Language of document : ECLI:EU:T:2017:435

Zaak T‑233/16 P

(gedeeltelijke publicatie)

José Luis Ruiz Molina

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Overeenkomst voor bepaalde tijd waarin een clausule is opgenomen op grond waarvan de overeenkomst wordt beëindigd wanneer de naam van de functionaris niet wordt geplaatst op de reservelijst van het volgend algemeen vergelijkend onderzoek – Beëindiging van de overeenkomst krachtens de beëindigingsclausule – Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde tijd als overeenkomst voor onbepaalde tijd – Gezag van gewijsde – Clausule 5, lid 1, van de raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 27 juni 2017

1.      Handelingen van de instellingen – Intrekking – Wettige handeling die subjectieve rechten verleent – Onwettigheid

2.      Handelingen van de instellingen – Intrekking – Onwettige handelingen die subjectieve rechten verlenen – Voorwaarden – Inachtneming van een redelijke termijn en van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid – Onwettige handelingen die bezwarend zijn voor de adressaat – Versoepeling van de voorwaarden

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 26)

2.      Uit de algemene beginselen van het Unierecht vloeit voort dat de administratie in beginsel een begunstigende administratieve handeling die wederrechtelijk is vastgesteld, met terugwerkende kracht mag intrekken, doch dat de intrekking met terugwerkende kracht van een handeling waarbij de adressaat ervan rechten zijn verleend, in het algemeen aan zeer strenge voorwaarden is onderworpen. Elke instelling van de Unie die constateert dat een door haar verrichte handeling onwettig is, heeft weliswaar het recht deze handeling binnen een redelijke termijn met terugwerkende kracht in te trekken, maar aan dat recht kan een grens worden gesteld door de noodzaak het gewettigd vertrouwen te respecteren van degene die op de wettigheid van de handeling mocht vertrouwen. Voor een dergelijk besluit geldt eveneens als voorwaarde dat het niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid mag zijn.

De strenge voorwaarden waaronder de intrekking met terugwerkende kracht mogelijk is van een onwettige administratieve handeling waardoor subjectieve rechten zijn ontstaan, zijn evenwel niet relevant wanneer de betrokken handeling voor de adressaat ervan geen rechten heeft doen ontstaan, maar bezwarend voor hem is.

Hieruit volgt dat niets zich ertegen verzet dat een wettige of onwettige administratieve handeling, die voor de adressaat ervan hoofdzakelijk bezwarend is en als bijkomstigheid rechten ten behoeve van hem doet ontstaan, kan worden ingetrokken indien geen inbreuk wordt gemaakt op het gewettigd vertrouwen van die adressaat en het beginsel van rechtszekerheid niet wordt geschonden.

(zie punten 27‑29)