Language of document : ECLI:EU:C:2022:217

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

24 maart 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 2 – Reproductie – Artikel 5, lid 2, onder b) – Beperking ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik – Begrip ‚op welke drager dan ook’ – Terbeschikkingstelling voor privégebruik van servers van derden aan natuurlijke personen – Billijke compensatie – Nationale regeling op grond waarvan de aanbieders van cloudcomputingdiensten geen heffing voor het kopiëren voor privégebruik hoeven te betalen”

In zaak C‑433/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Neder-Oostenrijk, Burgenland en Wenen, Wenen Oostenrijk) bij beslissing van 7 september 2020, ingekomen bij het Hof op 15 september 2020, in de procedure

Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH

tegen

Strato AG,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, I. Ziemele (rapporteur), T. von Danwitz, P. G. Xuereb en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: V. Giacobbo, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 juli 2021,

gelet op de opmerkingen van:

–        Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH, vertegenwoordigd door M. Walter, Rechtsanwalt,

–        Strato AG, vertegenwoordigd door A. Anderl en B. Heinzl, Rechtsanwälte,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door J. Schmoll, G. Kunnert en M. Reiter als gemachtigden,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door M. Wolff, V. Jørgensen en J. Nymann-Lindegren als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door E. de Moustier, A. Daniel en A.‑L. Desjonquères als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en J. Langer als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Scharf, G. von Rintelen en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 september 2021,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH (hierna: „Austro-Mechana”), een vennootschap voor het collectieve beheer van auteursrechten, en Strato AG (hierna: „Strato”), een aanbieder van cloudopslagdiensten, over de vergoeding die Strato op grond van het auteursrecht verschuldigd is voor het aanbieden van die diensten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In de overwegingen 2, 5, 21, 31, 35 en 38 van richtlijn 2001/29 staat te lezen:

„(2)      De Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni 1994 heeft de noodzaak benadrukt dat op het niveau van de Gemeenschap algemene, soepele rechtsregels tot stand worden gebracht ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa. Hiertoe is met name vereist, dat er een interne markt voor nieuwe producten en diensten bestaat. Belangrijke communautaire wetgeving die voor dergelijke rechtsregels moet zorgen, is reeds vastgesteld of de vaststelling ervan bevindt zich in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Het auteursrecht en de naburige rechten spelen in dit verband een belangrijke rol, omdat zij de ontwikkeling en de verkoop van nieuwe producten en diensten en de schepping en exploitatie van de creatieve inhoud van die producten en diensten beschermen en stimuleren.

[...]

(5)      De technologische ontwikkeling heeft de vectoren voor schepping, productie en exploitatie in aantal en verscheidenheid doen toenemen. Hoewel voor de bescherming van de intellectuele eigendom geen behoefte aan nieuwe concepten bestaat, zullen het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten moeten worden aangepast en aangevuld om adequaat op economische gegevenheden zoals nieuwe exploitatievormen te kunnen reageren.

[...]

(21)      In deze richtlijn moet worden bepaald welke handelingen ten aanzien van de verschillende rechthebbenden onder het reproductierecht vallen. Dit dient in overeenstemming met het acquis communautaire te geschieden. Een brede omschrijving van deze handelingen is noodzakelijk om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen.

[...]

(31)      Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. De huidige verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen hebben directe negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten. Deze verschillen zullen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende exploitatie van werken en grensoverschrijdende activiteiten wellicht nog belangrijker worden. Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.

[...]

(35)      Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig. Bij de bepaling van het niveau van de billijke compensatie dient ten volle rekening te worden gehouden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de in deze richtlijn bedoelde technische voorzieningen. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat.

[...]

(38)      Het moet de lidstaten worden toegestaan om ten aanzien van bepaalde vormen van reproductie van geluidsmateriaal, beeldmateriaal en audiovisueel materiaal voor privégebruik, in een beperking of restrictie op het reproductierecht te voorzien, welke gepaard gaat met een billijke compensatie. Dit kan de invoering of verdere toepassing omvatten van vergoedingsstelsels om het nadeel voor de rechthebbenden te compenseren. Hoewel de verschillen tussen de bestaande vergoedingsstelsels de werking van de interne markt beïnvloeden zullen zij, wat de analoge reproductie voor privégebruik betreft, wellicht geen noemenswaardige gevolgen voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij hebben. Het is aannemelijk dat het digitaal kopiëren voor privégebruik op grotere schaal zal plaatsvinden en een grotere economische impact zal hebben. Daarom moet terdege rekening worden gehouden met de verschillen tussen digitaal en analoog kopiëren voor privégebruik, en moet in bepaalde gevallen een onderscheid tussen beide worden gemaakt.”

