Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 28 april 2021 – EPIC Financial Consulting Ges.m.b.H. / Republik Österreich, Bundesbeschaffung GmbH

(Zaak C-274/21)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EPIC Financial Consulting Ges.m.b.H.

Verwerende partij: Republik Österreich, Bundesbeschaffung GmbH

Prejudiciële vragen

1.    Is een procedure tot het nemen van voorlopige maatregelen zoals voorzien in artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG1 , als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU2 , die in Oostenrijk volgens nationaal recht ook kan worden ingesteld bij het Bundesverwaltungsgericht en op grond waarvan bijvoorbeeld ook een tijdelijk verbod op het sluiten van raamovereenkomsten of op het sluiten van leveringsovereenkomsten kan worden verkregen, aan te merken als een burgerlijke en handelszaak in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/20123 ? Is een dergelijke procedure tot het nemen van voorlopige maatregelen zoals omschreven in de bovenstaande vraag in elk geval aan te merken als een burgerlijke zaak als bedoeld in artikel 81, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”)? Is de procedure tot het nemen van voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, aan te merken als een procedure tot het nemen van voorlopige maatregelen in de zin van artikel 35 van verordening nr. 1215/2012?

2.     Moet het gelijkwaardigheidsbeginsel in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het aan particulieren subjectieve rechten verleent tegenover de lidstaat en dat het zich verzet tegen bepalingen van Oostenrijks recht volgens welke de rechter, alvorens te beslissen op een verzoek om voorlopige maatregelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, het type aanbestedingsprocedure, de (geraamde) waarde van de opdracht alsook het totaalbedrag van de in het kader van bepaalde aanbestedingsprocedures betwiste en afzonderlijk aanvechtbare besluiten dan wel in voorkomend geval ook de percelen van een bepaalde aanbestedingsprocedure moet vaststellen, om vervolgens in voorkomend geval namens de president van de bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht een verzoek om regularisatie te betekenen met het oog op navordering van proces- en gerechtskosten, en, in geval van niet-betaling ervan en het daaruit voortvloeiende verval van rechtsvordering, de proceskosten nog vóór of uiterlijk gelijktijdig met de afwijzing van het verzoek om voorlopige maatregelen wegens verzuim van betaling van nagevorderde proces- en gerechtskosten te laten invorderen door de voor het betrokken beroep bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht, terwijl in (andere) burgerlijke zaken in Oostenrijk, zoals bijvoorbeeld vorderingen tot schadevergoeding of tot staking wegens inbreuk op de mededingingsregels, de niet-betaling van proceskosten de afdoening van een parallel aan een ingestelde vordering ingediend verzoek om voorlopige maatregelen onverlet laat, ongeacht het bedrag aan verschuldigde proces- en gerechtskosten, en ook de niet-betaling van proceskosten de afdoening van een apart van een vordering bij de civiele rechter ingediend verzoek om voorlopige maatregelen in beginsel onverlet laat, en in Oostenrijk voorts ook de niet-betaling van proceskosten in beroepsprocedures tegen administratieve besluiten of de niet-betaling van proceskosten in procedures in hoger beroep of in Revision tegen bestuursrechtelijke beslissingen bij het Verfassungsgerichtshof (grondwettelijk hof, Oostenrijk) of het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) niet leidt tot verwerping van het beroep wegens niet-betaling van proces- en gerechtskosten, en er bijvoorbeeld ook niet toe leidt dat in het kader van deze procedures in hoger beroep of in Revision ingediende verzoeken om toekenning van schorsende werking alleen met een afwijzingsbeslissing mogen worden afgedaan?

2.1.    Moet het gelijkwaardigheidsbeginsel in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van bepalingen van Oostenrijks recht volgens welke de kamerpresident als alleensprekend rechter, alvorens te beslissen op een verzoek om voorlopige maatregelen, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, bij gebreke van voldoende aanbetaling van vaste proces- en gerechtskosten een verzoek om regularisatiebetaling moet betekenen en dat deze alleensprekende rechter dit verzoek in kort geding om voorlopige maatregelen moet afwijzen bij uitblijven van betaling, terwijl bij civiele vorderingen in Oostenrijk in geval van een parallel aan een vordering ingediend verzoek om voorlopige maatregelen volgens het Gerichtsgebührengesetz (Oostenrijkse wet inzake gerechtskosten) naast de kosten in eerste aanleg in beginsel geen aanvullende vaste proces- en gerechtskosten moeten worden betaald, en terwijl ook in geval van verzoeken om toekenning van schorsende werking, die tezamen worden ingediend met een beroep tegen een besluit bij de bestuursrechter, een beroep in Revision bij het Verwaltungsgerichtshof of een hoger beroep bij het Verfassungsgerichtshof en die in functioneel opzicht een identieke dan wel gelijkaardige rechtsbescherming bieden als een verzoek om voorlopige maatregelen, geen afzonderlijke kosten zijn verschuldigd voor deze accessoire verzoeken om toekenning van schorsende werking?

