ARREST VAN HET HOF
2 april 1998 (1)
Hogere voorziening Steunmaatregelen Klacht van concurrent
Verplichtingen van Commissie inzake onderzoek van klacht en motivering van
afwijzing daarvan
In zaak C-367/95 P,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door
J.-L. Dewost, directeur van haar juridische dienst, J. P. Keppenne en M. Nolin,
leden van deze dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te
Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner,
Kirchberg,
ondersteund door
Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de
directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en
J.-M. Belorgey, chargé de mission bij deze directie, als gemachtigden,
interveniënte in eerste aanleg,
en
Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het
Bondsministerie van Economische zaken, en B. Kloke, Regierungsrat bij dit
ministerie, als gemachtigden,
Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door G. Calvo Díaz, abogado del Estado, van
de juridische dienst van de Staat, als gemachtigde,
Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. Fierstra, adjunct juridisch
adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,
betreffende hogere voorziening tegen het op 28 september 1995 door het Gerecht
van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer uitgebreid)
in zaak T-95/94 (Jurispr. blz. II-2651) gewezen arrest tussen Sytraval en Brink's
France/Commissie, en strekkende tot vernietiging van dat arrest,
andere partijen bij de procedure:
Chambre syndicale nationale des entreprises de transport de fonds et valeurs
(Sytraval) en Brink's France SARL,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann
(rapporteur), H. Ragnemalm en M. Wathelet, kamerpresidenten, G. F. Mancini,
J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward,
J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: C. O. Lenz
griffier: R. Grass
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 mei 1997,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 november 1995, heeft
de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 49 van 's Hofs
Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van
eerste aanleg van 28 september 1995, Sytraval en Brink's France/Commissie
(T-95/94, Jurispr. blz. II-2651, hierna: bestreden arrest), waarbij het Gerecht
heeft nietigverklaard de beschikking van de Commissie van 31 december 1993
(hierna: bestreden beschikking) houdende afwijzing van het verzoek van de
Chambre syndicale nationale des entreprises de transport de fonds et valeurs
(Sytraval) en van Brink's France SARL, ertoe strekkende dat de Commissie
vaststelt dat de Franse Republiek, door steun te verlenen aan Sécuripost SA
(hierna: Sécuripost), inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 92 en 93
EG-Verdrag.
- 2.
- De Franse Republiek, interveniënte in eerste aanleg ter ondersteuning van de
conclusies van de Commissie, heeft een memorie van antwoord ingediend. De
Chambre syndicale nationale des entreprises de transport de fonds et valeurs
(Sytraval) en Brink's France SARL (hierna: klaagsters) hebben geen
opmerkingen bij het Hof ingediend.
- 3.
- Bij drie verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Hof op 24 januari, 22 en
26 februari 1996, hebben de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje en
het Koninkrijk der Nederlanden verzocht te mogen interveniëren ter ondersteuning
van de conclusies van de Commissie. Bij drie beschikkingen van 5 maart 1996 heeft
het Hof die verzoeken ingewilligd.
De feiten en de procedure voor het Hof
- 4.
- Uit het bestreden arrest blijkt, dat de Franse posterijen (hierna: de Poste) tot
1987 het vervoer van geld en waardepapieren met haar eigen interne diensten
verzorgden. In 1986 besloot de Poste een aantal activiteiten uit te oefenen door
middel van commerciële maatschappijen. Aldus werd op 16 december 1986 de
Société holding des filiales de la Poste (hierna: Sofipost) opgericht, die voor
99 % door de Franse Staat wordt gecontroleerd. Op 16 april 1987 richtte Sofipost
Sécuripost op, die zij controleert voor 99,92 %. Doel van deze vennootschap is
beveiligd vervoer van geld, bewaking en bescherming, alsmede surveillance. De
Poste detacheerde meer dan 220 ambtenaren bij Sécuripost.
- 5.
- Bij privaatrechtelijke overeenkomst van 28 september 1987 droeg de Poste haar
activiteiten op de hiervoor genoemde gebieden, die zij voordien zelf verrichtte, over
aan Sécuripost. Sécuripost moest vervolgens haar cliënten en haar activiteiten
uitbreiden. Op 30 september 1987 werd tussen de minister van Posterijen en
Telecommunicatie en Sécuripost een kaderovereenkomst gesloten. Tussen 1987 en
1989 verstrekte Sofipost Sécuripost twee leningen, bij wege van voorschot, van
respectievelijk 5 000 000 FF en 15 000 000 FF en verhoogde zij het kapitaal van
deze laatste.
