Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 25 augustus 2011 door Ziegler SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 juni 2011 in zaak T-199/08, Ziegler / Commissie

(Zaak C-439/11 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Ziegler SA (vertegenwoordigers: J.-F. Bellis, M. Favart, A. Bailleux, avocats)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

deze hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het arrest van het Gerecht van 16 juni 2011 in zaak T-199/08, Ziegler/Commissie, vernietigen en de zaak zelf afdoen;

de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toewijzen en derhalve beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in zaak COMP/38.543 - Internationale verhuisdiensten nietig verklaren, of subsidiair de bij deze beschikking aan rekwirante opgelegde geldboete nietig verklaren of, meer subsidiair, deze geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.

In het kader van haar eerste middel voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen door in het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie overeenkomstig haar richtsnoeren betreffende het begrip beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten kon concluderen dat de aan rekwirante verweten inbreuk de handel tussen lidstaten merkbaar kon beïnvloeden in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.

Met haar tweede middel betoogt rekwirante dat het Gerecht het Unierecht, en in het bijzonder artikel 296 VWEU, het fundamentele recht op een eerlijk proces en het algemene beginsel van gelijkheid en non-discriminatie heeft geschonden door te oordelen dat de Commissie haar motiveringsplicht niet had geschonden door enkel het "zeer zware" karakter van de inbreuk in aanmerking te nemen voor de vaststelling van het percentage van de verkopen in verband met de inbreuk dat wordt gebruikt voor de berekening van het basisbedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete overeenkomstig de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/20031 worden opgelegd.

Met het derde middel betoogt Ziegler dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd voor zover het Gerecht daarin niet antwoordt op het middel inzake het ontbreken van objectieve onpartijdigheid van de Commissie en het Gerecht het fundamenteel recht op een eerlijk proces en het fundamenteel recht van behoorlijk bestuur schendt door dit middel af te wijzen.

In het kader van het vierde middel stelt rekwirante ten slotte dat het bestreden arrest het Unierecht, en in het bijzonder het algemene beginsel van gelijkheid en non-discriminatie schendt door weliswaar te erkennen dat de Commissie de financiële situatie van rekwirante onjuist heeft beoordeeld, maar niet in vraag te stellen dat de Commissie zelfs niet de mogelijkheid in overweging heeft genomen om rekwirante een vermindering van de geldboete op grond van punt 37 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten toe te kennen, terwijl zij een andere, voor dezelfde inbreuk bestrafte onderneming een vermindering van de geldboete heeft toegekend overeenkomstig bovengenoemd punt.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1)