Language of document : ECLI:EU:T:2007:243

Zaak T‑295/05

Document Security Systems, Inc.

tegen

Europese Centrale Bank (ECB)

„Monetaire Unie – Uitgifte van eurobankbiljetten – Vermeend gebruik van geoctrooieerde uitvinding die dient om namaak te voorkomen – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – Onbevoegdheid van Gerecht – Niet-ontvankelijkheid – Beroep tot schadevergoeding”

Samenvatting van de beschikking

1.      Procedure – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – Onbevoegdheid van gemeenschapsrechter

(Art. 7 EG en 220 EG tot en met 241 EG)

2.      Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot loyale samenwerking met instellingen van Gemeenschap

(Art. 10 EG)

3.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang

(Art. 288, tweede alinea, EG)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Oorzakelijk verband

(Art. 235 EG en 288, tweede en derde alinea, EG)

1.      Volgens de artikelen 7 EG en 220 EG kan het Gerecht slechts de bevoegdheden uitoefenen die hem door het gemeenschapsrecht zijn verleend. Wanneer geen bevoegdheid aan het Gerecht is verleend, kan het geen uitspraak doen op een beroep zonder zijn rechtsprekende bevoegdheid uit te breiden tot geschillen waarin de Gemeenschap partij is en waarvoor volgens artikel 240 EG de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn.

In het geval van een vordering wegens octrooi-inbreuk die ertoe strekt te doen vaststellen dat de Europese Centrale Bank de rechten heeft geschonden die zijn verbonden aan een Europees octrooi dat met name is verleend voor een beschermingsmethode tegen namaak van bankbiljetten, berust de bevoegdheid om het bestaan van deze inbreuk vast te stellen bij de nationale rechters en niet bij het Gerecht.

Geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht verleent het Gerecht immers de bevoegdheid om uitspaak te doen inzake octrooi-inbreuken. De vordering wegens octrooi-inbreuk behoort niet tot de rechtsmiddelen waarvan de gemeenschapsrechter krachtens de artikelen 220 EG tot en met 241 EG kennis kan nemen. Verder is het nationale octrooirecht, anders dan andere intellectuele-eigendomsrechten, zoals het nationale merkenrecht, niet op gemeenschapsniveau geharmoniseerd. Aangezien het gaat om een gebied waarop de Gemeenschap nog niet regelgevend is opgetreden en dat bijgevolg tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, worden de bescherming van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, waaronder octrooien, en de daartoe door de rechterlijke autoriteiten getroffen maatregelen niet door het gemeenschapsrecht beheerst.

(cf. punten 50‑51, 56-57, 71)

2.      Het Gerecht kan niet de onwettigheid van een nationale industriële-eigendomstitel vaststellen zonder afbreuk te doen aan het beginsel van loyale samenwerking dat ingevolge artikel 10 EG de betrekkingen tussen de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen dient te beheersen en dat volgens vaste rechtspraak niet alleen de lidstaten verplicht, alle dienstige maatregelen te nemen om de draagwijdte en de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht te waarborgen, maar ook verlangt dat de gemeenschapsinstellingen en de lidstaten over en weer loyaal samenwerken.

(cf. punt 70)

3.      De verjaringstermijn voor een vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan niet ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan. Wanneer de Europese Centrale Bank inbreuk op een Europees octrooi wordt verweten, kan de verjaringstermijn voor de aansprakelijkheidsvordering van de octrooihouder tegen de Gemeenschap pas ingaan op het ogenblik dat de bevoegde nationale rechterlijke instanties het bestaan hebben vastgesteld van de inbreuk waarvan hij de bank beschuldigt.

(cf. punt 75)

4.      Onrechtmatige gedragingen van de instellingen van de Gemeenschap leiden slechts tot niet-contractuele aansprakelijkheid van deze laatste uit hoofde van artikel 288, tweede alinea, EG indien is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk de onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade en van een oorzakelijk verband tussen deze gedraging en de gestelde schade.

Wat de voorwaarde inzake de onrechtmatigheid van de aan de Europese Centrale Bank verweten gedraging, bestaande in een octrooi-inbreuk, betreft, kan het Gerecht slechts op basis van een beslissing van een bevoegde nationale autoriteit waarbij is vastgesteld dat de Bank deze inbreuk heeft gepleegd, oordelen of deze inbreuk kan leiden tot de aansprakelijkheid van de Gemeenschap.

(cf. punten 80‑81)