- 6.
- Op 4 september 1989 dienden een aantal Franse ondernemingen en verenigingen
van ondernemingen, waaronder klaagsters, bij de Commissie twee verzoeken in om
een procedure in te leiden krachtens, enerzijds, de artikelen 85, 86 en 90
EG-Verdrag en, anderzijds, de artikelen 92 en 93 van het Verdrag. De onderhavige
zaak heeft enkel betrekking op dit laatste verzoek.
- 7.
- Naar aanleiding van deze klacht verzocht de Commissie de Franse regering bij brief
van 14 maart 1990 om opheldering. De Franse regering antwoordde bij brief van
3 mei 1990.
- 8.
- Op 28 juni 1991 deelde de Commissie klaagsters mee, dat hun klacht een aantal
belangrijke principiële vragen aan de orde [stelde], die in casu door de betrokken
diensten van de Commissie grondig [moesten] worden onderzocht. Op 9 oktober
1991 deelde de Commissie klaagsters nog mee, dat hun dossier bijzonder
ingewikkeld [leek], waarbij vele technische analyses van het grote aantal door zowel
de klagende ondernemingen als de Franse autoriteiten overgelegde documenten
noodzakelijk [waren] (...).
- 9.
- Op 5 februari 1992 gaf de Commissie een beschikking, waarin zij uiteenzette, dat
niet kon worden geconcludeerd dat er sprake was steunmaatregelen in de zin van
artikel 92 van het Verdrag. Zij stelde met name vast, dat op basis van de
beoordelingsgegevens waarover zij beschikte, de handeling die tot de oprichting van
Sécuripost had geleid, vergelijkbaar was met een reorganisatie door een
onderneming die besluit een dochtermaatschappij op te richten voor het
afzonderlijk beheer van een sector van activiteiten.
- 10.
- Op 13 april 1992 stelden klaagsters krachtens artikel 173 EG-Verdrag beroep tot
nietigverklaring van deze beschikking in. Dit beroep is evenwel zonder voorwerp
geraakt, daar de Commissie op 22 juni 1992 haar beschikking van 5 februari 1992
heeft ingetrokken.
- 11.
- Op 24 juli 1992 vulden klaagsters de door hen bij de Commissie ingediende klacht
aan. Op 21 januari 1993 deelde de Commissie hun mee, dat zij de maatregelen van
de Franse regering met betrekking tot Sécuripost had ingeschreven in het register
van niet-aangemelde steunmaatregelen.
- 12.
- Op 26 maart 1993 gaf de Franse regering Sofipost toestemming Sécuripost te
privatiseren. Op 22 april 1993 dienden klaagsters een nieuwe aanvullende klacht
in. Op 5 mei 1993 deelde de Commissie klaagsters mee, dat zij had besloten het
onderzoek van de zaak in twee onderdelen te splitsen, namelijk in een onderzoek
voor en een onderzoek na de privatisering.
- 13.
- Op 11 oktober 1993 nodigden klaagsters de Commissie krachtens artikel 175
EG-Verdrag uit om op hun klacht van 4 september 1989 een beschikking te geven.
- 14.
- Op 31 december 1993 zond de Commissie vertegenwoordigd door haar met
mededingingszaken belast lid de Franse regering een brief, waarin zij deze zonder
nadere toelichting meedeelde, dat zij op basis van de gegevens waarover zij
beschikte, had besloten het dossier te sluiten met de vaststelling, dat er geen sprake
was van staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Zij
beklemtoonde evenwel, dat haar beschikking niet de maatregelen omvatte die
sedert 1992 in het kader van de privatisering van Sécuripost waren getroffen.
- 15.
- Op dezelfde datum zond de Commissie nog steeds vertegenwoordigd door haar
met mededingingszaken belast lid klaagsters een brief, waarin zij als antwoord op
de argumenten van deze laatsten meedeelde, dat zij had vastgesteld dat op basis
van het door haar verrichte onderzoek in casu niet tot het bestaan van staatssteun
in de zin van artikel 92 van het Verdrag kon worden geconcludeerd, zodat zij had
besloten het dossier zonder gevolg te klasseren.