4        Artikel 2 („Reproductierecht”) van richtlijn 2001/29 luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

6        In artikel 5 („Beperkingen en restricties”) van die richtlijn wordt het volgende verduidelijkt:

„1.      Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:

a)      de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

b)      een rechtmatig gebruik

van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, zijn van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht uitgezonderd.

2.      De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

a)      de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met uitzondering van bladmuziek, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen;

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[...]”

 Oostenrijks recht

7        § 42b van het Urheberrechtsgesetz (auteurswet; hierna: „UrhG”) van 9 april 1936 (BGBl. 111/1936), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„(1)      Wanneer van een werk dat is uitgezonden op de radio, ter beschikking is gesteld van het publiek of is vastgelegd op een voor handelsdoeleinden vervaardigd opslagmedium, gezien de aard ervan kan worden verwacht dat het voor eigen of privégebruik wordt gereproduceerd door vastlegging op een opslagmedium [...], heeft de auteur recht op een passende vergoeding (vergoeding voor lege opslagmedia) wanneer opslagmedia van welke aard ook die geschikt zijn voor een dergelijke reproductie, in het binnenland bedrijfsmatig in het verkeer worden gebracht.

[...]

(3)      De volgende personen dienen deze vergoeding te betalen:

1.      wat de vergoeding voor lege opslagmedia en voor apparaten betreft, degene die de opslagmedia dan wel het reproductieapparaat vanuit een in het binnen- of buitenland gelegen plaats als eerste voor commerciële doeleinden en onder bezwarende titel in het verkeer brengt [...]; wie in de loop van een semester opslagmedia koopt met een opslagtijd van maximaal 10 000 uur of een kleine ondernemer is, is de vergoeding voor lege opslagmedia evenwel niet verschuldigd; [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8        Austro-Mechana is een vennootschap voor het collectieve beheer van auteursrechten die in eigen naam, maar in het belang en voor rekening van de rechthebbenden onder meer de wettelijke rechten op de vergoeding uitoefent die verschuldigd is krachtens § 42b, lid 1, UrhG, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie.

9        Austro-Mechana heeft voor het Handelsgericht Wenen (handelsrechter Wenen, Oostenrijk) gevorderd dat Strato rekening en verantwoording zou afleggen en een vergoeding voor „opslagmedia van welke aard ook” zou betalen, omdat zij ten behoeve van haar professionele en particuliere klanten een onder de naam „HiDrive” bekendstaande dienst levert waarmee zij die klanten opslagruimte in het kader van cloudcomputing ter beschikking stelt.

10      Strato heeft de vorderingen bestreden op grond dat er volgens haar geen vergoeding verschuldigd is voor cloudcomputingdiensten. Deze vennootschap stelde dat zij de auteursrechtelijke heffing reeds had betaald in Duitsland, de lidstaat waar haar servers worden gehost, aangezien deze heffing door de fabrikant of de importeur van die servers was verdisconteerd in de prijs ervan. Zij heeft daaraan toegevoegd dat ook de gebruikers in Oostenrijk reeds een heffing voor het maken van privékopieën (hierna: „heffing voor het kopiëren voor privégebruik”) hadden betaald over de eindapparatuur die nodig is om content in de cloud te uploaden.

11      Bij vonnis van 25 februari 2020 heeft het Handelsgericht Wien de vorderingen van Austro-Mechana afgewezen omdat Strato naar zijn oordeel geen opslagmedia overdraagt aan haar klanten, maar hun een dienst aanbiedt die bestaat in de terbeschikkingstelling van onlineopslagruimte.

12      Austro-Mechana heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaten Neder-Oostenrijk, Burgenland en Wenen, Wenen, Oostenrijk). Deze rechter merkt – onder verwijzing naar het arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913) – op dat de vraag of de opslag van content in het kader van cloudcomputing onder artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 valt, niet met zekerheid kan worden beantwoord.

