Language of document : ECLI:EU:T:2000:45

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer - uitgebreid)

22 februari 2000 (1)

„Visserij - Verordening (EG) nr. 1239/98 - Verbod op drijfnetten - Beroep tot nietigverklaring - Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T-138/98,

Armement coopératif artisanal vendéen (ACAV), gevestigd te Sables-d'Olonne (Frankrijk),

en

Armement Alain André et ACAV, Armement Thierry Arnaud en ACAV, Armement Alain Augereau, Armement Jean-Luc Bernard en Angélique Bernard, Armement Pascal Burgaud, Armement José Burgaud en ACAV, Armement Bruno Chiron en Jean Noury, Fabien Gaillard, Armement Bruno Girard, Armement Bruno Girard en ACAV, Armement Denis Croisard, Fabrice Croisard, Armement Islais SARL, Armement Marc Jolivet, Armement Yannick Orsonneau en ACAV, Armenent Christian Rafin en ACAV, Armement Éric Rivalin en ACAV, Armement Éric Taraud en ACAV, Armement Fernand Voisin en Alain Voisin, Patrick Voisin, Yeu pêcheries SA, Armement Bernard Zereg, gevestigd te île d'Yeu (Frankrijk),

vertegenwoordigd door L. Funck-Brentano en S. Ponsot, advocaten te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Neuen, advocaat aldaar, place du Théâtre 1,

verzoekers,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle, plaatsvervangend directeur bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, C. Vasak, plaatsvervangend secretaris buitenlandse zaken bij die directie, K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij die directie, en C. Chavance, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8 B,

door

Commune de l'île-d'Yeu, vertegenwoordigd door R. Houssin, advocaat te Nantes, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Neuen, advocaat aldaar, 1 place du Théâtre,

door

Ierland, vertegenwoordigd door M. A. Buckley, Chief State Solicitor, en A. Collins, barrister, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Ierse ambassade, Route d'Arlon 28,

en door

T. Kennedy, J. Graham, J. Flannery, M. Hennessy en P. Ó Mathuna, wonende te Dingle (Ierland),

V. Browne, M. Murphy, J. O'Donnel, wonende te Tralee (Ierland),

D. O'Neill, J. D. Sullivan, N. Minihane, K. O'Driscoll, P. Carleton, D. Healy, wonende te Castletownbere (Ierland),

G. Minihane, wonende te Skibbereen (Ierland),

vertegenwoordigd door D. O'Donnell, SC, J. Devlin, barrister, G. Casey, solicitor, en P. Mc Dermott, barrister, North Main Street, Bandon, County Cork (Ierland),

interveniënten,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J. Carbery en L. Railas, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende bij A. Morbilli, directeur-generaal bij de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

verweerder,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado bij de dienst communautaire geschillen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, boulevard Emmanuel Servais 4-6,

en door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Berscheid, lid van de juridische dienst, en T. van Rijn, juridisch adviseur, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, Centre Wagner, Kirchberg,

interveniënten,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1239/98 van de Raad van 8 juni 1998 tot wijziging van verordening (EG) nr. 894/97 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 171, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, K. Lenaerts, A. Potocki, A. W. H. Meij en M. Vilaras, rechters,

griffier: H. Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23 november 1999,

het navolgende

Arrest

Rechtskader van het geding

1.
    Met het oog op de bescherming van de visgronden, de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en een duurzame en evenwichtige exploitatie daarvan onder verantwoorde economische en sociale omstandigheden heeft de Raad verordening (EEG) nr. 170/83 van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (PB L 24, blz. 1) vastgesteld, die is ingetrokken en vervangen door verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (PB L 389, blz. 1).

2.
    Op basis van verordening nr. 170/83 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 3094/86 van 7 oktober 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 288, blz. 1) vastgesteld. Bij verordening (EEG) nr. 345/92 van de Raad van 27 januari 1992 houdende de elfde wijziging van verordening (EEG) nr. 3094/86 (PB L 42, blz. 15) is een nieuw artikel 9 bis ingevoerd, dat hetbeginsel stelt van een verbod, vergezeld van een tijdelijke ontheffing, op drijfnetten waarvan de individuele of gezamenlijke lengte groter is dan 2,5 kilometer.

3.
    Wegens de achtereenvolgende wijzigingen is verordening nr. 3094/86 vervolgens gecodificeerd bij verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad van 29 april 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 132, blz. 1).

4.
    Bij verordening (EG) nr. 1239/98 van de Raad van 8 juni 1998 (hierna: „verordening nr. 1239/98” of „bestreden verordening”, PB L 171, blz. 1) is verordening nr. 894/97 gewijzigd, om te beginnen door vervanging van artikel 11 en door invoeging van een artikel 11 bis, die luiden:

„Artikel 11

Geen enkel vaartuig mag één of meer drijfnetten waarvan de individuele gezamenlijke lengte groter is dan 2,5 km, aan boord hebben of daarmee vissen.

Artikel 11 bis

1.    Vanaf 1 januari 2002 mag geen enkel vaartuig nog één of meer drijfnetten aan boord hebben bestemd voor de vangst van de in bijlage VIII vermelde soorten of met deze vissen.

2.    Vanaf 1 januari 2002 mogen de met drijfnetten verrichte vangsten van de in bijlage VIII vermelde soorten niet meer aan wal gebracht worden.