3.    Moet het vereiste van artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/24/EU1 , om zo snel mogelijk in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde schending ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad, in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat dit vereiste van spoedige behandeling een subjectief recht verleent op een onverwijlde afdoening van een verzoek om voorlopige maatregelen en dat het zich verzet tegen de toepassing van bepalingen van Oostenrijks recht volgens welke de rechter ook in geval van op niet-transparante wijze uitgevoerde aanbestedingsprocedures, alvorens te beslissen op een verzoek om voorlopige maatregelen waarmee wordt beoogd te verhinderen dat de aanbestedende dienst verdere aanbestedingen plaatst, het type aanbestedingsprocedure, de (geraamde) waarde van de opdracht alsook het totaalbedrag van de in het kader van bepaalde aanbestedingsprocedures betwiste en afzonderlijk aanvechtbare besluiten dan wel in voorkomend geval ook de percelen van een bepaalde aanbestedingsprocedure moet vaststellen, zonder dat dit enige relevantie heeft voor de beslechting van het geding, om vervolgens in voorkomend geval namens de president van de bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht een verzoek om regularisatie te betekenen met het oog op navordering van proces- en gerechtskosten, en, in geval van niet-betaling ervan en het daaruit voortvloeiende verval van rechtsvordering, de proceskosten nog vóór of uiterlijk gelijktijdig met de afwijzing van het verzoek om voorlopige maatregelen wegens verzuim van betaling van nagevorderde proces- en gerechtskosten bij verzoekster te laten invorderen door de voor het betrokken beroep bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht?

4.    Moet het recht op een eerlijke behandeling door een onpartijdige rechter overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten1 in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het aan particulieren subjectieve rechten verleent en dat het zich verzet tegen de toepassing van bepalingen van Oostenrijks recht volgens welke de rechter ook in geval van op niet-transparante wijze uitgevoerde aanbestedingsprocedures, alvorens te beslissen op een verzoek om voorlopige maatregelen waarmee wordt beoogd te verhinderen dat de aanbestedende dienst verdere aanbestedingen plaatst, het type aanbestedingsprocedure, de (geraamde) waarde van de opdracht alsook het totaalbedrag van de in het kader van bepaalde aanbestedingsprocedures betwiste en afzonderlijk aanvechtbare besluiten dan wel in voorkomend geval ook de percelen van een bepaalde aanbestedingsprocedure moet vaststellen, zonder dat dit enige relevantie heeft voor de beslechting van het geding, om vervolgens in voorkomend geval namens de president van de bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht een verzoek om regularisatie te betekenen met het oog op navordering van proces- en gerechtskosten, en, in geval van niet-betaling ervan en het daaruit voortvloeiende verval van rechtsvordering, de proceskosten nog vóór of uiterlijk gelijktijdig met de afwijzing van het verzoek om voorlopige maatregelen wegens verzuim van betaling van nagevorderde proces- en gerechtskosten bij verzoekster te laten invorderen door de voor het betrokken beroep bevoegde kamer van het Bundesverwaltungsgericht?

5.    Moet het gelijkwaardigheidsbeginsel in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het aan particulieren subjectieve rechten verleent ten aanzien van de lidstaat en dat het zich verzet tegen bepalingen van Oostenrijks recht volgens welke in geval van niet-betaling van de vaste kosten voor het indienen van een verzoek om voorlopige maatregelen in de zin van richtlijn 89/665/EEG in de thans geldende versie, (alleen nog) een kamer van een bestuursrechtbank als rechtsprekend orgaan de invordering kan gelasten van vaste proces- en gerechtskosten (met de daaruit voortvloeiende verminderde rechtsbeschermingsmogelijkheden voor de schuldenaar van deze kosten), terwijl in civielrechtelijke procedures de kosten voor het indienen van een vordering, een verzoek om voorlopige maatregen of een hoger beroep in geval van niet-betaling worden ingevorderd bij een besluit op grond van het Gerichtliche Einbringungsgesetz (Oostenrijkse wet inzake gerechtelijke invorderingen), en ook terwijl in het bestuursrecht de kosten voor het instellen van een hoger beroep bij de bestuursrechter of bij het Verfassungsgerichtshof, dan wel voor het instellen van een beroep in Revision bij het Verwaltungsgerichtshof, in geval van niet-betaling in de regel worden ingevorderd bij een besluit van de belastingdienst (het zogenoemde „Gebührenvorschreibungsbescheid”) waartegen in de regel altijd beroep kan worden ingesteld bij een bestuursrechter en vervolgens ook beroep in Revision bij het Verwaltungsgerichtshof of hoger beroep bij het Verfassungsgerichtshof?

6.    Moet artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU, in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het sluiten van een raamovereenkomst met één enkele ondernemer overeenkomstig artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24/EU gelijkstaat aan het besluit tot gunning van de opdracht overeenkomstig artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn 89/665/EEG, als gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU?

