Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2023 – Europese Commissie / Republiek Polen

(Zaak C-448/23)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: C. Ladenburger, P.J.O. Van Nuffel, K. Hermann, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Polen

Conclusies

Verzoekende partij verzoekt het Hof:

te verklaren dat, gelet op de uitlegging die de Trybunał Konstytucyjny (grondwettelijk hof, Polen) bij zijn arresten van 14 juli 2021 (zaak P 7/20) en 7 oktober 2021 (zaak K 3/21) heeft gegeven van de Konstytucja RP (grondwet van de Republiek Polen), de Republiek Polen de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

te verklaren dat, gelet op de uitlegging die de Trybunał Konstytucyjny bij zijn arresten van 14 juli 2021 (zaak P 7/20) en 7 oktober 2021 (zaak K 3/21) heeft gegeven van de Konstytucja RP, de Republiek Polen de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de algemene beginselen van autonomie, voorrang, doeltreffendheid en uniforme uitlegging van het Unierecht alsook krachtens het beginsel dat de arresten van het Hof van Justitie bindend zijn;

te verklaren dat, aangezien de Trybunał Konstytucyjny als gevolg van de onregelmatigheid van de procedures waarbij drie van zijn leden in december 2015 en zijn president in december 2016 zijn benoemd, niet voldoet aan het vereiste van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld, de Republiek Polen de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

de Republiek Polen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste en het tweede middel stelt de Commissie de twee arresten van de Trybunał Konstytucyjny van de Republiek Polen (grondwettelijk hof: hierna: „TK”) van 14 juli 2021 (zaak P 7/20) en 7 oktober 2021 (zaak K 3/21) aan de orde. Deze rechtspraak schendt verschillende, niettemin onderling verband houdende, verplichtingen die krachtens de Verdragen van de Unie op Polen rusten. Het eerste middel heeft betrekking op schending, door bovengenoemde arresten, van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, zoals uitgelegd door het Hof, meer bepaald in de arresten van 2 maart 2021, A.B. e.a. (Benoeming van de rechters bij de Sąd Najwyższy – Beroep), (C-824/18, ECLI:EU:C:2021:153), en 6 oktober 2021, W.Ż. (Kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy – Benoeming) (C-487/19, ECLI:EU:C:2021:798), omdat de TK de grondwet van de Republiek Polen, onder verwijzing naar de vereisten van het Unierecht op het gebied van de daadwerkelijke rechtsbescherming door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij de wet ingesteld, al te eng en onjuist heeft uitgelegd en kennelijk voorbij is gegaan aan de rechtspraak van het Hof. Het tweede middel betreft schending, in deze arresten van de TK, van de beginselen van voorrang, autonomie, doeltreffendheid en uniforme toepassing van het Unierecht en van het beginsel dat de rechtspraak van het Hof bindend is, doordat de TK de beginselen van voorrang en doeltreffendheid van artikel 2, artikel 4, lid 3 en artikel 19, lid 1, VEU en artikel 279, zoals deze altijd door het Hof worden uitgelegd en toegepast, eenzijdig heeft afgewezen en alle Poolse organen heeft bevolen deze Verdragsbepalingen buiten toepassing te laten.

Met haar derde middel stelt de Commissie dat de TK niet langer de garantie biedt van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wegens de kennelijke onregelmatigheden bij de benoeming van rechters in de TK in december 2015 waarbij het Poolse constitutionele recht duidelijk is geschonden (i) en wegens onregelmatigheden in de procedure voor de verkiezing van de president van de TK in december 2016 (ii). Elk van deze onregelmatigheden roept, gelet op de werkzaamheden van de TK die is samengesteld uit aldus benoemde personen, gerechtvaardigde twijfel op over de vraag of de TK onpartijdig is en zich niet laat beïnvloeden door externe factoren.

____________