3.    Tot en met 31 december 2001 mogen vissersvaartuigen alleen één of meer in lid 1 bedoelde drijfnetten aan boord hebben of voor de visserij gebruiken, als daartoe een vergunning is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan zij de vlag voeren. In 1998 mag het maximumaantalvaartuigen dat van een lidstaat vergunning kan krijgen om een of meer drijfnetten aan boord te hebben of voor de visserij te gebruiken niet meer bedragen dan 60 % van het aantal vissersvaartuigen die in de periode 1995-1997 een of meer drijfnetten gebruikten.

4.    De lidstaten delen de Commissie elk jaar vóór 30 april voor elke doelsoort de lijst van vaartuigen mee waaraan een vergunning is afgegeven om met de in lid 1 bedoelde drijfnetten te vissen; voor 1998 is de uiterste datum voor deze mededeling evenwel 31 juli 1998.”

5.
    Een van de 18 soorten die worden genoemd in de in artikel 11 bis van verordening nr. 894/97 bedoelde bijlage VIII, is de witte tonijn.

6.
    Bij de bestreden verordening is in verordening nr. 894/97 eveneens een nieuw artikel 11 ter ingevoegd, waarvan lid 6 bepaalt:

„Bij niet-naleving van de verplichtingen van het onderhavige artikel en artikelen 11 en 11 bis nemen de bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met artikel 31 van verordening (EG) nr. 2847/93, [PB L 261, blz. 1], passende maatregelen ten aanzien van de betrokken vaartuigen.”

7.
    Tenslotte wordt in het bij de bestreden verordening ingevoegde artikel 11 quater het geografische toepassingsgebied van de nieuwe bepalingen van verordening nr. 894/97 gepreciseerd in de volgende bewoordingen:

„Onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 1, zijn de artikelen 11, 11 bis en 11 ter van toepassing op alle communautaire vissersvaartuigen in alle wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten vallen, en daarbuiten, met uitzondering van de wateren die onder verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhoudingvan de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Oresund [PB L 9, blz. 1] vallen.”

Procesverloop

8.
    In die omstandigheden hebben de vennootschap Armement coopératif artisanal vendéen en 22 Franse rederijen die op tonijn vissen (hierna: „verzoekers”), bij op 31 augustus 1998 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen verordening nr. 1239/98, voor zover daarin vanaf 1 januari 2002 aan vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, wordt verboden drijfnetten te gebruiken voor de vangst van bepaalde soorten, waaronder witte tonijn.

9.
    Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 oktober 1998, heeft de Raad krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekers hebben hun opmerkingen betreffende die exceptie ingediend op 11 januari 1999.

10.
    Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 30 november 1998 is de Franse Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekers.

11.
    Bij beschikking van de president van de Eerste kamer van het Gerecht van 3 juni 1999 is besloten om het Koninkrijk Spanje en de Commissie toe te laten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad, en Ierland, de commune de l'île-d'Yeu, alsmede T. Kennedy en 13 anderen, leden van de Irish Tuna Association (hierna: „leden van de ITA”), toe te laten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekers. Die interveniënten is verzocht, in eerste instantie hun conclusies, middelen en argumenten betreffende de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep in te dienen.

12.
    De leden van de ITA hebben binnen de gestelde termijn geen memorie in interventie ingediend.

13.
    Ierland heeft een memorie in interventie ingediend, die geen enkel argument betreffende de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep bevat.

14.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling van de zaak over te gaan voor een beslissing over de door verweerder opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid.

15.
    Bij beschikking van het Gerecht van 15 november 1999 is de zaak verwezen naar de Eerste kamer - uitgebreid.

16.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op mondelinge vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 23 november 1999.

Conclusies van partijen

17.
    In hun beroepen concluderen verzoekers, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    verordening nr. 1239/98 nietig te verklaren;

-    de Raad in alle kosten te verwijzen.

18.
    In hun opmerkingen betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoekers, dat het het Gerecht behage:

-    de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

-    de Raad in alle kosten te verwijzen.

19.
    Ter ondersteuning van de conclusies van verzoekers concluderen de Franse Republiek en de commune de l'île-d'Yeu, dat het het Gerecht behage:

-    de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

-    het onderzoek van het beroep ten gronde te gelasten;

-    de mogelijkheid van een gerechtelijke plaatsopneming op het île-d'Yeu te bestuderen;

-    de Raad in de kosten te verwijzen.

20.
    Ter terechtzitting hebben Ierland en de leden van de ITA geconcludeerd, dat het het Gerecht behage de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen. Subsidiair heeft Ierland verzocht om de exceptie te voegen met de zaak ten gronde.

21.
    In zijn exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Raad, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk te verwerpen;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

22.
    Ter ondersteuning van de conclusies van de Raad concludeert de Commissie, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk te verwerpen;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

23.
    Ter ondersteuning van de conclusies van de Raad concludeert het Koninkrijk Spanje, dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

De ontvankelijkheid van het beroep

Argumenten van partijen

24.
    De Raad betoogt, dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 230, vierde alinea, EG).

25.
    In de eerste plaats vormt de bestreden verordening, evenals verordening nr. 894/97 zoals gewijzigd, een normatieve handeling die van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor op algemene en abstracte wijze aangewezen categorieën van personen. Omdat in het beroep een verordening met een algemene strekking in de zin van artikel 189, tweede alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, tweede alinea, EG) in het geding wordt gebracht, is het volgens vaste rechtspraak enkel om die reden al niet-ontvankelijk (arresten Hof van 6 oktober 1982, Alusuisse/Raad en Commissie, 307/81, Jurispr. blz. 3463, en 24 februari 1987, Deutz und Geldermann/Raad, 26/86, Jurispr. blz. 941).