6.1.    Moeten de in artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24/EU gehanteerde bewoordingen „de op die raamovereenkomst gebaseerde opdrachten” aldus worden uitgelegd dat sprake is van een op een raamovereenkomst gebaseerde opdracht wanneer de aanbestedende dienst de plaatsing van een afzonderlijke opdracht uitdrukkelijk baseert op de gesloten raamovereenkomst? Of moet de aangehaalde passage „de op die raamovereenkomst gebaseerde opdrachten” aldus worden uitgelegd dat geen sprake meer is van een op de oorspronkelijk gesloten raamovereenkomst gebaseerde opdracht wanneer de totale hoeveelheid prestaties waarop de raamovereenkomst is gebaseerd, reeds is uitgeput in de zin van punt 64 van het arrest van het Hof in zaak C-216/171 ?

7.    Moet het recht op een eerlijke behandeling door een onpartijdige rechter overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2012/C 326/02) (PB 2012, C 326, blz. 391), mede in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een bepaling volgens welke de in het aanbestedingsgeschil gedaagde aanbestedende dienst in de procedure tot het nemen van voorlopige maatregelen verplicht is alle vereiste informatie te verstrekken en alle vereiste documenten te overleggen – in voorkomend geval in uitvoering van een jegens hem gegeven verstekbeslissing –, wanneer de bestuurders of werknemers van deze aanbestedende dienst die deze informatie namens deze dienst moeten meedelen, hierbij in voorkomend geval het risico lopen dat zij zelf door het verstrekken van deze informatie of het overleggen van deze documenten strafrechtelijk worden vervolgd?

8.    Moet het vereiste van artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33), als gewijzigd bij richtlijn 2014/24/EU, dat doeltreffend beroep kan worden ingesteld tegen de door de aanbestedende diensten genomen besluiten, gelezen in samenhang met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte overeenkomstig artikel 47 van het Handvest en mede in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht, aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen subjectieve rechten verlenen en zich verzetten tegen de toepassing van nationale wettelijke bepalingen volgens welke op de indiener van het verzoek om voorlopige maatregelen die om rechtsbescherming verzoekt de verplichting rust om in zijn verzoek om voorlopige maatregelen de concrete aanbestedingsprocedure en het concrete besluit van de aanbestedende dienst aan te duiden, ook wanneer deze verzoeker in geval van openbare aanbestedingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking in de regel niet kan weten hoeveel niet-transparante aanbestedingsprocedures de aanbestedende dienst heeft gevoerd en hoeveel besluiten tot gunning reeds zijn genomen in deze niet-transparante aanbestedingsprocedures?

9.    Moet het recht op een eerlijke behandeling door een onpartijdige rechter overeenkomstig artikel 47 van het Handvest, mede in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht, aldus worden uitgelegd dat deze bepaling subjectieve rechten verleent en zich verzet tegen de toepassing van nationale wettelijke bepalingen volgens welke op de indiener van het beroep die om rechtsbescherming verzoekt de verplichting rust om in zijn verzoek om voorlopige [maatregelen] de concrete aanbestedingsprocedure en het concrete afzonderlijk aanvechtbare en ook door hem aangevochten besluit van de aanbestedende dienst aan te duiden, ook wanneer deze verzoeker in geval van voor hem niet-transparante aanbestedingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking in de regel niet kan weten hoeveel niet-transparante aanbestedingsprocedures de aanbestedende dienst heeft gevoerd en hoeveel besluiten tot gunning reeds zijn genomen in deze niet-transparante aanbestedingsprocedures?

10.    Moet het recht op een eerlijke behandeling door een onpartijdige rechter overeenkomstig artikel 47 van het Handvest, mede in het licht van de overige bepalingen van het Unierecht, aldus worden uitgelegd dat deze bepaling subjectieve rechten verleent en zich verzet tegen de toepassing van nationale wettelijke bepalingen volgens welke op de indiener van het verzoek om voorlopige maatregelen die om rechtsbescherming verzoekt de verplichting rust om vaste proces- en gerechtskosten te betalen waarvan hij het bedrag niet kan voorzien, aangezien deze verzoeker in geval van voor hem niet-transparante aanbestedingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking in de regel niet zal weten of en eventueel hoeveel niet-transparante aanbestedingsprocedures met welke geraamde opdrachtwaarde de aanbestedende dienst heeft gevoerd en hoeveel afzonderlijk aanvechtbare besluiten tot gunning in deze niet-transparante aanbestedingsprocedures reeds zijn genomen?

____________

1 Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB 1989, L 395, blz. 33).

1 Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB 2014, L 94, blz. 1).

1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

1 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).

1 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2012, C 326, blz. 391).

1 Arrest van 19 december 2018, Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato - Antitrust en Coopservice, ECLI:EU:C:2018:1034.