- 16.
- Bij verzoekschrift van 2 maart 1994 hebben klaagsters bij het Gerecht beroep tot
nietigverklaring van die beschikking ingesteld.
- 17.
- Tot staving van hun beroep voerden klaagsters vier middelen aan. Het eerste was
ontleend aan schending van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, aangezien de
Commissie, gelet op de omstandigheden van de zaak, ten onrechte zou hebben
beslist om niet de in deze bepaling voorziene procedure in te leiden. Het tweede
was ontleend aan schending van klaagsters' rechten van de verdediging, aangezien
de Commissie in haar beschikking die bezwarend zou zijn voor klaagsters
stukken in aanmerking zou hebben genomen die zij niet te hunner kennis zou
hebben gebracht, zoals de opmerkingen van de Franse regering. Het derde middel
was ontleend aan schending van artikel 190 EG-Verdrag, aangezien de Commissie
in de bestreden beschikking niet zou hebben geantwoord op de door klaagsters in
hun klacht geformuleerde grieven betreffende de steunmaatregelen die zouden
bestaan in: 1) de detachering van administratief personeel van de Poste bij
Sécuripost, 2) de terbeschikkingstelling van bedrijfsruimten van de Poste aan
Sécuripost, 3) de levering van brandstof en het onderhoud van de voertuigen tegen
uitermate gunstige voorwaarden, en 4) de lening van 15 000 000 FF van Sofipost
aan Sécuripost tegen een voorkeursrente. Het vierde middel was ontleend aan
kennelijk onjuiste beoordeling, gelet op de wijze waarop in de beschikking de
verhoging van het kapitaal van Sécuripost met 9 775 000 FF, de door de Poste aan
deze laatste verstrekte voorschotten op bestellingen en de door de Poste jegens
haar toegepaste abnormale tarieven en garanties waren behandeld.
Het bestreden arrest
- 18.
- Volgens het bestreden arrest strekte klaagsters' beroep tot nietigverklaring van de
bestreden beschikking houdende afwijzing van het verzoek van verzoeksters dat
de Commissie vaststelt dat de Franse Republiek, door steun te verlenen aan
Sécuripost, inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 92 en 93 van het Verdrag.
- 19.
- In punt 32 van het bestreden arrest oordeelde het Gerecht om te beginnen, dat het
gelet op de processtukken zijn onderzoek diende toe te spitsen op het derde en het
vierde middel gezamenlijk, ontleend aan schending van artikel 190 van het Verdrag
en kennelijk onjuiste beoordeling.
- 20.
- Vervolgens stelde het Gerecht in punt 51 vast, dat de bestreden beschikking een
beschikking van de Commissie was, waarbij de beweringen van klaagsters werden
verworpen, op grond dat de aan de kaak gestelde maatregelen niet als staatssteun
in de zin van artikel 92 van het Verdrag waren aan te merken. Het stelde ook vast,
dat niet werd betwist, dat de bestreden beschikking een beschikking in de zin van
artikel 189, vierde alinea, van het Verdrag was en dat zij dus krachtens artikel 190
van het Verdrag met redenen moest zijn omkleed. Bijgevolg oordeelde het Gerecht
in punt 53, dat moest worden nagegaan of in casu de bestreden beschikking de
redenering op basis waarvan de Commissie zich op het standpunt had gesteld dat
de door klaagsters aan de kaak gestelde maatregelen geen staatssteun in de zin van
artikel 92 van het Verdrag opleverden, zo duidelijk en ondubbelzinnig deed
uitkomen, dat degenen die de klacht hadden ingediend, de rechtvaardigingsgronden
van de afwijzing van hun klacht konden kennen teneinde hun rechten te kunnen
verdedigen, en het Gerecht zijn toezicht kon uitoefenen.
- 21.