26.
    In de tweede plaats worden verzoekers door de bestreden verordening niet individueel geraakt en worden zij daarin in dezelfde hoedanigheid en op dezelfde wijze geraakt als de andere in die sector werkzame marktdeelnemers. Immers, niets onderscheid hun situatie van die van alle andere vissers die, zowel in Frankrijk als in de overige landen van de Gemeenschap, dezelfde visserijactiviteit met behulp van drijfnetten uitoefenen als zij.

27.
    Tenslotte worden verzoekers gedurende de overgangsperiode tot 31 december 2001 niet rechtstreeks door verordening nr. 1239/98 geraakt, omdat het volgens de Raad gedurende die periode nog aan de nationale bevoegde autoriteiten staat om te bepalen welke vissersvaartuigen in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om drijfnetten te gebruiken.

28.
    De Commissie stelt, dat verzoekers niet kunnen worden geacht individueel door de bestreden verordening te worden geraakt.

29.
    Zij verzet zich om te beginnen tegen het standpunt van verzoekers, dat zij behoren tot een besloten kring van marktdeelnemers, gevormd door alle op het île-d'Yeu gevestigde vissers op witte tonijn die drijfnetten gebruiken. In de eerste plaats betroffen de door verzoekers en de Franse Republiek genoemde arresten van het Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie (11/82, Jurispr. blz. 207), en 6 november 1990, Weddel/Commissie (C-354/87, Jurispr. blz. I-3847), andere situaties en zijn zij in casu niet relevant.

30.
    In de tweede plaats is de Commissie van mening, dat het feit dat verzoekers sinds 1995 allen houder zijn van een speciale visserijvergunning op grond waarvan het gebruik van drijfnetten is toegestaan, geenszins tot gevolg heeft, dat zij tot een besloten kring van marktdeelnemers behoren (beschikking Gerecht van 8 juli 1999, Area Cova e.a./Raad en Commissie, T-12/96, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Zoals uitdrukkelijk uit de opmerkingen van de daartoe bevoegde Franse overheid volgt, is de verkrijging van een speciale visserijvergunning inFrankrijk niet voorbehouden aan degene die voordien met behulp van drijfnetten op witte tonijn mochten vissen. Bovendien kunnen de lijsten van vaartuigen die met drijfnetten mogen vissen, die de lidstaten krachtens artikel 11 bis, lid 4, van verordening nr. 894/97, zoals bij de bestreden verordening gewijzigd, elk jaar tot 31 december 2001 aan de Commissie moeten zenden, per jaar variëren.

31.
    Hoe het ook zij, uit de rechtspraak volgt haars inziens, dat het tot een besloten kring van marktdeelnemers behoren niet voldoende is om één van die deelnemers als individueel door een verordening geraakt te beschouwen (arrest van 10 juli 1996, Weber/Commissie, T-482/93, Jurispr. blz. II-609, punt 64).

32.
    De Commissie preciseert, dat niet kan worden gesteld, dat de Raad verordening nr. 1239/68 heeft vastgesteld in de wetenschap dat die handeling specifieke gevolgen voor verzoekers zou hebben. Immers, drijfnetten worden niet enkel gebruikt door Franse vissers die niet op het île-d'Yeu zijn gevestigd, maar ook door vissers die in andere lidstaten zijn gevestigd, in het bijzonder in Italië, waar het grootste aantal gebruikers gevestigd is. Overigens kan het feit dat de Commissie en de Raad de eventuele gevolgen van de vaststelling van de bestreden verordening voor de economie van het île-d'Yeu kenden, niet volstaan om verzoekers te individualiseren, omdat er geen verplichting bestond om rekening met hun bijzondere situatie te houden (beschikking Area Cova e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 54), met dien verstande bovendien, dat zich vergelijkbare economische gevolgen zouden kunnen voordoen in andere streken van de Gemeenschap.

33.
    In die omstandigheden is de Commissie van mening, dat het enige bijzondere van verzoekers ten opzichte van andere vissers van de Gemeenschap die eveneens door de bestreden verordening worden geraakt, is dat zij op het île-d'Yeu zijn gevestigd.

Een dergelijk criterium, gebaseerd op de geografische situatie van ieder van de door een verordening geraakte marktdeelnemers, is niet genoeg; anders zou hetaantal situaties waarin beroep tegen een normatieve handeling kan worden ingesteld, onnodig worden uitgebreid.

34.
    Wat het vermeende ontbreken van andere rechtswegen om de bestreden verordening ongeldig te laten verklaren betreft, wijst de Commissie erop, dat volgens de Franse Republiek zelf de mogelijkheden van een prejudiciële vraag niet onbestaand, maar wel beperkt zijn. Ook al was voor het verbod op drijfnetten geen enkele uitvoeringshandeling nodig, toch belette niets verzoekers om een vergunning voor het gebruik van dergelijke netten aan te vragen en de eventuele weigering van de bevoegde autoriteiten aan te vechten.

35.
    Het Koninkrijk Spanje stelt, dat verzoekers zich in dezelfde situatie bevinden als elke andere reder die met drijfnetten vist op de soorten genoemd in bijlage VIII van verordening nr. 894/97, die bij de bestreden verordening is ingevoerd. Die laatstgenoemde verordening raakt hen dus niet individueel, maar op dezelfde wijze als elke andere marktdeelnemer die zich in een identieke situatie bevindt of kan bevinden. Bovendien is de verordening gedurende de overgangsperiode tot en met 31 december 2001 niet rechtstreeks op verzoekers van toepassing, omdat de bevoegde nationale autoriteiten tot die datum nog aan een beperkt percentage vaartuigen vergunningen voor het gebruik van drijfnetten kunnen verlenen.

