Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) op 2 april 2024 – Strafzaak tegen S.A.H.

(Zaak C-235/24, Niesker 1 )

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Partijen in het hoofdgeding

S.A.H.

Andere partij bij de procedure: Openbaar Ministerie

Prejudiciële vragen

Dient het begrip ‘rechterlijke instantie’ als bedoeld in artikel 267 VWEU in samenhang met artikel 8, tweede tot en met vierde lid, en artikel 9 van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ1 aldus worden uitgelegd, dat dit mede omvat een daartoe aangestelde overheidsrechter, niet zijnde de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit, die in een schriftelijke procedure in principe zonder inbreng van de gevonniste persoon uitsluitend oordeelt over de in artikel 8, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 9 van het Kaderbesluit bedoelde rechtsvragen?

Moet artikel 47 Handvest aldus worden uitgelegd dat wanneer in een erkenningsprocedure als bedoeld in Kaderbesluit 2008/909/JBZ de beoordeling van de onderdelen die genoemd zijn in artikelen 8, tweede tot en met vierde lid, en artikel 9 van dit besluit is opgedragen aan een daartoe aangestelde overheidsrechter in de tenuitvoerleggingsstaat, naast de mogelijkheid om een mening te geven in de beslissingsstaat op grond van artikel 6, derde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ ook sprake dient te zijn van een doeltreffende voorziening in de tenuitvoerleggingsstaat voor de gevonniste persoon?

Zo deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord:

Moet artikel 47 Handvest in het licht van Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat wat betreft de doeltreffende voorziening in de tenuitvoerleggingsstaat kan worden volstaan met een schriftelijke zienswijze van de gevonniste persoon hetzij voorafgaande aan het rechterlijk oordeel en de erkenningsbeslissing, hetzij nadat de beslissing tot erkenning is genomen in de vorm van een herbeoordeling van het oorspronkelijke oordeel?

En

Moet artikel 47 Handvest in het licht van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat de gevonniste persoon die niet over toereikende financiële middelen beschikt en voor wie bijstand nodig is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen in de tenuitvoerleggingsstaat van rechtsbijstand dient te worden voorzien, ook al voorziet de wet hierin niet?

Dient het criterium van artikel 8, derde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus te worden uitgelegd dat bij wijziging van de sanctie of maatregel omdat de aard hiervan onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, beoordeeld dient te worden welke maatregel zou zijn opgelegd die de rechter van de tenuitvoerleggingsstaat naar alle waarschijnlijkheid zou hebben opgelegd indien de berechting in de tenuitvoerleggingsstaat zou hebben plaatsgevonden of dient, zo nodig met het vragen van aanvullende informatie, een beoordeling plaats te vinden waarbij gekeken wordt naar de feitelijke invulling van de maatregel in de beslissingsstaat?

Op welke wijze en in hoeverre dient bij een eventuele herbeoordeling door de tenuitvoerleggingsstaat van het verbod op strafverzwaring op grond van artikel 8, vierde lid, Kaderbesluit 2008/909/JBZ rekening te worden gehouden met ontwikkelingen en informatie die dateren van na de erkenningsbeslissing?

____________

1 De naam van de onderhavige zaak is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).