Language of document :

Beroep ingesteld op 21 mei 2008 - Cattin en Cattin / Commissie

(Zaak T-194/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: R. Cattin & Cie (Bimbo, Centraal-Afrikaanse Republiek) en Yves Cattin (Cadiz, Spanje) (vertegenwoordiger: B. Wägenbaur, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van in totaal 18 946 139 EUR uit hoofde van geleden materiële schade;

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 100 000 EUR uit hoofde van geleden immateriële schade;

verweerster te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 150 000 EUR uit hoofde van geleden immateriële schade;

deze bedragen te vermeerderen met vertragingsrente, te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het arrest tot aan de dag van de daadwerkelijke betaling, berekend tegen een jaarlijkse rentevoet gelijk aan het door de Europese Centrale Bank vastgestelde percentage voor de voornaamste herfinancieringstransacties, vermeerderd met twee procentpunten, maar niet hoger dan 6 %;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure van zowel verzoekster als verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster, een vennootschap die is gespecialiseerd in de productie, de verwerking en de uitvoer van koffie in de Centraal-Afrikaanse Republiek, is uitgesloten van betaling door het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) van haar vorderingen jegens het staatsorgaan "Soutien Café", een orgaan dat is opgericht om de prijs van koffie te schragen tijdens de aanzienlijke prijsdalingen aan het eind van de jaren tachtig. Verzoekster is uitgesloten van de betaling omdat zij volgens een op verzoek van de nationale autoriteiten opgesteld auditrapport waarschijnlijk bepaalde bedragen heeft verduisterd ten behoeve van haar vennoten. Verzoekster heeft als gevolg van deze uitsluiting al haar activiteiten moeten opschorten en heeft 800 permanente werknemers op haar plantages moeten ontslaan.

Ter ondersteuning van hun beroep beroepen verzoekers zich allereerst op schending van (i) hun rechten van de verdediging, omdat verzoekster niet is gehoord tijdens het opstellen van het auditrapport waarin is geconcludeerd dat er sprake was van verduistering, en (ii) het vermoeden van onschuld, aangezien geen enkel bewijs is aangevoerd ter ondersteuning van die conclusie.

Vervolgens voeren verzoekers een middel aan dat is ontleend aan schending van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, het rechtszekerheidsbeginsel en de motiveringsplicht, aangezien verzoekster is uitgesloten van de betaling zonder dat de Commissie enige beschikking aan haar heeft gericht en zonder dat zij formeel op de hoogte is gesteld van de aanbevelingen in het auditrapport waarop deze uitsluiting is gebaseerd.

Tot slot stellen verzoekers dat de Commissie het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van goed bestuur heeft geschonden, omdat aan de Commissie gerichte verzoeken van de nationale autoriteiten met betrekking tot het geval van verzoekster zonder antwoord zijn gebleven en het auditrapport berust op onjuiste cijfers die een contra-expertise noodzakelijk maken, hetgeen de Commissie heeft erkend, zonder daar overigens toe over te gaan.

____________