36.
    Verzoekers betogen, dat verordening nr. 1239/98 hen, ondanks haar normatieve karakter, individueel raakt, zodat hun beroep volgens de rechtspraak (arresten Hof van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C-358/89, Jurispr. blz. I-2501, en 18 mei 1994, Codorniu/Raad, C-309/89, Jurispr. blz. I-1853), ontvankelijk moet worden verklaard.

37.
    In de eerste plaats stellen zij, dat zij volgens de rechtspraak (arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald, en arrest Hof van 26 april 1988, Apesco/Commissie, C-207/86, Jurispr. blz. 2151, punt 12) individueel worden geraakt als leden van een besloten kring van geïdentificeerde en identificeerbaremarktdeelnemers en speciaal door de bestreden verordening worden geraakt. Die besloten kring van marktdeelnemers wordt gevormd door de vissers van het île-d'Yeu, die sinds 1995 jaarlijks een vergunning hebben verkregen om voor de vangst van witte tonijn in de Noordatlantische oceaan drijfnetten te gebruiken. Dienaangaande verklaren zij, dat zij van de vissersvaartuigen onder Franse vlag die jaarlijks in de Noordatlantische zone door middel van drijfnetten op witte tonijn mogen vissen, zijnde 69 vaartuigen in 1995 en 43 in 1998, tezamen de belangrijkste vloot vertegenwoordigen van vaartuigen die volgens die methode mogen vissen. Bovendien raakt de bestreden verordening hen specifiek, omdat zij allen vanaf 1995 elk jaar van de bevoegde Franse instantie een vergunning voor die vangstmethode hebben verkregen.

38.
    In de tweede plaats was de Raad bij de vaststelling van de bestreden verordening volgens hen op de hoogte van de bijzondere situatie van verzoekers. Om te beginnen was de lijst van Franse vaartuigen die drijfnetten voor de vangst van witte tonijn mochten gebruiken, elk jaar door de Franse autoriteiten aan de Commissie gezonden. Bovendien hadden zij meermaals contact opgenomen met zowel Franse politici als het destijds met de visserij belaste lid van de Commissie. Ook had de Commissie in haar mededeling van 8 april 1994 betreffende het gebruik van grote drijfnetten [COM (94) 50 def.] verklaard: „Een bijzonder probleem vormt het île d'Yeu. 21 vaartuigen (waarvan 15 op uitzonderingsbasis) die (in 1993) met drijfnetten op witte tonijn vissen, zijn daar geconcentreerd, zodat deze tak van de visserij een belangrijk onderdeel is van de totale visserijactiviteit, die op haar beurt de hoeksteen is van het economisch leven van het eiland. Als de visserij met drijfnetten op witte tonijn moet verdwijnen, zullen er niet alleen tijdelijke maatregelen moeten worden genomen om een onmiddellijke crisis te voorkomen, maar moet tevens een globaal plan worden uitgewerkt met alternatieve activiteiten en oplossingen voor de noodzakelijke financiële voorzieningen.” In haar voorstel voor een beschikking van de Raad inzake een specifieke maatregel ter bevordering van de omschakeling van bepaalde visserijactiviteiten en tot wijziging vanbeschikking 97/292/EG, van 28 april 1997 (PB 1998, C 314, blz. 18) heeft de Commissie eveneens beklemtoond dat „het (...) verbod op visvangst met drijfnetten een bepaald aantal vissersvaartuigen betreft die de Spaanse, Ierse, Italiaanse, Franse en Britse vlag voeren”.

39.
    Verzoekers zijn derhalve van mening, dat hun situatie wordt gekenmerkt door een reeks bijzonderheden in de zin van de rechtspraak (arresten Hof Extramet Industrie/Raad en Codorniu/Raad, reeds aangehaald, en arrest van 15 februari 1996, Buralux e.a./Raad, C-209/94 P, Jurispr. blz. I-615), omdat zij alle tonijnvissers van het île-d'Yeu zijn die met drijfnetten op witte tonijn mogen vissen, en een belangrijk deel van hun inkomsten (van 30 tot 50 % van hun omzet) uit die activiteit afkomstig is.

40.
    Ter weerlegging van het argument dat zij gedurende de overgangsperiode niet rechtstreeks door de bestreden verordening worden geraakt, stellen verzoekers, dat het verbod om in de Noordatlantische Oceaan bepaalde vissoorten met drijfnetten te vangen vanaf 1 januari 2002 onmiddellijk van toepassing is, zonder dat uitvoeringsmaatregelen door de lidstaten noodzakelijk zijn. Verder kan tegen een verordening onmiddellijk na haar inwerkingtreding worden opgekomen, ook al is voor de toepassing van het daarin opgelegde verbod een latere datum vastgesteld.

41.
    Tenslotte betogen verzoekers, dat bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van hun beroep rekening moet worden gehouden met het ontbreken van elke mogelijkheid om de geldigheid van de bestreden verordening door middel van een prejudiciële vraag aan het Hof ter discussie te stellen. In de eerste plaats immers is het verbod op drijfnetten vanaf het jaar 2002 rechtstreeks toepasselijk, zodat geen enkele uitvoeringsmaatregel door de lidstaten noodzakelijk is. In de tweede plaats is de omstandigheid dat bij de verordening een stelsel van tijdelijke vergunningen voor de overgangsperiode is ingevoerd, voor hen niet relevant, omdat een dergelijk stelsel in Frankrijk reeds vóór de vaststelling van die verordening bestond en zij allen over een dergelijke vergunning beschikken.

