Language of document :

Zaak C490/20

V.М.А.

tegen

Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad)

 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 december 2021

„Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 20 en 21 VWEU – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Kind dat is geboren in het gastland van zijn ouders – Door deze lidstaat afgegeven geboorteakte waarin voor dat kind twee moeders vermeld staan – Weigering door de lidstaat van herkomst van een van deze twee moeders om voor dat kind een geboorteakte af te geven bij gebreke van informatie over de identiteit van zijn biologische moeder – Bezit van een dergelijke akte dat de voorwaarde vormt voor afgifte van een identiteitskaart of een paspoort – Nationale regeling van deze lidstaat van herkomst waarin het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht niet wordt erkend”

1.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Nationaliteit van een lidstaat – Respectieve bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten – Grenzen – Voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit – Begrepen onder de bevoegdheid van de lidstaten


(zie punt 38)

2.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Personele werkingssfeer – Onderdaan van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft – Daaronder begrepen – Gevolg – Genot van de rechten verbonden aan de status van burger van de Europese Unie

(Art. 20, lid 1, en art. 21, lid 1, VWEU)

(zie punt 40)

3.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Personele werkingssfeer – Minderjarige onderdaan van een lidstaat die nooit zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend – Daaronder begrepen – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Omvang – Recht van een minderjarige om een identiteitskaart of een paspoort met vermelding van zijn nationaliteit en familienaam te verkrijgen – Daaronder begrepen – Vaststelling door het gastland dat de minderjarige biologisch of juridisch afstamt van zijn beide ouders – Weigering door de lidstaat van herkomst van het kind om deze afstamming te erkennen – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging op grond van redenen in verband met de openbare orde en de nationale identiteit – Geen

(Art. 21, lid 1, VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 1)

(zie punten 41‑50, 52, 54‑58)

4.        Grondrechten – Eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven – Verankering in zowel het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens – Identieke betekenis en draagwijdte

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7)

(zie punt 60)

5.        Grondrechten – Eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven – Begrippen – Relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht – Daaronder begrepen – Mogelijkheid voor een ouder en zijn kind om samen te zijn – Verplichting om de belangen van het kind in aanmerking te nemen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7)

(zie punten 61‑65)

6.        Burgerschap van de Unie – Verdragsbepalingen – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Kind dat is geboren in het gastland van zijn ouders – Door deze lidstaat afgegeven geboorteakte waarin twee moeders als ouders van het kind worden vermeld – Geen informatie over de identiteit van de biologische moeder van het kind – Verplichtingen voor de lidstaat waarvan het kind de nationaliteit heeft – Omvang – Verstrekking van een identiteitskaart of paspoort – Erkenning van de in het gastland opgestelde geboorteakte – Daaronder begrepen

(Art. 4, lid 2, VEU; Art. 20 en 21 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7, 24 en 45)

(zie punt 69 en dictum)

Samenvatting

Minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de gastlidstaat opgestelde geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst: de lidstaat waarvan hij onderdaan is, is verplicht om hem een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat zijn nationale autoriteiten eerst een geboorteakte opstellen

Deze lidstaat is tevens verplicht om het door de gastlidstaat afgegeven document te erkennen waarmee dat kind met elk van zijn beide ouders het recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven

V.M.A., Bulgaars staatsburger, en K.D.K. wonen sinds 2015 in Spanje en zijn in 2018 gehuwd. Hun kind, S.D.K.A., is in 2019 in Spanje geboren. De door de Spaanse autoriteiten afgegeven geboorteakte van dit kind vermeldt beide moeders als zijn ouders.

Aangezien voor de afgifte van een Bulgaars identiteitsdocument een door de Bulgaarse autoriteiten afgegeven geboorteakte nodig was, heeft V.M.A. de gemeente Sofia(1) verzocht om voor S.D.K.A. een dergelijk document af te geven. Ter ondersteuning van haar verzoek heeft V.M.A. een officieel gewaarmerkte Bulgaarse vertaling van het uittreksel uit het Spaanse register van de burgerlijke stand betreffende de geboorteakte van S.D.K.A. overgelegd.