13      In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Wien de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚op welke drager dan ook’, dat wordt gebezigd in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn [2001/29], aldus worden uitgelegd dat het zich mede uitstrekt tot servers in het bezit van derden die op deze servers aan natuurlijke personen (klanten) opslagruimte voor privégebruik (en niet voor directe of indirecte commerciële doeleinden) ter beschikking stellen die door de klanten wordt gebruikt voor de reproductie van materiaal door middel van dataopslag op afstand (cloudcomputing)?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de in die vraag genoemde bepaling dan aldus worden uitgelegd dat zij ook geldt voor een nationale regeling op grond waarvan de auteur recht heeft op een passende vergoeding (vergoeding voor lege opslagmedia),

–        wanneer van een werk (dat op de radio is uitgezonden, ter beschikking is gesteld van het publiek of op een voor handelsdoeleinden vervaardigd opslagmedium is vastgelegd) gezien de aard ervan kan worden verwacht dat het voor eigen of privégebruik wordt gereproduceerd door vastlegging op een ‚opslagmedium van welke aard ook dat voor een dergelijke reproductie geschikt is en in het binnenland bedrijfsmatig in het verkeer wordt gebracht’,

–        en wanneer daarbij de in de eerste vraag beschreven methode voor dataopslag wordt gebruikt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste prejudiciële vraag

14      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling gebezigde uitdrukking „reproductie, op welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker.

15      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de lidstaten beperkingen of restricties op het in artikel 2 van deze richtlijn neergelegde uitsluitende reproductierecht kunnen stellen ten aanzien van „de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen”.

16      Wat in de eerste plaats de vraag betreft of het maken van reservekopieën in een opslagruimte in de cloud een „reproductie” in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 vormt, zij opgemerkt dat het begrip „reproductie” ruim moet worden opgevat, gelet op zowel het in overweging 21 van deze richtlijn neergelegde vereiste dat de onder het reproductierecht vallende handelingen breed worden omschreven om voor rechtszekerheid in de interne markt te zorgen, als de bewoordingen van artikel 2 van die richtlijn, waarin uitdrukkingen worden gebezigd zoals „direct of indirect”, „tijdelijk of duurzaam” en „met welke middelen en in welke vorm ook”. Bovendien vloeit de omvang van een dergelijke bescherming van de onder het reproductierecht vallende handelingen ook voort uit de hoofddoelstelling van diezelfde richtlijn, te weten het bieden van een hoog beschermingsniveau voor onder meer auteurs (zie in die zin arrest van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 40‑43).

17      In casu moet worden vastgesteld dat het uploaden van een werk vanaf een met een gebruiker verbonden terminal in een opslagruimte in de cloud die aan deze gebruiker ter beschikking wordt gesteld in het kader van cloudcomputingdiensten, impliceert dat het werk in kwestie wordt gereproduceerd, aangezien deze dienstverlening er met name in bestaat een kopie van dit werk op te slaan in de cloud. Overigens kunnen ook andere reproducties van dat werk worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer de gebruiker via een verbonden terminal toegang heeft tot de cloud om op die terminal een eerder in de cloud geüpload werk te downloaden.

18      Hieruit volgt dat het maken van een reservekopie van een werk in een opslagruimte die in het kader van cloudcomputingdiensten ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, een reproductie van dat werk vormt in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29.

19      Wat in de tweede plaats de vraag betreft of het in deze bepaling gehanteerde begrip „welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten aan een gebruiker opslagruimte ter beschikking stelt voor het maken van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken, zij opgemerkt dat dit begrip niet wordt gedefinieerd in richtlijn 2001/29 en voor het bepalen van de draagwijdte ervan niet verwijst naar het recht van de lidstaten.

20      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist de uniforme toepassing van het Unierecht dat wanneer een Unierechtelijke bepaling voor een bepaald begrip niet verwijst naar het recht van de lidstaten, dit begrip in de gehele Unie autonoom en uniform wordt uitgelegd, waarbij niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van de bepaling in kwestie, maar ook met haar context en met het doel van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 8 maart 2018, DOCERAM, C‑395/16, EU:C:2018:172, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      Ten eerste zij opgemerkt dat de uitdrukking „welke drager dan ook” ruim wordt uitgelegd en alle dragers omvat waarop een beschermd werk kan worden gereproduceerd, daaronder begrepen servers zoals die welke bij cloudcomputing worden gebruikt.

22      Het feit dat in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 niet nader wordt bepaald wat de kenmerken zijn van de apparaten vanaf welke of met behulp waarvan de kopieën voor privégebruik worden gemaakt, brengt namelijk met zich mee dat moet worden geoordeeld dat de Uniewetgever van mening was dat die kenmerken niet van belang zijn voor het doel dat hij nastreeft met de door hem doorgevoerde gedeeltelijke harmonisatie (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punten 86 en 88).