42.
    De Franse Republiek is het eens met de argumenten van verzoekers. Zij voegt daaraan toe, dat de onderhavige zaak kan worden vergeleken met de zaak waarin het reeds aangehaalde arrest Weddel/Commissie werd gewezen. In dit arrest was het Hof van oordeel, dat de betrokken verordening als een bundel van individuele beschikkingen moest worden beschouwd. Zij stelt in dat verband, dat voor de jaarlijkse vernieuwing door de bevoegde Franse autoriteiten van de speciale vergunningen voor vaartuigen die in de Noordatlantische Oceaan op witte tonijn vissen, slechts een besloten kring van marktdeelnemers in aanmerking kan komen die duidelijk door de Commissie kon worden geïndividualiseerd. Bij de afgifte van die vergunningen geven de Franse autoriteiten overigens enkel uitvoering aan de gemeenschapsregeling onder toezicht van de Commissie.

43.
    De situatie van verzoekers lijkt volgens de Franse regering ook op die van de verzoekers in het reeds aangehaalde arrest Apesco/Commissie, ook al wordt, anders dan in die zaak, de lijst van vaartuigen die een bepaalde visserijactiviteit mogen uitoefenen, in het onderhavige geval aan de Commissie medegedeeld en niet door haar opgesteld. Gelet op de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid ingevoerde quota's, beschikken de nationale autoriteiten echter slechts over een beperkte bewegingsruimte bij de jaarlijkse opstelling van die lijst.

44.
    Die lijsten worden jaarlijks aan de Commissie gezonden ter uitvoering van de procedures tot controle van de vissersvaartuigen en op grond daarvan kan zij vaststellen, op welke vissersvaartuigen het verbod van drijfnetten betrekking heeft. De op het île-d'Yeu geregistreerde vaartuigen worden overigens sinds 1995 minstens eenmaal per jaar door nationale dan wel door communautaire inspecteurs aan dergelijke controles onderworpen. Aangezien de bijzondere positie van het île-d'Yeu bovendien bij de Commissie bekend was en in haar mededeling van 8 april 1994 is vermeld, heeft de Raad dus welbewust de rechtspositie van die besloten kring van duidelijk individualiseerbare marktdeelnemers aangetast.

45.
    Bovendien worden verzoekers volgens haar individueel geraakt, omdat de verordening hen ernstiger treft dan elke andere marktdeelnemer in de betrokken sector wegens het feit dat de vangst van witte tonijn het grootste deel van al hun visserijactiviteiten uitmaakt. In dat verband nodigt de Franse Republiek het Gerecht uit tot een gerechtelijke plaatsopneming op grond van artikel 65 van het Reglement voor de procesvoering.

46.
    Tenslotte betoogt de Franse Republiek, dat de niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep tot gevolg zou hebben dat verzoekers, gelet op het ontbreken van doeltreffende rechtswegen tegen de bestreden verordening, worden beroofd van hun recht op toegang tot een rechter, neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, omdat de verordening pas op termijn gevolgen heeft en de nationale autoriteiten geen uitvoeringsmaatregelen behoeven te nemen, zijn de mogelijkheden dat een rechter het Hof om een prejudiciële beslissing over de geldigheid ervan verzoekt, vrijwel tot nul gereduceerd.

47.
    De commune de l'île-d'Yeu ondersteunt de argumenten van verzoekers en van de Franse Republiek en beklemtoont, dat de niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep als rechtsweigering zou kunnen worden uitgelegd.

48.
    Ter terechtzitting heeft de commune de l'île-d'Yeu er bovendien op gewezen, dat de afschaffing op termijn van drijfnetten voor de vangst van witte tonijn verzoekers zal dwingen andere minder rendabele middelen te gebruiken, zoals de hengel, wat voor hen des te schadelijker is omdat voor de andere soorten waarop zij vissen, namelijk tong en heek, quota gelden. Wat de invloed van de verordening op hun activiteit betreft, achten de leden van de ITA zich eveneens in het bijzonder geraakt, omdat bijna 70 % van hun omzet afkomstig is uit de tonijnvangst met drijfnetten. Ierland betoogt, dat de ernstige economische invloed van de verordening op de activiteit van particulieren, die zoals in casu tot een vermindering van meer dan een derde van hun omzet leidt, hen voldoendeindividualiseert om de verordening te kunnen aanvechten. In antwoord op die argumenten stelt het Koninkrijk Spanje dat verzoekers, evenals duizenden Spaanse vissers die met de hengel op tonijn vissen, hun activiteit ook rendabel zullen kunnen voortzetten, temeer daar zij in aanmerking komen voor steunmaatregelen voor de omschakeling, welke die door de Raad zijn vastgesteld.

Beoordeling door het Gerecht

49.
    Krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag is de ontvankelijkheid van een door een natuurlijk of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een verordening afhankelijk van de voorwaarde dat de bestreden verordening in werkelijkheid een beschikking is die de verzoeker rechtstreeks en individueel raakt. Volgens vaste rechtspraak moet het criterium voor het onderscheid tussen een verordening en een beschikking worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling. Een handeling heeft een algemene strekking, indien zij van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor abstract aangewezen categorieën van personen (beschikking Hof van 24 april 1996, CNPAAP, C-87/95 P, Jurispr. blz. I-2003, punt 33; arrest Weber/Commissie, reeds aangehaald, punt 55, en beschikking Gerecht van 26 maart 1999, Biscuiterie-confiserie LOR en Confiserie du Tech/Commissie, T-114/96, Jurispr. blz. II-913, punt 26).

