Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Duisburg (Duitsland) op 25 juli 2023 – XK / Mercedes-Benz Group AG

(Zaak C-478/23 Mercedes-Benz Group)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Duisburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XK

Verwerende partij: Mercedes-Benz Group AG

Prejudiciële vragen

1.    Kan een constructieonderdeel in een motorvoertuig dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de ingeschakelde versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om op basis van het resultaat van deze meting de parameters van het verbrandingsproces in de motor te wijzigen, ook dan de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/20071 verminderen en derhalve een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 vormen, wanneer de wijziging van de parameters van het verbrandingsproces door het constructieonderdeel op basis van het resultaat van de meting weliswaar enerzijds de emissie van een of meer schadelijke stoffen zoals stikstofoxiden verhoogt, maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere schadelijke stoffen zoals fijnstof, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide vermindert

2.    Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden vormt een constructieonderdeel in een dergelijk geval een manipulatie-instrument?

3.    Kan een schakeling of regeleenheid in een motorvoertuig die door de erdoor teweeggebrachte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de emissie van een of meerdere specifieke schadelijke stoffen zoals stikstofoxide verhoogt, maar anderzijds tegelijkertijd de emissie van een of meer andere schadelijke stoffen zoals fijnstof, koolwaterstoffen, koolmonoxide en/of kooldioxide vermindert, volgens het Unierecht verboden zijn op andere gronden dan de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007?

4.    Indien vraag 3 bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden is dit het geval?

5.    Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: is een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 toegestaan krachtens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van deze verordening wanneer dat instrument weliswaar niet nodig is om de motor te beschermen tegen schade of ongevallen, maar wel nodig is om de veilige werking van het motorvoertuig te verzekeren?

6.    Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig in een geding met de fabrikant ervan ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en bovendien ook het ontbreken van feiten moet bewijzen op grond waarvan een in hierboven bedoelde zin aangetoond manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan, zonder dat de tegenpartij verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/461 , genoemd in het arrest Mercedes-Benz Group2 , voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

7.    Indien vraag 6 bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper en de fabrikant van een voertuig in geval van een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 in combinatie met feiten op grond waarvan dat manipulatie-instrument bij wijze van uitzondering volgens artikel 5, lid 2, tweede volzin, onder a), van verordening nr. 715/2007 is toegestaan? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast, en zo ja, welke, of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?

8.    Indien vraag 3 bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig in een geding met de fabrikant ervan ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een weliswaar niet als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 te kwalificeren, maar met een op grond van andere redenen verboden schakeling of regeling zonder dat de tegenpartij verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46, genoemd in het arrest Mercedes-Benz Group, voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden schakeling of regeling, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

9.    Indien vraag 8 bevestigend moet worden beantwoord: hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper van een voertuig en de fabrikant ervan betreffende een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde wegens de aanwezigheid van een verboden schakeling of regeling van de in vraag 8 genoemde soort? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast, en zo ja, welke, of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?

10.    Hebben de bepalingen van richtlijn 2007/46, met name artikel 18, lid 1, en artikel 3, punt 36, van deze richtlijn, eveneens tot doel om de individuele koper van een motorvoertuig in het bijzonder te beschermen tegen een aankoop van een motorvoertuig dat niet voldoet aan de vereisten van het Unierecht, waartoe de koper niet zou zijn overgegaan indien hij had geweten dat het voertuig niet voldeed aan de vereisten van het Unierecht, omdat hij de koop in dat geval niet had gewild?

11.    Is naar Unierecht, ongeacht het antwoord op bovenstaande vraag, de fabrikant van een motorvoertuig die de bepalingen van richtlijn 2007/46 of de op grond daarvan vastgestelde regels van de lidstaten schendt door voorbij te gaan aan het verbod om een onjuist certificaat van overeenstemming af te geven, op andere Unierechtelijke gronden altijd of althans in bepaalde gevallen verplicht om de koper volledig te vrijwaren voor de gevolgen van de op basis van die schending aangegane aankoop van een motorvoertuig dat niet voldoet aan de vereisten van het Unierecht, en de koper dus – indien deze daarom verzoekt – de aankoopkosten van het voertuig terug te betalen tegen de eventuele gelijktijdige afgifte en eigendomsoverdracht van het voertuig, onder aftrek van de waarde van enig ander voordeel dat de koper door de aankoop van het voertuig heeft genoten? Indien dit slechts in bepaalde gevallen het geval is: in welke gevallen is dit het geval?

12.    Indien vraag 11 ontkennend of slechts in bepaalde gevallen bevestigend moet worden beantwoord: is het steeds in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht dat de schadevordering van de koper van een voertuig dat op het vlak van uitlaatemissies en/of de eigenschappen van het emissiecontrolesysteem niet aan de vereisten van het Unierecht voldoet, wordt beperkt tot het bedrag dat de koper – gelet op de risico’s van het verboden manipulatie-instrument – te veel voor het voertuig heeft betaald, wanneer de fabrikant louter uit onachtzaamheid een onjuist certificaat van overeenstemming voor het voertuig heeft afgegeven, waarin wordt verklaard dat het voertuig bij vervaardiging voldoet aan alle wettelijke voorschriften? Indien dit niet altijd het geval is: in welke gevallen is dit niet het geval?

13.    Voor zover vraag 12 bevestigend moet worden beantwoord: is het steeds in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht dat de schadevordering van de koper van een voertuig dat op het vlak van uitlaatemissies en/of de eigenschappen van het emissiecontrolesysteem niet aan de vereisten van het Unierecht voldoet, wordt beperkt tot het bedrag dat de koper – gelet op risico’s van het verboden manipulatie-instrument – te veel heeft betaald (maar niet meer dan 15 % van de aankoopprijs), wanneer de fabrikant louter uit onachtzaamheid een onjuist certificaat van overeenstemming voor het voertuig heeft afgegeven, waarin wordt verklaard dat het voertuig bij vervaardiging voldoet aan alle wettelijke voorschriften? Indien dit niet altijd het geval is: in welke gevallen is dit niet het geval?

____________

1 Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB. 2007, L 171, blz. 1).

1 Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB 2007, L 263, blz. 1).

1 Arrest van 21 maart 2023, C-100/21, EU:C:2023:229.