23      Dat de opslagruimte aan een gebruiker ter beschikking wordt gesteld op een server van een derde, is in dit verband dus niet doorslaggevend (zie in die zin arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 89). Hieruit volgt dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 ook kan worden toegepast op reproducties die door een natuurlijke persoon worden vervaardigd met behulp van een apparaat dat aan een derde toebehoort.

24      Ten tweede wordt deze ruime uitlegging van het begrip „welke drager dan ook” bevestigd door de context waarvan artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 deel uitmaakt, en met name door de vergelijking tussen enerzijds de formulering van de in deze bepaling bedoelde beperking, waarbij geenszins wordt gepreciseerd wat de kenmerken zijn van de apparaten vanaf welke of met behulp waarvan de kopieën voor privégebruik worden gemaakt, en anderzijds de formulering van de in artikel 5, lid 2, onder a), van die richtlijn bedoelde beperking op het reproductierecht. Laatstgenoemde beperking is van toepassing op de „reproductie op papier of een soortgelijke drager”, terwijl de beperking ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik van toepassing is op de „reproductie, op welke drager dan ook” (zie in die zin arresten van 27 juni 2013, VG Wort e.a., C‑457/11–C‑460/11, EU:C:2013:426, punt 65, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punten 85 en 86).

25      Wat ten derde de doelstellingen van de regeling in kwestie betreft, volgt uit de overwegingen 2 en 5 van richtlijn 2001/29 dat deze richtlijn ertoe strekt om op het niveau van de Unie algemene, soepele rechtsregels tot stand te brengen ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij, alsmede om het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten aan te passen en aan te vullen teneinde te kunnen reageren op de technologische ontwikkeling die nieuwe vormen van exploitatie van beschermde werken in het leven heeft geroepen (arrest van 19 december 2019, Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers, C‑263/18, EU:C:2019:1111, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      In dit verband heeft het Hof ten aanzien van de verplichte beperking die is opgenomen in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, reeds beklemtoond dat de bij deze bepaling verleende vrijstelling de ontwikkeling en werking van nieuwe technologieën mogelijk moet maken en waarborgen, alsmede moet zorgen voor een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en de belangen van rechthebbenden en gebruikers van beschermde werken die gebruik willen maken van die technologieën (arrest van 5 juni 2014, Public Relations Consultants Association, C‑360/13, EU:C:2014:1195, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Zoals de advocaat-generaal in punt 36 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, moet deze uitlegging – die strookt met het beginsel van technologische neutraliteit, op grond waarvan de wet de rechten en verplichtingen van personen op algemene wijze moet noemen teneinde het gebruik van een bepaalde technologie niet ten nadele van een andere te bevoordelen (zie in die zin arrest van 15 april 2021, Eutelsat, C‑515/19, EU:C:2021:273, punt 48) – ook worden aanvaard ten aanzien van de facultatieve beperking waarin artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 voorziet.

28      De verwezenlijking van de uit overweging 5 van richtlijn 2001/29 voortvloeiende doelstelling, die in punt 25 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht en die erin bestaat te voorkomen dat de auteursrechtelijke bescherming in de Europese Unie achterhaald wordt of in onbruik raakt door de voortgang van de technologische ontwikkeling en de opkomst van nieuwe vormen van exploitatie van auteursrechtelijk beschermde content, zou namelijk worden ondermijnd indien de beperkingen en restricties op die bescherming – die volgens overweging 31 van richtlijn 2001/29 zijn vastgesteld in het licht van de nieuwe elektronische omgeving – aldus werden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat op soortgelijke wijze rekening wordt gehouden met die technologische ontwikkelingen en met de opkomst van met name digitale dragers en cloudcomputingdiensten.

29      Vanuit functioneel oogpunt is er dan ook geen reden om voor de toepassing van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 een onderscheid te maken naargelang de reproductie van een beschermd werk plaatsvindt op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker, dan wel of die reproductie plaatsvindt op een fysiek opslagmedium dat aan die gebruiker toebehoort.

30      Derhalve moet worden geoordeeld dat het in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 gebezigde begrip „welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker.

