaststelling van de beschikking, maar de jaarrekening van de betrokken onderneming nog niet is opgesteld of nog niet aan de Commissie is meegedeeld, heeft de Commissie dus het recht, en zelfs de verplichting, uit te gaan van de in een vroeger boekjaar behaalde omzet om artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 toe te passen. Evenzo mag de Commissie, indien een onderneming wegens een reorganisatie of een wijziging van de boekhouding voor het voorafgaande boekjaar een rekening heeft overgelegd die een periode van minder dan twaalf maanden bestrijkt, uitgaan van de in een vroeger volledig boekjaar behaalde omzet om die bepaling toe te passen.

Indien een onderneming geen economische activiteit heeft uitgeoefend in het boekjaar dat voorafgaat aan de vaststelling van de beschikking, geeft de omzet in die periode geen enkele aanduiding van de omvang van die onderneming, zodat hij niet als basis kan dienen voor de bepaling van het gestelde maximum. In een dergelijk geval is de Commissie, althans in situaties waarin er geen enkele aanwijzing is dat een onderneming haar commerciële activiteiten heeft gestaakt of haar omzet verborgen heeft gehouden om een zware geldboete te voorkomen, verplicht om de maximumgrens van de geldboete vast te stellen op basis van het laatst beschikbare omzetcijfer dat op een volledig jaar van economische activiteit betrekking heeft, zelfs wanneer deze verminderd is.

Door aldus te handelen ten aanzien van een van de ondernemingen die partij zijn bij een mededingingsregeling, terwijl zij bij de andere, die hun economische activiteit niet hebben beëindigd, uitgaat van de omzet van het boekjaar dat direct voorafgaat aan de datum waarop de geldboete wordt opgelegd, schendt de Commissie niet het beginsel van gelijke behandeling, aangezien zij te maken heeft met niet-vergelijkbare gevallen.

Evenmin schendt zij het rechtszekerheidsbeginsel, daar zij geen willekeurig boekjaar als uitgangspunt neemt, maar enkel overeenkomstig haar verplichting in een uitzonderlijk geval uitgaat van het laatste volledige boekjaar dat op een volledig jaar van normale economische activiteiten betrekking heeft.

(cf. punten 37‑40, 42, 49, 62, 74)