Language of document : ECLI:EU:T:2017:598





Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 12 september 2017 –
Laufen Austria/Commissie

(Zaak T411/10 RENV)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Belgische, Duitse, Franse, Italiaanse, Nederlandse en Oostenrijkse markt van badkamersanitair – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst is vastgesteld – Geldboeten – Hoofdelijke oplegging van een geldboete aan een moedermaatschappij en haar dochteronderneming – Plafond van 10 % van de omzet – Berekening van het plafond uitsluitend op basis van de omzet van de dochteronderneming tijdens de inbreukperiode voorafgaand aan haar overname door de moedermaatschappij”

Gerechtelijke procedure – Arrest van het Hof waaraan het Gerecht gebonden is – Voorwaarden – Uit een hogere voorziening voortvloeiende verwijzing – Rechtspunten waarover het Hof reeds definitief een beslissing heeft genomen in het kader van de hogere voorziening – Gezag van gewijsde – Omvang

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 61; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 215)

(zie punt 35)

Voorwerp

Verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2010) 4185 definitief van de Commissie van 23 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39092 – Badkamersanitair), en tot verlaging van de geldboete die verzoekster bij dat besluit is opgelegd

Dictum

1)

Het gedeelte van de aan Laufen Austria AG opgelegde geldboete waarvoor zij uit hoofde van de in de periode van 12 oktober 1994 tot en met 28 oktober 1999 gemaakte inbreuk persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld, wordt vastgesteld op 4 788 001 EUR.

2)

Laufen Austria en de Europese Commissie dragen ieder hun eigen kosten in verband met de procedures voor het Gerecht en het Hof.