31      Aan deze gevolgtrekking wordt niet afgedaan door het argument van de Europese Commissie dat het maken van een reservekopie in de cloud gepaard gaat met eventuele mededelingshandelingen, zodat een dergelijke handeling – overeenkomstig de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913), en 19 december 2019, Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers (C‑263/18, EU:C:2019:1111) – onder artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 behoort te vallen. Het hoofdgeding verschilt immers van de zaken die hebben geleid tot de arresten waarop de Commissie zich beroept. Ten eerste had de zaak die heeft geleid tot het arrest van 29 november 2017, VCAST (C‑265/16, EU:C:2017:913), betrekking op een dienst met dubbele functionaliteit, te weten niet alleen reproductie in de cloud, maar ook – tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd – mededeling aan het publiek. Ten tweede had de zaak die heeft geleid tot het arrest van 19 december 2019, Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers (C‑263/18, EU:C:2019:1111), betrekking op de levering door een leesclub van een onlinedienst die bestond in een virtuele handel in „tweedehands” e-books, waarbij beschermde werken ter beschikking werden gesteld van eenieder die zich op de website van die club had geregistreerd. Aangezien de betrokken personen op een door hen individueel gekozen plaats en tijdstip toegang konden hebben tot die werken, moest die dienst worden beschouwd als een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn.

32      Hoe dan ook zou elke mededeling die voortvloeit uit het delen van een werk door de gebruiker van een cloudopslagdienst, een exploitatiehandeling vormen die onderscheiden is van de in artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 bedoelde reproductiehandeling, en zou zij onder artikel 3, lid 1, van deze richtlijn kunnen vallen indien voldaan is aan de voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling.

33      Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling gebezigde uitdrukking „reproductie, op welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker.

 Tweede prejudiciële vraag

34      Om te beginnen zij opgemerkt dat uit de bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag weliswaar blijkt dat deze formeel gesproken betrekking heeft op de vraag of artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 „geldt” voor een nationale regeling als die in het hoofdgeding, maar dat de verwijzende rechter – gelet op de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing – in wezen wenst te vernemen of deze bepaling eraan in de weg staat dat een regeling waarbij uitvoering wordt gegeven aan de in die bepaling bedoelde beperking ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik, de aanbieders van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing niet verplicht om een billijke compensatie te betalen.

35      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij de in die bepaling bedoelde beperking is omgezet in nationaal recht, in het geval waarin deze regeling de aanbieders van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing niet verplicht om een billijke compensatie te betalen voor het zonder toestemming maken van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door natuurlijke personen die deze reservekopieën gebruiken voor privédoeleinden en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk.

36      In punt 15 van dit arrest is in herinnering gebracht dat de lidstaten volgens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 beperkingen of restricties op het in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde uitsluitende reproductierecht kunnen stellen ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de houders van dit uitsluitende recht een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met de in artikel 6 van die richtlijn bedoelde technische voorzieningen.

37      Zoals blijkt uit de overwegingen 35 en 38 van richtlijn 2001/29, vormt artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn een uiting van de wil van de Uniewetgever om te voorzien in een specifieke vergoedingsregeling die wordt toegepast wanneer aan de rechthebbenden nadeel wordt berokkend dat in beginsel de verplichting doet ontstaan om hen te compenseren (arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Derhalve zijn de lidstaten die ervoor kiezen om de beperking ten aanzien van het kopiëren voor privégebruik om te zetten in hun nationale recht, er met name toe gehouden om te voorzien in de betaling van een billijke compensatie aan de rechthebbenden (arrest van 9 juni 2016, EGEDA e.a., C‑470/14, EU:C:2016:418, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Blijkens de rechtspraak van het Hof heeft de lidstaat die voormelde beperking in zijn nationale recht heeft ingevoerd, in dit verband een resultaatsverplichting die inhoudt dat deze staat verplicht is om overeenkomstig zijn territoriale bevoegdheid te zorgen voor de daadwerkelijke inning van de billijke compensatie ter vergoeding van de schade die de rechthebbenden op het uitsluitende reproductierecht lijden doordat op het grondgebied van die staat woonachtige eindgebruikers beschermde werken reproduceren (zie in die zin arrest van 21 april 2016, Austro-Mechana, C‑572/14, EU:C:2016:286, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      De handeling die erin bestaat dat een natuurlijke persoon voor privédoeleinden een kopie maakt zonder voorafgaandelijk toestemming daarvoor te vragen aan de houder van het uitsluitende reproductierecht van een beschermd werk, moet namelijk worden geacht de houder van dat recht schade te kunnen berokkenen (zie in die zin arresten van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 26, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Aangezien ten eerste de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 gebezigde uitdrukking „reproductie, op welke drager dan ook” zich – zoals blijkt uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag – mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker, en ten tweede de reproducties in kwestie door een natuurlijke persoon worden verricht voor privégebruik en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet worden geoordeeld dat de lidstaten die uitvoering geven aan de in die bepaling bedoelde beperking, dienen te voorzien in een systeem van billijke compensatie om de rechthebbenden overeenkomstig die bepaling schadeloos te stellen.