De gemeente Sofia heeft V.М.А. verzocht om bewijs te leveren van de afstamming van S.D.K.A. door aan te tonen wie haar biologische moeder is. Het in Bulgarije geldende geboorteaktemodel bevat namelijk slechts één kolom voor de „moeder”(2) en een andere voor de „vader”, en in elk van deze kolommen kan slechts één naam worden ingevuld.

V.M.A. meende dat zij niet verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken, waarop de Gemeente Sofia heeft geweigerd de aangevraagde geboorteakte af te geven omdat informatie over de identiteit van de biologische moeder van het betrokken kind ontbrak en omdat de vermelding van twee ouders van het vrouwelijke geslacht in een geboorteakte in strijd is met de openbare orde van de Republiek Bulgarije, die zich verzet tegen een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht.

V.M.A. heeft tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de Administrativen sad Sofia‑grad (bestuursrechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije), de verwijzende rechter.

Deze rechter vraagt zich af of de weigering van de Bulgaarse autoriteiten om de geboorte van een Bulgaars staatsburger(3) in te schrijven die in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden en die wordt bevestigd door middel van een door die lidstaat afgegeven geboorteakte waarin twee moeders zijn vermeld, inbreuk maakt op de rechten die aan een dergelijke staatsburger zijn toegekend bij de artikelen 20 en 21 VWEU alsmede de artikelen 7, 24 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(4). Deze weigering kan namelijk de afgifte van een Bulgaars identiteitsdocument bemoeilijken en bijgevolg de uitoefening van het recht van vrij verkeer van dat kind en dus het volle genot van zijn rechten als Unieburger belemmeren.

Tegen deze achtergrond heeft die rechter het Hof vragen gesteld over de uitlegging van artikel 4, lid 2, VEU(5), de artikelen 20 en 21 VWEU en de artikelen 7, 24, en 45 van het Handvest. Hij wenst in essentie te vernemen of deze bepalingen een lidstaat verplichten om – met het oog op het verstrekken van een identiteitsdocument – een geboorteakte af te geven voor een kind dat onderdaan van deze lidstaat is en wiens geboorte in een andere lidstaat wordt bevestigd door een geboorteakte die door de autoriteiten van die andere lidstaat overeenkomstig het nationale recht is opgesteld en waarin een onderdaan van eerstbedoelde lidstaat en haar echtgenote als moeders van dat kind vermeld staan, zonder te specificeren welke van deze twee vrouwen het kind heeft gebaard.

In zijn arrest, gewezen in Grote kamer, legt het Hof bovengenoemde bepalingen aldus uit dat in het geval van een minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de bevoegde autoriteiten van het gastland afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst, de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om het kind een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat zijn nationale autoriteiten eerst een geboorteakte opstellen, en om, net als elke andere lidstaat, het door het gastland afgegeven document te erkennen waarmee dat kind met elk van zijn beide ouders het recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

Beoordeling door het Hof

Het Hof baseert deze conclusie om te beginnen op de overweging dat richtlijn 2004/38(6) de lidstaten verplicht om hun burgers overeenkomstig hun wetgeving een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken waarin hun nationaliteit is vermeld, teneinde hen in staat te stellen het door artikel 21, lid 1, VWEU aan iedere Unieburger toegekende recht uit te oefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven(7).

Aangezien S.D.K.A. Bulgaars staatsburger is, zijn de Bulgaarse autoriteiten dus verplicht om voor haar een identiteitskaart of een paspoort af te geven waarop haar familienaam is vermeld zoals deze blijkt uit de door de Spaanse autoriteiten opgestelde geboorteakte, ongeacht of er een nieuwe geboorteakte is opgesteld.

Een dergelijk document moet – op zichzelf of in combinatie met een door het gastland afgegeven document – een kind als S.D.K.A. in staat stellen zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen met elk van zijn twee moeders, van wie de status als ouder van dat kind door het gastland is vastgesteld tijdens een verblijf dat in overeenstemming is met richtlijn 2004/38.

De rechten die onderdanen van de lidstaten op grond van artikel 21, lid 1, VWEU genieten, omvatten immers het recht om – samen met hun familieleden – een normaal gezinsleven te leiden in zowel het gastland als de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, wanneer zij naar deze lidstaat terugkeren. Aangezien de Spaanse autoriteiten op wettige wijze hebben vastgesteld dat S.D.K.A. biologisch of juridisch afstamt van haar twee ouders, zoals is bevestigd in de voor dit kind afgegeven geboorteakte, moeten alle lidstaten op grond van artikel 21 VWEU en richtlijn 2004/38 erkennen dat V.M.A. en K.D.K., als ouders van een minderjarige Unieburger voor wie zij daadwerkelijk zorg dragen, het recht hebben om dat kind te vergezellen wanneer het zijn rechten uitoefent.

