Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 24 november 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 14 september 2022 in zaak T-775/20, PB/Commissie

(Zaak C-721/22 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Baquero Cruz, B. Araujo Arce, J. Estrada de Solà, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: PB, Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van het eerste en het derde punt van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 14 september 2022 in zaak T-775/20;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor een uitspraak ten gronde over het beroep tot nietigverklaring, en

verwijzing van PB in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de Commissie een middel in hogere voorziening aan dat is ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting.

De Commissie betwist de conclusie van het Gerecht in punt 65 van het bestreden arrest, gebaseerd op de redenering in de punten 51 tot en met 64, dat verordening nr. 2988/951 „dus op zichzelf niet de relevante juridische basis kan vormen voor de vaststelling van bestuurlijke maatregelen met het oog op de terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen”.

Het Gerecht geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat de artikelen 4 en 7 van verordening nr. 2988/95 een autonome en voldoende nauwkeurige grondslag bieden voor de vaststelling van bestuurlijke maatregelen tot terugvordering, die geen sanctie vormen.

In punt 69 van het bestreden arrest is het Gerecht tot de slotsom gekomen dat op grond van een gezamenlijke toepassing van artikel 103 van het Financieel Reglement van 2002 en de artikelen 4 en 7 van verordening nr. 2988/95 geen maatregel kon worden vastgesteld jegens verzoeker in eerste aanleg, aangezien hij niet de directe begunstigde van de betalingen was.

Volgens de Commissie geeft het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat artikel 7 van verordening nr. 2988/95, juncto artikel 4 van die verordening en artikel 103 van het Financieel Reglement van 2002, voldoende duidelijk en nauwkeurig is om terugvordering bij verzoeker in eerste aanleg mogelijk te maken, zelfs al was hij niet de directe begunstigde van de betrokken betalingen.

____________

1 Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1).