50.
    Het Gerecht merkt in casu op, dat het in de bestreden verordening opgelegde verbod om vanaf 1 januari 2002 voor de vangst van de daarin genoemde soorten drijfnetten aan boord te hebben of te gebruiken, zonder onderscheid van toepassing is op elk vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en die activiteit metterdaad of potentieel binnen de aangewezen viszones uitoefent.

51.
    Anders dan de Franse regering betoogt, kan de bestreden verordening niet worden beschouwd als een bundel van individuele beschikkingen, die tot elk op hetîle-d'Yeu gevestigd visserijbedrijf, als lid van een besloten kring van marktdeelnemers, zou zijn gericht.

52.
    Overeenkomstig het bij de bestreden verordening ingevoegde artikel 11 bis, lid 3, van verordening nr. 894/97 mag namelijk elk vissersvaartuig tot en met 31 december 2001 nog drijfnetten voor de vangst van een van de in de verordening bedoelde soorten aan boord hebben of gebruiken, voorzover het daartoe een vergunning heeft ontvangen van de bevoegde lidstaat waarvan het de vlag voert. Hoewel in elke lidstaat het maximum aantal vaartuigen dat een dergelijke vergunning kan verkrijgen, niet meer mag bedragen dan 60 % van het aantal vissersvaartuigen dat in de periode 1995-1997 drijfnetten gebruikte, geldt voor de vergunningverlening niet de voorwaarde dat die activiteit sinds 1995 is uitgeoefend en zijn die vergunningen zeker niet aan die vaartuigen voorbehouden. Overigens worden de vergunningen voor vissersvaartuigen die drijfnetten gebruiken, zoals uit het bij de bestreden verordening ingevoegde artikel 11 bis, lid 4, van verordening nr. 894/97 blijkt, door de lidstaten slechts voor één jaar en voor één of meer bepaalde soorten verleend.

53.
    In die omstandigheden kan niet worden uitgesloten, dat andere in Frankrijk of in andere lidstaten gevestigde reders dan verzoekers, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de bestreden verordening nog niet in de bedoelde viszones met drijfnetten op witte tonijn visten, niet enkel het plan kunnen opvatten om tijdens een van de visseizoenen vóór het jaar 2002 daartoe over te gaan, en dus door de bestreden verordening kunnen worden geraakt (beschikking Area Cova e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 29), maar ook inderdaad toestemming daartoe krijgen van de bevoegde nationale instantie waaronder zij ressorteren. Aangezien de lijsten van vaartuigen die in elke lidstaat voor de vangst van witte tonijn drijfnetten mogen gebruiken, dus van jaar tot jaar kunnen wijzigen totdat die methode op 1 januari 2002 verboden is, kan de bestreden verordening derhalve niet als een verordening worden beschouwd die definitief en absoluut enkel van toepassing is op reders die reeds vóór de inwerkingtreding ervan in debetrokken zones op die soort visten, en zich dus richt tot een besloten kring van marktdeelnemers waartoe verzoekers zouden behoren.

54.
    Aan die conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat verzoekers sinds 1995 jaarlijks van de bevoegde Franse instantie de speciale visvergunning hebben verkregen, die wordt verleend in het kader van de toepassing van verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (PB L 171, blz. 7), op grond waarvan zij in de maritieme wateren van de Noordoostatlantische Oceaan met drijfnetten op witte tonijn mogen vissen. Zoals uit de stukken blijkt, volgt uit de beslissingen van die instantie immers uitdrukkelijk, dat die speciale visserijvergunningen in Frankrijk jaarlijks niet enkel op aanvraag worden verleend aan bedrijven die in het voorafgaande jaar een vergunning hebben verkregen mits hun vaartuig een minimale hoeveelheid tonijnachtigen heeft gevangen, maar ook aan aanvragers die in het voorafgaande jaar op een wachtlijst hebben gestaan, alsmede aan nieuwe aanvragers. Uit de stukken volgt eveneens, dat het aantal en de identiteit van de vaartuigen die in Frankrijk met drijfnetten op witte tonijn mogen vissen, sedert 1995 jaarlijks varieerde. Zelfs indien dus enkel de situatie van de Franse tonijnvissers in aanmerking wordt genomen, kunnen verzoekers niet worden geacht tot een besloten kring van marktdeelnemers te behoren.

55.
    De rechtspraak die door de Franse Republiek is aangehaald ter ondersteuning van het standpunt dat de bestreden verordening als een bundel van individuele tot verzoekers gerichte beschikkingen moet worden beschouwd, doet evenmin ter zake. Het arrest Weddel/Commissie waarnaar zij verwijst, betrof een situatie waarin de bestreden verordening van de Commissie het percentage vaststelde waarbinnen de nationale instanties van de lidstaten aan de gedurende een bepaalde periode door de importeurs ingediende aanvragen zouden voldoen, zodat enkel het vaste aantal marktdeelnemers dat gedurende die periode dergelijke aanvragen had ingediend, werd geraakt. Andersom volgt in deze zaak uit het voorgaande, dat de bestredenverordening gelijkelijk van toepassing is op alle vaartuigen die metterdaad of potentieel de daarin omschreven visserijactiviteiten uitoefenen, en niet enkel op de marktdeelnemers die vóór de vaststelling daarvan eventueel een vergunning voor die activiteiten hadden verkregen.

56.
    Bijgevolg heeft de bestreden handeling een algemene strekking en is zij een verordening in de zin van artikel 189 EG-Verdrag.