- Dienaangaande beklemtoonde het Gerecht in punt 54, dat de rechterlijke toetsing
die deze motivering mogelijk moest maken, in casu niet een toetsing van een
kennelijke beoordelingsfout was, zoals die betreffende het onderzoek van de
verenigbaarheid van reeds als steunmaatregelen aangemerkte nationale
maatregelen, een onderzoek waartoe bij uitsluiting de Commissie bevoegd is, doch
een toetsing van de uitlegging en de toepassing van het begrip staatssteun, als
bedoeld in artikel 92 van het Verdrag, die de Commissie daaraan heeft gegeven om
te bepalen of de door klaagsters aan de kaak gestelde nationale maatregelen al dan
niet als staatssteun moesten worden aangemerkt.
- 22.
- In punt 55 overwoog het Gerecht, dat de context waarbinnen de bestreden
beschikking was gegeven, in herinnering moest worden gebracht, omdat bij de vraag
of de motivering al dan niet toereikend was, niet alleen acht moest worden
geslagen op de tekst, maar ook op de context van de beschikking. Dienaangaande
maakte het Gerecht vier opmerkingen: in de eerste plaats het feit dat de bestredenbeschikking was vastgesteld nadat een zeer lange termijn was verstreken (punt 56);
in de tweede plaats het feit dat de Commissie in haar briefwisseling met klaagsters
had verklaard, dat hun klacht verschillende belangrijke principiële vragen aan de
orde stelde, die een grondig onderzoek en vele technische analyses vereisten
(punt 57); in de derde plaats het feit dat de Commissie haar eerste beschikking van
5 februari 1992 had ingetrokken nadat daartegen door klaagsters beroep tot
nietigverklaring was ingesteld, ook al waren in dat beroep slechts de verschillende
door hen in hun oorspronkelijke klacht aangevoerde grieven overgenomen en
waren geen nieuwe grieven opgeworpen (punt 58), en, in de vierde plaats het feit,
dat de Commissie de litigieuze maatregelen had ingeschreven in het register van
niet-aangemelde steunmaatregelen en in een schrijven aan de Franse regering haar
teleurstelling had uitgesproken over het feit dat geen van de genomen maatregelen
van tevoren was aangemeld overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag
(punt 59).
- 23.
- Deze bevindingen in acht nemend, overwoog het Gerecht in punt 60, dat moest
worden onderzocht, of in casu de motivering van de bestreden beschikking de
conclusie kon dragen, dat de door klaagsters aan de kaak gestelde maatregelen
geen steunmaatregelen in de zin van artikel 92 van het Verdrag opleverden.
- 24.
- Dienaangaande stelde het Gerecht vast, dat de bestreden beschikking gebrekkig
was gemotiveerd wat klaagsters' grief inzake het gedetacheerde administratieve
personeel betrof (punten 62 en 63), en dat zij ontoereikend was gemotiveerd met
betrekking tot de grieven inzake de terbeschikkingstelling van bedrijfsruimten
(punten 65-66), het onderhoud van de voertuigen (punt 69), de verstrekking van
een voorschot van 15 000 000 FF (punt 72), en de door Sécuripost jegens de Poste
toegepaste prijzen (punten 74-76).
- 25.
- In die omstandigheden oordeelde het Gerecht in de punten 66 en 72, dat wanneer
de Commissie besluit om een klacht betreffende een maatregel die door degene die
de klacht heeft ingediend, als een niet-aangemelde steunmaatregel is aangemerkt,
af te wijzen zonder de indiener van de klacht in staat te stellen om zich vóór de
vaststelling van de definitieve beschikking uit te spreken over de in het kader van
haar onderzoek ingewonnen gegevens, zij verplicht is ambtshalve de grieven te
onderzoeken die de indiener van de klacht zeker zou hebben aangevoerd, indien
hij van deze gegevens kennis had kunnen nemen.
- 26.
- Voorts oordeelde het Gerecht in punt 78, dat de verplichting van de Commissie om
haar beschikkingen met redenen te omkleden, in bepaalde omstandigheden een
hoor en wederhoor van de indiener van een klacht kan eisen, wanneer de
Commissie, teneinde haar beoordeling van de aard van een maatregel die door de
indiener van de klacht als een steunmaatregel wordt aangemerkt, rechtens
genoegzaam te rechtvaardigen, het standpunt van deze laatste betreffende de door
haar in het kader van haar onderzoek verzamelde gegevens dient te kennen. Het
Gerecht was van mening, dat in dergelijke omstandigheden deze verplichting het
noodzakelijke verlengstuk vormt van de op de Commissie rustende verplichting om
te zorgen voor een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek van het dossier, door alle
noodzakelijke adviezen in te winnen.
