Language of document : ECLI:EU:T:2019:672

Zaak T391/17

Roemenië

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 24 september 2019

„Institutioneel recht – Europees burgerinitiatief – Bescherming van nationale en taalkundige minderheden – Vergroting van de culturele en taalkundige diversiteit – Gedeeltelijke registratie – Beginsel van bevoegdheidstoedeling – Geen kennelijk ontbreken van wetgevende bevoegdheden van de Commissie – Motiveringsplicht – Artikel 5, lid 2, VEU – Artikel 4, lid 2, onder b), van verordening (EU) nr. 211/2011 – Artikel 296 VWEU”

1.      Burgerschap van de Unie – Rechten van de burger – Indiening van een burgerinitiatief – Verordening nr. 211/2011 – Voorwaarden voor registratie – Voorstel dat binnen het kader van de bevoegdheden van de Commissie moet vallen – Onderzoek door de Commissie – Burgerinitiatief dat de vaststelling beoogt van rechtshandelingen die betere bescherming van nationale en taalkundige minderheden alsook versterking van de culturele en taalkundige verscheidenheid van de Unie tot doel hebben – Voorstellen voor het optreden van de Unie op het relevante gebied van haar bevoegdheid die kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van die vastgestelde doelstellingen – Daaronder begrepen – Gedeeltelijke registratie van het voorgestelde burgerinitiatief

[Art. 2, 3, lid 3, 5, lid 2, en 13, lid 2, VEU; verordening nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 1 en 2, en art. 4, lid 2, onder b), en bijlage II]

(zie punten 35, 36, 39, 41, 42, 44‑47, 49, 50, 53, 56, 59, 72, 85)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Draagwijdte – Besluit van de Commissie om een voorgesteld burgerinitiatief te registreren – Algemeenheid van de motivering inzake de wetgevende bevoegdheden van de Commissie voor de voorgestelde maatregelen – Toelaatbaarheid

(Art. 296 VWEU; verordening nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 3, tweede alinea)

(zie punten 88, 91, 92)

Samenvatting

In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 24 september 2019, Roemenië/Commissie (T‑391/17), heeft het Gerecht het door Roemenië ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie(1) tot gedeeltelijke registratie van het voorgestelde burgerinitiatief (EBI) „Minority SafePack – one million signatures for diversity in Europe” verworpen. Met dit EBI werd de Europese Unie verzocht om de bescherming van personen die tot nationale en taalkundige minderheden behoren te verbeteren en de culturele en taalkundige diversiteit binnen de Unie te bevorderen.

Op 15 juli 2013 is het EBI door een burgercomité bij de Commissie ingediend. Bij besluit van 13 september 2013 heeft de Commissie het verzoek om registratie van het voorgestelde EBI afgewezen om de reden dat het kennelijk viel buiten het kader van haar bevoegdheden op grond waarvan zij een voorstel voor een rechtshandeling van de Europese Unie ter uitvoering van de Verdragen kon indienen. Het comité heeft beroep ingesteld bij het Gerecht, dat dit besluit nietig heeft verklaard(2) op grond dat de Commissie haar motiveringsplicht niet was nagekomen. Op 29 maart 2017 heeft de Commissie het bestreden besluit vastgesteld, waarbij het betrokken EBI gedeeltelijk werd geregistreerd. Volgens de Commissie vielen namelijk twee voorstellen waarnaar het EBI verwijst kennelijk buiten het kader van haar bevoegdheden ter uitvoering van de Verdragen.

Op 28 juni 2017 heeft Roemenië een beroep tot nietigverklaring van dit besluit ingesteld, dat ten eerste is gebaseerd op schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling door de Commissie(3) en ten tweede op schending van de in het Verdrag neergelegde motiveringsplicht(4).

In de eerste plaats heeft het Gerecht het middel inzake vermeende schending van het beginsel van bevoegdheidstoedeling door de Commissie verworpen. In dit verband heeft het Gerecht eraan herinnerd dat, in overeenstemming met de doelstellingen die met het EBI worden nagestreefd, namelijk het aanmoedigen van de burgerparticipatie en het toegankelijker maken van de Unie, de voorwaarde voor registratie van een voorgesteld EBI door de Commissie moet worden uitgelegd op een wijze die een dergelijk initiatief voor burgers eenvoudig toegankelijk maakt.

