Language of document : ECLI:EU:C:2011:541

Zaak C‑442/09

Karl Heinz Bablok e.a.

tegen

Freistaat Bayern

(verzoek van het Bayerische Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Genetisch gemodificeerde levensmiddelen – Verordening (EG) nr. 1829/2003 – Artikelen 2 tot en met 4 en 12 – Richtlijn 2001/18/EG – Artikel 2 – Richtlijn 2000/13/EG – Artikel 6 – Verordening (EG) nr. 178/2002 – Artikel 2 – Imkerijproducten – Aanwezigheid van stuifmeel van genetisch gemodificeerde planten – Gevolgen – In handel brengen – Begrippen ‚organisme’ en ‚levensmiddelen die ingrediënten bevatten die met genetisch gemodificeerde organismen zijn geproduceerd’”

Samenvatting van het arrest

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – Verordening nr. 1829/2003 – Genetisch gemodificeerd organisme – Begrip

(Verordening nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 5)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – Verordening nr. 1829/2003 – Werkingssfeer

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 178/2002, art. 2, en nr. 1829/2003, art. 2, punten 1, 10 en 13, en 3, lid 1, sub c; richtlijn 2000/13 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 4, sub a)

3.        Harmonisatie van wetgevingen – Genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – Verordening nr. 1829/2003 – Verplichting om voor levensmiddel vergunning af te geven en daarop toezicht uit te oefenen

(Verordening nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, 4, lid 2, en 12, lid 2)

1.        Het begrip genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punt 5, van verordening nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders moet aldus worden uitgelegd dat een stof zoals stuifmeel van een genetisch gemodificeerd maïsras, die geen reproductiecapaciteit meer bezit en niet in staat is tot overdracht van het daarin aanwezige genetische materiaal, niet meer onder dat begrip valt.

(cf. punt 62, dictum 1)

2.        De artikelen 2, punten 1, 10 en 13, en 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, artikel 2 van verordening nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, en artikel 6, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/13 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een stof zoals stuifmeel dat genetisch gemodificeerd DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten bevat, niet kan worden beschouwd als een genetisch gemodificeerd organisme, producten zoals honing en voedingssupplementen waarin een dergelijke stof is opgenomen, levensmiddelen zijn die ingrediënten bevatten die met genetisch gemodificeerde organismen zijn geproduceerd in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003. Een dergelijke kwalificatie is mogelijk ongeacht of de betrokken stof opzettelijk dan wel onvoorzien is opgenomen.

Het stuifmeel is immers geen vreemd lichaam of onzuiverheid, maar een normaal bestanddeel van de honing dat ingevolge de wil van de wetgever van de Unie – in beginsel – daaraan niet mag worden onttrokken, ook al hangen de periodiciteit van de opname van het stuifmeel en de hoeveelheden waarin het in de honing aanwezig is, af van bepaalde toevallige omstandigheden bij de productie ervan. Bijgevolg moet het worden beschouwd als een stof die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct nog aanwezig is, en is het dus een „ingrediënt” in de zin van artikel 2, punt 13, van verordening nr. 1829/2003 en artikel 6, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/13.

(cf. punten 77‑79, 92, dictum 2)

3.        De artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer op grond van deze bepalingen voor een levensmiddel een vergunning moet worden afgegeven en daarop toezicht moet worden uitgeoefend, op die verplichtingen niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel kan worden toegepast als die waarin ter zake van etikettering is voorzien bij artikel 12, lid 2, van deze verordening.

(cf. punt 108, dictum 3)