Hieruit volgt ten eerste dat de lidstaten deze afstamming moeten erkennen teneinde S.D.K.A. in staat te stellen om met elk van haar ouders het recht van vrij verkeer uit te oefenen. Ten tweede moeten beide ouders beschikken over een document dat hen in staat stelt om met dit kind te reizen. De autoriteiten van het gastland zijn het best in staat om een dergelijk document, dat de geboorteakte kan zijn, op te stellen, en de andere lidstaten zijn verplicht om dit document te erkennen.

De burgerlijke staat van personen behoort weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten en het staat hun vrij om in hun nationale recht al dan niet te voorzien in het huwelijk en het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht, maar elke lidstaat moet bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht, in het bijzonder de bepalingen van het VWEU betreffende de vrijheid van Unieburgers om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, in acht nemen door daartoe de burgerlijke staat van personen te erkennen die een andere lidstaat overeenkomstig zijn recht heeft vastgesteld.

In de onderhavige zaak druist de verplichting voor een lidstaat om een identiteitsdocument af te geven aan een kind dat onderdaan is van die lidstaat, maar in een andere lidstaat is geboren en wiens door de autoriteiten van die andere lidstaat afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als zijn ouders vermeldt, en om, in het kader van een situatie waarin dat kind de rechten wenst uit te oefenen die het ontleent aan artikel 21 VWEU en de daarmee samenhangende handelingen van afgeleid recht, te erkennen dat dit kind afstamt van elk van deze twee personen, niet in tegen de nationale identiteit van deze lidstaat en vormt deze verplichting geen bedreiging voor de openbare orde van die lidstaat. Een dergelijke verplichting betekent immers niet dat de betrokken lidstaat in zijn wetgeving moet voorzien in het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht of, voor andere doeleinden dan de uitoefening van de rechten die dat kind aan het Unierecht ontleent, moet erkennen dat dit kind afstamt van de personen die als zijn ouders vermeld staan op de door de autoriteiten van het gastland opgestelde geboorteakte.

Ten slotte kan een nationale maatregel die de uitoefening van het vrije verkeer van personen kan belemmeren, slechts worden gerechtvaardigd indien deze maatregel in overeenstemming is met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten(8). Het is in strijd met de door de artikelen 7 en 24 van het Handvest gewaarborgde grondrechten om een kind de relatie met een van zijn ouders te ontzeggen in het kader van de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer, dan wel om de uitoefening van dit recht feitelijk onmogelijk of uiterst moeilijk te maken omdat zijn ouders van hetzelfde geslacht zijn.


1      De Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo” (gemeente Sofia, arrondissement Pancharevo, Bulgarije; hierna: „gemeente Sofia”).


2      Volgens de Semeen kodeks (Bulgaars wetboek familierecht), in op het hoofdgeding toepasselijke versie, wordt het antwoord op de vraag van welke moeder het kind afstamt bepaald door de geboorte, waarbij de moeder van het kind wordt omschreven als de vrouw die het kind heeft gebaard, ook in geval van medisch ondersteunde voortplanting.


3      Volgens deze rechter staat vast dat het kind krachtens artikel 25, lid 1, van de Bulgaarse grondwet de Bulgaarse nationaliteit heeft, ondanks het ontbreken van een door de Bulgaarse autoriteiten afgegeven geboorteakte.


4      Hierna: „Handvest”.


5      Op grond waarvan de Unie onder meer verplicht is de nationale identiteit van haar lidstaten, die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, te eerbiedigen.


6      Artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77, met rectificatie in PB 2004, L 229, blz. 35).


7      Hierna: „recht van vrij verkeer”.


8      In de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, zijn het door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde recht op privé-, familie- en gezinsleven en de door artikel 24 daarvan gewaarborgde rechten van het kind, met name het recht dat rekening wordt gehouden met de belangen van het kind alsmede het recht om regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, van belang.