Zo volgt uit de bewoordingen van artikel 4, lid 2, onder b), van verordening nr. 211/2011(5) dat de Commissie vóór elke registratie op basis van de gegevens waarover zij beschikt een eerste onderzoek moet verrichten van het voorwerp en de doelstellingen van het voorgestelde EBI, om te beoordelen of de in het EBI voorgenomen maatregelen niet zichtbaar buiten het kader van haar bevoegdheden vallen, met dien verstande dat in geval van registratie van het voorgestelde EBI een vollediger onderzoek moet worden verricht. In dit verband heeft het Gerecht eraan herinnerd dat met het besluit van de Commissie om een voorgesteld EBI te registreren, dat inhoudt dat een eerste beoordeling op juridisch vlak wordt verricht, niet wordt vooruitgelopen op de inhoud van de mededeling die de Commissie op grond van artikel 10, lid 1, onder c), van verordening nr. 211/2011 zal vaststellen en waarin haar definitieve standpunt wordt vervat om in antwoord op het EBI al dan geen rechtshandeling voor te stellen.

In casu heeft het Gerecht vastgesteld dat de rechtshandelingen die in de bijlage bij het voorgestelde EBI zijn opgesomd, kennelijk strekken tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van de Unie om de eerbiediging van de rechten van personen die tot minderheden behoren te waarborgen, maar tevens, rechtstreeks, tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van eerbiediging en bevordering van de culturele en taalkundige verscheidenheid in de Unie.

Het Gerecht heeft in dat verband verduidelijkt dat uit het besluit van de Commissie niet blijkt dat zij de Unie een algemene wetgevende bevoegdheid heeft toegekend op het gebied van de bescherming van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren, maar enkel dat de eerbiediging van de rechten van minderheden en de versterking van de culturele en taalkundige verscheidenheid, als waarden en doelstellingen van de Unie, bij het optreden van de Unie op de gebieden waarop het voorgestelde EBI betrekking heeft, in aanmerking moeten worden genomen. In dat kader heeft het Gerecht opgemerkt dat niets de Commissie mag beletten om voorstellen voor specifieke handelingen in te dienen die, zoals in casu, worden geacht het optreden van de Unie op de gebieden waarvoor zij bevoegd is aan te vullen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 VEU neergelegde waarden en van de in artikel 3, lid 3, vierde alinea, VEU bedoelde rijke verscheidenheid van cultuur en taal wordt geëerbiedigd.

Na een gedetailleerde analyse heeft het Gerecht vervolgens het betoog van Roemenië afgewezen volgens hetwelk de voorstellen voor rechtshandelingen in het voorgestelde EBI niet konden bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor het optreden van de Unie op het gebied waarvoor zij bevoegd is.

In de tweede plaats heeft het Gerecht met betrekking tot de motivering van het bestreden besluit met name opgemerkt dat, hoewel de in artikel 296 VWEU vereiste motivering in beginsel niet inhoudt dat de opsteller van een besluit de redenen uiteenzet waarom hij zich op een bepaalde uitlegging van de relevante rechtsregel heeft gebaseerd, en die instelling kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en overwegingen rechtens die in het bestek van haar besluit van wezenlijk belang zijn, de redenen voor gedeeltelijke registratie van het voorgestelde EBI in het bestreden besluit hoe dan ook rechtens genoegzaam worden uiteengezet.


1      Besluit (EU) 2017/652 van de Commissie van 29 maart 2017 over het voorgestelde burgerinitiatief „Minority SafePack – one million signatures for diversity in Europe” (PB 2017, L 92, blz. 100).


2      Arrest van het Gerecht van 3 februari 2017, Minority SafePack – one million signatures for diversity in Europe/Commissie (T‑646/13, EU:T:2017:59).


3      Artikel 5, lid 2, VEU en artikel 4, lid 2, onder b), van verordening nr. 211/2011.


4      Artikel 296, tweede alinea, VWEU.


5      Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB 2011, L 65, blz. 1).