41      Volgens vaste rechtspraak van het Hof hebben de lidstaten een ruime beoordelingsmarge om de verschillende aspecten van het stelsel van billijke compensatie te omschrijven, aangezien de bepalingen van richtlijn 2001/29 deze kwestie niet nader regelen. Met name is het aan de lidstaten om te bepalen wie deze compensatie moet betalen en om de vorm, de voorwaarden en de hoogte ervan vast te stellen (arresten van 21 april 2016, Austro-Mechana, C‑572/14, EU:C:2016:286, punt 18, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Zoals in overweging 35 van richtlijn 2001/29 in herinnering wordt gebracht, dienen de lidstaten bij die vaststelling rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van elk geval (arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 22).

43      In de eerste plaats heeft het Hof met betrekking tot de vraag wie de billijke compensatie verschuldigd is, reeds geoordeeld dat degene die voor privégebruik een kopie maakt in beginsel verplicht is om de uit die reproductie voortvloeiende schade te vergoeden door de compensatie te bekostigen die aan de houder van het auteursrecht zal worden betaald (arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 45; 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 22, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 30). Wat het aanbieden van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing betreft, staat het dus in beginsel aan de gebruiker van deze diensten om de aan die houder betaalde compensatie te financieren.

44      Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat de lidstaten – gelet op de praktische moeilijkheden om de particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de rechthebbenden te compenseren voor de schade die zij hun berokkenen, alsmede op het feit dat de uit elk individueel gebruik voortvloeiende schade op zichzelf beschouwd minimaal kan zijn en bijgevolg mogelijkerwijs geen betalingsverplichting in het leven roept – vrij zijn om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een heffing voor het kopiëren voor privégebruik in te voeren die niet verschuldigd is door de betrokken particulieren, maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van particulieren of hun een reproductiedienst verlenen. In het kader van een dergelijk stelsel dient de heffing voor het kopiëren voor privégebruik te worden betaald door de personen die over die installaties beschikken (zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 46; 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 23, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 31).

45      Het Hof heeft in dat verband verduidelijkt dat, aangezien dat stelsel het de betalingsplichtigen mogelijk maakt het bedrag van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik door te berekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en dragers voor reproductie of in de prijs voor de reproductiedienstverlening, de last van de heffing uiteindelijk wordt gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt, hetgeen voldoet aan het in overweging 31 van richtlijn 2001/29 bedoelde „rechtvaardige evenwicht” tussen de belangen van de houders van het uitsluitende reproductierecht en die van de gebruikers van beschermd materiaal (arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 33).

46      Hieruit volgt dat bij de huidige stand van het Unierecht de invoering van een billijke compensatieregeling waarbij de producent of importeur van de servers waarmee cloudcomputingdiensten worden aangeboden aan particulieren, gehouden is tot betaling van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik – die economisch wordt afgewenteld op de koper van die servers – in combinatie met de invoering van een heffing voor het kopiëren voor privégebruik op dragers die geïntegreerd zijn in de verbonden apparaten waarmee in een opslagruimte in de cloud kopieën van beschermde werken kunnen worden gemaakt, zoals mobiele telefoons, computers en tablets, binnen de in punt 41 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte ruime beoordelingsmarge valt waarover de nationale wetgever beschikt om de verschillende aspecten van het stelsel van billijke compensatie te omschrijven.