- 27.
- Ten slotte stelde het Gerecht in punt 80 vast, dat de bestreden beschikking nietig
moest worden verklaard, omdat de motivering ervan de conclusie dat de door
klaagsters aan de kaak gestelde maatregelen geen steunmaatregelen in de zin van
artikel 92 van het Verdrag opleverden, niet kon dragen.
De hogere voorziening
- 28.
- In haar hogere voorziening concludeert de Commissie dat het den Hove behage:
het bestreden arrest te vernietigen en daaraan alle gevolgen rechtens te
verbinden, en in het bijzonder de zaak voor afdoening ten gronde naar het
Gerecht terug te verwijzen, en
verzoeksters in eerste aanleg in de kosten te verwijzen.
- 29.
- De Franse Republiek verzoekt het Hof
de hogere voorziening van de Commissie toe te wijzen en het bestreden
arrest te vernietigen, en
de in eerste aanleg door de Commissie ingediende conclusies toe te wijzen.
- 30.
- De Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk der
Nederlanden verzoeken het Hof eveneens de hogere voorziening van de Commissie
toe te wijzen.
- 31.
- Tot staving van haar hogere voorziening voert de Commissie drie middelen aan. Zij
stelt dat het Gerecht heeft gedwaald ten aanzien van het recht met betrekking tot
de adressaat van een beschikking inzake staatssteun;
de omvang van de motiveringsplicht; en
de in het kader van beheer van dossiers inzake staatssteun na te leven
procedureregels.
- 32.
- De Commissie is van mening, dat het Gerecht het uit het Verdrag voortvloeiende
rechtskader inzake staatssteun en de desbetreffende rechtspraak van het Hof heeft
miskend. In een geval als het onderhavige, waarin de Commissie zich uitspreekt
over het bestaan van in een klacht gewraakte staatssteun, geniet de indiener van
die klacht haars inziens geen specifieke rechten en kan hij de wettigheid van die
beschikking slechts op dezelfde wijze als elke andere door de beschikking
rechtstreeks en individueel geraakte verzoeker aanvechten.
Beoordeling door het Hof
Het door het Verdrag ingestelde controlesysteem inzake staatssteun
- 33.
- Alvorens de in het kader van de hogere voorziening aangevoerde middelen te
onderzoeken, dienen de relevante regels van het door het Verdrag ingestelde
controlesysteem inzake staatssteun in herinnering te worden gebracht.
- 34.
- Artikel 92, lid 1, van het Verdrag luidt als volgt: Behoudens de afwijkingen waarin
dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met
staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde
ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen,
onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het
handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloedt.
- 35.
- In artikel 93 van het Verdrag is een bijzondere procedure neergelegd, die inhoudt
dat steunregelingen door de Commissie aan een voortdurend onderzoek worden
onderworpen. Met betrekking tot nieuwe steunmaatregelen die lidstaten zouden
willen nemen, is voorzien in een voorafgaande procedure, zonder welke geen
steunmaatregel kan worden geacht op regelmatige wijze te zijn vastgesteld.
Ingevolge artikel 93, lid 3, eerste volzin, van het Verdrag, zoals uitgelegd in de
rechtspraak van het Hof, moet de Commissie van elk voornemen tot invoering of
wijziging van steunmaatregelen op de hoogte worden gebracht voordat die
maatregelen ten uitvoer worden gelegd.
- 36.
- Vervolgens onderwerpt de Commissie de voorgenomen steunmaatregelen aan een
eerste onderzoek. Blijkt daarbij, dat een voorgenomen steunmaatregel
onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dan opent zij onverwijld de
procedure van artikel 93, lid 2, eerste alinea. Deze bepaling luidt als volgt: Indien
de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen
te maken, vaststelt dat een steunmaatregel door een staat of met staatsmiddelen
bekostigd, volgens artikel 92 niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt
of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, bepaalt zij dat de
betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen binnen de door haar
vast te stellen termijn.
- 37.