57.
    Volgens de rechtspraak kan een bepaling van algemene strekking in sommige gevallen echter bepaalde marktdeelnemers individueel raken (arresten Extramet Industrie/Raad, reeds aangehaald, punt 13, en Codorniu/Raad, reeds aangehaald, punt 19). Dat is het geval, wanneer de betrokken bepaling een natuurlijk of rechtspersoon treft uit hoofde van een zekere bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie, die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem daardoor individualiseert op soortgelijke wijze als de geadresseerde van een beschikking (arrest Codorniu/Raad, reeds aangehaald, punt 20).

58.
    Het met ingang van 1 januari 2002 bij de bestreden verordening opgelegde verbod om drijfnetten aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van de daarin vermelde soorten, geldt voor elk vaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en die activiteit in de beschreven visserijzones metterdaad of potentieel uitoefent.

59.
    De bestreden verordening treft verzoekers dan ook enkel in hun objectieve hoedanigheid van exploitanten van schepen die de vlag van een lidstaat voeren en die in de genoemde zones op witte tonijn vissen, op gelijke wijze als elke andere in die sector werkzame marktdeelnemer.

60.
    Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat verzoekers allen gevestigd zijn op het île-d'Yeu en dat zij, gesteld dat zij als groep kunnen worden gezien, de belangrijkste vloot van schepen onder Franse vlag vormen die elk jaar sinds 1995 in de Noordoostatlantische zone op witte tonijn mogen vissen. Immers, eendergelijke omstandigheid kan verzoekers niet ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer karakteriseren, wat de bestreden verordening betreft, die op algemene wijze betrekking heeft op alle eveneens in Frankrijk, maar ook in de andere lidstaten gevestigde vissersvaartuigen die in bepaalde communautaire wateren of daarbuiten kunnen vissen op witte tonijn of op elke andere soort die in de bij de bestreden verordening ingevoerde bijlage VIII van verordening nr. 894/97 wordt genoemd (zie in die zin arrest Buralux e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 29).

61.
    De rechtspraak waarop verzoekers zich in dit verband beroepen, doet niet ter zake. Om te beginnen heeft die rechtspraak (arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, reeds aangehaald) namelijk betrekking op het geval waarin er een hogere rechtsregel bestaat die de opsteller van de bestreden handeling dwingt rekening te houden met de bijzondere situatie van bepaalde marktdeelnemers. Dergelijke omstandigheden doen zich in casu echter niet voor. In het bijzonder hebben verzoekers noch interveniënten gesteld, dat de op het île-d'Yeu gevestigde exploitanten van vissersvaartuigen door de bestreden verordening individueel worden geraakt, omdat er een verplichting voor de Raad zou bestaan om hun situatie specifiek ten opzichte van elke andere door die handeling geraakte persoon in aanmerking te nemen.

62.
    Met betrekking tot het reeds aangehaalde arrest Apesco/Commissie moet verder worden opgemerkt, dat de uitgangspositie in dat arrest duidelijk verschilt van die in de onderhavige zaak. Anders dan in deze zaak betrof het bedoelde arrest een handeling waarbij de Commissie op basis van de overgangsbepalingen betreffende de visserij in de Akte van toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap van 12 juni 1985 (PB L 302, blz. 9) een nominatieve lijst had goedgekeurd van 150 Spaanse vaartuigen die waren gekozen uit een bepaald aantal vaartuigen die voorkwamen op de lijst in bijlage bij de Toetredingsakte, en gedurende een bepaalde periode in de wateren van de oude Gemeenschap van Tien mochten vissen. Dergelijke omstandighedendoen zich in casu eveneens niet voor. Nog afgezien van het feit dat de bestreden verordening van de Raad niet de marktdeelnemers van één enkele lidstaat raakt, is zij op gelijke wijze van toepassing op alle vaartuigen die metterdaad of potentieel de daarin beschreven visserijactiviteiten met behulp van drijfnetten uitoefenen, en niet enkel op marktdeelnemers die vóór de vaststelling ervan konden voorkomen op een lijst van vaartuigen die daartoe van hun vlaggestaat een vergunning hadden gekregen (zie in die zin arrest Hof van 15 juni 1993, Abertal e.a./Commissie, C-213/91, Jurispr. blz. I-3177, punt 22).

63.
    Met betrekking tot het argument dat de Raad bij de vaststelling van de bestreden verordening de bijzondere situatie van verzoekers kende, dient te worden beklemtoond, dat de lidstaten weliswaar elk jaar de lijst van vissersvaartuigen die voor de vangst van soorten als witte tonijn drijfnetten mogen gebruiken, aan de Commissie mededelen, doch dat de Raad, toen hij de bestreden verordening vaststelde, niet over bijzondere inlichtingen beschikte over de vaartuigen die in elk van de lidstaten voor een dergelijke vergunning voor het visserijseizoen 1998 in aanmerking kwamen (zie in die zin arrest Gerecht van 8 juli 1999, Eridania e.a./Raad, T-168/95, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 48), en zeker niet over de vaartuigen die daarvoor in aanmerking konden komen voor één van de visserijseizoenen vóór 1 januari 2002. Het feit dat de Commissie in haar mededeling van 8 april 1994 het aantal op het île-d'Yeu gevestigde vaartuigen dat in 1993 met drijfnetten op witte tonijn viste heeft vermeld doet aan die vaststelling niets af, omdat het betrokken aantal in de jaren daarop is gestegen.