47      Het staat evenwel aan de nationale rechter om er overeenkomstig de rechtspraak van het Hof voor te zorgen dat de invoering van dat stelsel – gelet op de specifieke omstandigheden van het nationale stelsel en op de uit richtlijn 2001/29 voortvloeiende beperkingen – wordt gerechtvaardigd door praktische moeilijkheden die verband houden met de identificatie van de eindgebruikers of soortgelijke moeilijkheden, en dat de betalingsplichtigen over een recht op terugbetaling van deze heffing beschikken wanneer zij niet verschuldigd is (zie in die zin arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      In dit verband moet met betrekking tot het aanbieden van cloudopslagdiensten worden geoordeeld dat dergelijke moeilijkheden – zoals de Deense regering in wezen heeft opgemerkt – kunnen voortvloeien uit de digitale aard van die diensten, die kunnen worden aangeboden vanuit andere lidstaten dan de betrokken lidstaat of vanuit derde landen, en die doorgaans voor de gebruiker de mogelijkheid inhouden om naar eigen goeddunken de omvang van de voor het maken van privékopieën gebruikte opslagruimte te wijzigen op een evoluerende en dynamische wijze.

49      In de tweede plaats heeft het Hof ten aanzien van de vorm, de voorwaarden en de hoogte van de billijke compensatie reeds geoordeeld dat deze compensatie en dus het stelsel waarop zij berust alsook haar hoogte verband moeten houden met de schade die de rechthebbenden lijden ten gevolge van het kopiëren voor privégebruik (arresten van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 21, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Elke billijke compensatie die geen verband houdt met de schade die de rechthebbenden lijden ten gevolge van het kopiëren voor privégebruik, zou immers niet voldoen aan het in overweging 31 van richtlijn 2001/29 neergelegde vereiste dat een rechtvaardig evenwicht wordt gewaarborgd tussen de rechthebbenden en de gebruikers van beschermd materiaal (arresten van 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punt 86, en 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 54).

51      In casu vereist het kopiëren van beschermde werken in een opslagruimte in het kader van cloudcomputing – zoals in punt 17 van het onderhavige arrest is opgemerkt – dat meerdere reproductiehandelingen worden verricht, die vanaf een groot aantal verbonden terminals kunnen worden uitgevoerd.

52      Zoals de advocaat-generaal in punt 71 van zijn conclusie heeft benadrukt, kan het uploaden en het downloaden van auteursrechtelijk beschermde content bij het gebruik van cloudopslagdiensten worden beschouwd als één procedé voor het maken van privékopieën, en zijn de lidstaten bijgevolg – gelet op de in de punten 41 en 46 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte ruime beoordelingsmarge waarover zij beschikken – vrij om een stelsel in te voeren waarbij een billijke compensatie enkel verschuldigd is voor de apparaten en dragers die een noodzakelijk onderdeel van dat procedé vormen, mits die compensatie redelijkerwijs kan worden geacht overeen te komen met de schade die de houder van het auteursrecht mogelijkerwijs lijdt (zie in die zin arrest van 27 juni 2013, VG Wort e.a., C‑457/11–C‑460/11, EU:C:2013:426, punt 78).

53      In dit verband zijn de lidstaten weliswaar vrij om bij de vaststelling van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik rekening te houden met de omstandigheid dat bepaalde apparaten en dragers kunnen worden gebruikt voor het maken van privékopieën in de cloud, maar moeten zij zich er wel van vergewissen dat de aldus betaalde heffing – voor zover deze verschuldigd is voor meerdere apparaten en dragers in het kader van dat ene procedé – niet verder gaat dan de schade die de rechthebbenden mogelijkerwijs lijden ten gevolge van de handeling in kwestie, zoals in overweging 35 van richtlijn 2001/29 in herinnering wordt gebracht.

54      Gelet op een en ander dient op de tweede prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij de in die bepaling bedoelde beperking is omgezet in nationaal recht, in het geval waarin deze regeling de aanbieders van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing niet verplicht om een billijke compensatie te betalen voor het zonder toestemming maken van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door natuurlijke personen die deze reservekopieën gebruiken voor privédoeleinden en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, voor zover die regeling voorziet in de betaling van een billijke compensatie aan de rechthebbenden.

 Kosten

55      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat de in die bepaling gebezigde uitdrukking „reproductie, op welke drager dan ook” zich mede uitstrekt tot het maken, voor privédoeleinden, van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van cloudcomputingdiensten opslagruimte ter beschikking stelt van een gebruiker.

2)      Artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij de in die bepaling bedoelde beperking is omgezet in nationaal recht, in het geval waarin deze regeling de aanbieders van opslagdiensten in het kader van cloudcomputing niet verplicht om een billijke compensatie te betalen voor het zonder toestemming maken van reservekopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door natuurlijke personen die deze reservekopieën gebruiken voor privédoeleinden en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, voor zover die regeling voorziet in de betaling van een billijke compensatie aan de rechthebbenden.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.