- Blijkens artikel 93, lid 3, laatste volzin, van het Verdrag, kan de lidstaat zolang de
preliminaire fase niet voltooid is, de voorgenomen maatregel niet tot uitvoering
brengen. Ingeval de in artikel 93, lid 2, voorziene onderzoeksprocedure wordt
geopend, blijft dit verbod gelden tot de vaststelling van de beschikking van de
Commissie over de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met de
gemeenschappelijke markt. Heeft de Commissie evenwel niet binnen twee maanden
vanaf de kennisgeving gereageerd, dan kan de betrokken lidstaat de voorgenomen
steunmaatregel tot uitvoering brengen na de Commissie daarvan in kennis te
hebben gesteld (zie onder meer arrest van 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr.
blz. I-3547, punt 38).
- 38.
- In het kader van de procedure van artikel 93 moet dus onderscheid worden
gemaakt tussen, enerzijds, de in artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde
inleidende fase van het onderzoek van steunmaatregelen, die er slechts toe dient
de Commissie in staat te stellen zich een eerste oordeel te vormen over de
gedeeltelijke of volledige verenigbaarheid van de betrokken steun, en, anderzijds,
de onderzoeksfase van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, die de Commissie in staat
moet stellen zich volledig te informeren over alle gegevens van de zaak (zie
arresten van 19 mei 1993, Cook/Commissie, C-198/91, Jurispr. blz. I-2487, punt 22,
en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203, punt 16).
- 39.
- De procedure van artikel 93, lid 2, is volstrekt noodzakelijk wanneer de Commissie
op ernstige problemen stuit bij de beoordeling van de vraag of een steunmaatregel
verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. In geval van een positieve
beslissing over de steunmaatregel mag de Commissie zich slechts tot het in
artikel 93, lid 3, bedoelde vooronderzoek beperken indien zij na een eerste
onderzoek tot de overtuiging kan komen, dat die maatregel verenigbaar is met het
Verdrag. Brengt het eerste onderzoek de Commissie echter tot een tegengestelde
conclusie of heeft zij niet alle problemen weten op te lossen die zich bij de
beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de
gemeenschappelijke markt voordoen, dan is zij verplicht alle nodige adviezen in te
winnen en hiertoe de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden (zie, met name,
arrest van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 13,
en de reeds aangehaalde arresten Cook/Commissie, punt 29, en Matra/Commissie,
punt 33).
- 40.
- Wanneer de Commissie zonder de procedure van artikel 93, lid 2, te hebben
ingeleid, op basis van artikel 93, lid 3, constateert dat een steunmaatregel
verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, kunnen degenen die door de in
lid 2 geboden procedurele waarborgen worden beschermd, de eerbiediging daarvan
slechts afdwingen indien zij de mogelijkheid hebben die beschikking van de
Commissie voor het Hof te betwisten (zie, met name, de reeds aangehaalde
arresten Cook/Commissie, punt 23, en Matra/Commissie, punt 17).
- 41.
- De belanghebbenden in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag die krachtens
artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag beroep tot nietigverklaring kunnen
instellen op grond dat zij rechtstreeks en individueel worden geraakt, zijn de
personen, ondernemingen of verenigingen die eventueel door de verlening van de
steun in hun belangen worden geraakt, dat wil zeggen met name concurrerende
ondernemingen en beroepsorganisaties (zie onder meer arrest van 14 november
1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16).
- 42.
- Aan de hand van deze elementen rechtens moeten de drie middelen die de
Commissie tot staving van haar hogere voorziening heeft aangevoerd, worden
onderzocht.
Het eerste middel
- 43.
- Als eerste middel voert de Commissie aan, dat het Gerecht de aard van de
bestreden beschikking onjuist heeft beoordeeld, waar zij deze als een beschikking
houdende afwijzing van een klacht heeft beschouwd. De Commissie en de vier
interveniërende lidstaten beklemtonen, dat de enige beschikkingen die de
Commissie in het kader van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag kan geven,
beschikkingen zijn die tot een lidstaat zijn gericht en waarin de Commissie zich
over het bestaan of de verenigbaarheid van een steunmaatregel uitspreekt.
Wanneer de Commissie overeenkomstig haar verplichting tot goed bestuur haar
beschikking aan een eventuele klager meedeelt, neemt zulks niet weg dat deze
informatie op zich niet een tot de klager gerichte beschikking kan vormen. Bij de
huidige stand van het gemeenschapsrecht zou op het gebied van staatssteun de
categorie beschikkingen houdende afwijzing van een klacht niet bestaan.