64.
    Bovendien, zoals het Hof oordeelde in een beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen verordening nr. 345/92 houdende een verbod op drijfnetten met een lengte van meer dan 2,5 km, impliceert de mogelijkheid om het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig te bepalen, geenszins dat die subjecten moeten worden geacht individueel door die maatregel te worden geraakt, zolang vaststaat, dat die toepassing voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in debetrokken handeling wordt omschreven (beschikking Hof van 24 mei 1993, Arnaud e.a./Raad, C-131/92, Jurispr. blz. I-2573, punt 13; zie ook arrest Abertal e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 23, en beschikking Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, C-409/96 P, Jurispr. blz. I-7531, punt 37).

65.
    Zoals reeds is beklemtoond, raakt de bestreden verordening verzoekers evenwel enkel in hun objectieve hoedanigheid van tonijnvissers die in een bepaalde zone een bepaalde vangstmethode gebruiken, op gelijke wijze als elke andere marktdeelnemer die zich in een identieke situatie bevindt. Verder is er niets concreets in die verordening dat de conclusie rechtvaardigt, dat zij is vastgesteld met het oog op de bijzondere situatie van verzoekers (arrest Abertal e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 23). De omstandigheid dat de Commissie in een voorstel voor een beschikking van de Raad die in een ander rechtskader is vastgesteld dan de bestreden verordening, heeft vermeld dat een bepaald aantal vissersvaartuigen die de Spaanse, de Ierse, de Italiaanse, de Franse en de Britse vlag voeren, door het verbod op visvangst met drijfnetten werd getroffen, rechtvaardigt evenmin de conclusie, dat verzoekers door de bestreden verordening individueel worden geraakt.

66.
    Met betrekking tot het betoog dat de bestreden verordening een zware economische invloed op de activiteit van verzoekers heeft, moet worden opgemerkt, dat de omstandigheid dat een normatieve handeling uiteenlopende concrete gevolgen kan hebben voor de verschillende rechtssubjecten waarop zij van toepassing is, hen niet ten opzichte van alle andere betrokken marktdeelnemers karakteriseert, omdat de toepassing van die handeling plaatsvindt op grond van een objectief bepaalde situatie (zie beschikking Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, reeds aangehaald, punt 37, en beschikking Gerecht van 8 december 1998, Sadam Zuccherifici e.a./Raad, T-39/98, Jurispr. blz. II-4027, punt 22).

67.
    Uit al het voorgaande volgt, dat verordening nr. 1239/98 niet kan worden geacht verzoekers individueel te raken. Omdat zij niet voldoen aan een van de voorwaarden voor de ontvankelijkheid in artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, behoeft niet het argument van de Raad te worden onderzocht, dat verzoekers gedurende de overgangsperiode tot en met 31 december 2001 door de bestreden verordening niet rechtstreeks worden geraakt.

68.
    Tenslotte moet met betrekking tot enerzijds het argument betreffende het ontbreken van nationale rechtswegen en anderzijds het argument dat dergelijke wegen in elk geval niet doeltreffend zouden zijn, worden opgemerkt, dat dergelijke omstandigheden, zo zij al vaststaan, geen rechtvaardiging kunnen opleveren voor een wijziging, via een uitlegging door de rechter, van het in het Verdrag neergelegde stelsel van beroepswegen en procedures. In geen geval kan op grond van deze omstandigheden een door een natuurlijk of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring, dat niet aan de bij artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag gestelde voorwaarden voldoet, ontvankelijk worden verklaard (beschikkingen Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 26, en CNPAAP/Raad, reeds aangehaald, punt 38).

69.
    In die omstandigheden kunnen verzoekers noch de Franse Republiek, die overigens geen beroep tot nietigverklaring tegen verordening nr. 1239/98 heeft ingesteld krachtens artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag, zich rechtsgeldig beroepen op het ontbreken van andere rechtswegen ter beoordeling van de geldigheid van de bestreden verordening.

70.
    Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De conclusie om maatregelen van instructie te gelasten

71.
    In hun conclusies verzoeken interveniënten, de Franse Republiek en de commune de l'île-d'Yeu het Gerecht, de mogelijkheid van een gerechtelijke plaatsopneming te onderzoeken.

72.
    Gesteld dat dergelijke conclusies, die niet door verzoekers zijn ingediend, ontvankelijk zijn, dienen zij in elk geval te worden afgewezen. Immers, ten aanzien van maatregelen van instructie in de zin van artikelen 65 en volgende van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht staat het aan het Gerecht om te beoordelen, of zij nuttig zijn voor de beslechting van het geschil (zie laatstelijk arrest Gerecht van 28 september 1999, Hautem/BEI, T-140/97, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 92). Welnu, in casu zijn zij relevant noch noodzakelijk om over de ontvankelijkheid van dit beroep te beslissen. Er zijn dus geen termen aanwezig voor dergelijke maatregelen.

73.
    De conclusies van de Franse Republiek en de commune de l'île-d'Yeu om maatregelen van instructie te gelasten, moeten dus worden afgewezen.

Kosten

74.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dat is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Raad in hun eigen kosten en die van de Raad worden verwezen.

75.
    Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zullen de Franse Republiek, het Koninkrijk Spanje, Ierland, de Commissie, de commune de l'île-d'Yeu en de leden van de ITA, interveniënten, hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid)

rechtdoende:

1)    Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2)    Verwijst verzoekers in hun eigen kosten alsmede in de kosten van de Raad.

3)    Verstaat dat interveniënten hun eigen kosten zullen dragen.

Vesterdorf
Lenaerts
Potocki

            Meij                        Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 februari 2000.

De griffier

De president van de Eerste kamer

H. Jung

B. Vesterdorf


1: Procestaal: Frans.

Jurispr.