- 44.
- Dienaangaande zij eraan herinnerd, gelijk het Gerecht in punt 50 van het bestreden
arrest heeft gedaan, dat noch in het Verdrag noch in de gemeenschapswetgeving
wordt bepaald, welke procedurele regels voor klachten betreffende
steunmaatregelen van de staten gelden.
- 45.
- Onder die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat beschikkingen die de
Commissie op het gebied van staatssteun geeft, tot de betrokken lidstaten zijn
gericht. Dat geldt ook, wanneer die beschikkingen betrekking hebben op
overheidsmaatregelen die in klachten als met het Verdrag strijdige staatssteun
worden aangemerkt en de Commissie daarop weigert de procedure van artikel 93,
lid 2, te openen, hetzij omdat zij van oordeel is dat de gewraakte maatregelen geen
staatssteun in de zin van artikel 92 van het Verdrag opleveren, hetzij omdat zij die
maatregelen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt acht. Indien de
Commissie dergelijke beschikkingen geeft en de klagers daaromtrent
overeenkomstig haar verplichting tot goed bestuur in haar beschikking inlicht, moet
de klager in voorkomend geval tegen de tot de lidstaat gerichte beschikking beroep
tot nietigverklaring instellen, en niet tegen de aan hem gerichte brief waarbij hij
van de beschikking in kennis wordt gesteld.
- 46.
- Zelfs al valt het te betreuren, dat de Commissie klaagsters niet van haar standpunt
in kennis heeft gesteld in de vorm van een kopie van de tot de betrokken lidstaat
gerichte, naar behoren gemotiveerde beschikking, heeft het Gerecht derhalve
gedwaald ten aanzien van het recht, door ervan uit te gaan, dat de bestreden
beschikking niet tot die lidstaat was gericht, doch een tot klaagsters gerichte
beschikking was houdende afwijzing van hun verzoek dat de Commissie zou
vaststellen, dat de Franse regering de artikelen 92 en 93 van het Verdrag hadgeschonden door Sécuripost steun te verlenen.
- 47.
- Deze door het Gerecht begane dwaling ten aanzien van het recht is evenwel niet
van dien aard, dat zij het gewezen arrest ongeldig maakt, aangezien klaagsters,
gelijk de Commissie overigens heeft toegegeven, door de betrokken beschikking
rechtstreeks en individueel werden geraakt. Door in haar beschikking vast te
stellen, dat op basis van het onderzoek niet tot het bestaan van staatssteun in de
zin van artikel 92 van het Verdrag kon worden geconcludeerd, heeft de Commissie
immers impliciet geweigerd de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag te
openen. Uit de in de punten 40 en 41 van het onderhavige arrest aangehaalde
rechtspraak nu blijkt, dat in een dergelijk geval degenen die door de in deze
bepaling neergelegde procedurele waarborgen worden beschermd, de eerbiediging
daarvan slechts kunnen afdwingen indien zij de mogelijkheid hebben die
beschikking van de Commissie overeenkomstig artikel 173, vierde alinea, van het
Verdrag aan te vechten voor de communautaire rechter. Dat beginsel geldt zowel,
wanneer de Commissie de beschikking geeft omdat zij van oordeel is dat de steun
verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, als wanneer zij meent dat van
steun in het geheel geen sprake is.
- 48.
- Daar klaagsters onmiskenbaar behoren tot degenen die door de betrokken
procedurele waarborgen worden beschermd, moeten zij in die hoedanigheid worden
geacht rechtstreeks en individueel door de bestreden beschikking te zijn geraakt.
Zij konden derhalve in hun vordering tot nietigverklaring ervan worden ontvangen
(arrest Cook/Commissie, reeds aangehaald, punten 25 en 26).
- 49.
- Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld, dat het Gerecht geen dwaling
ten aanzien van het recht heeft begaan die het door hem gewezen arrest ongeldig
maakt, door te oordelen dat in de omstandigheden van het onderhavige geval de
bestreden beschikking een tot klaagsters gerichte beschikking was houdende
afwijzing van hun verzoek dat de Commissie schending van de artikelen 92 en 93
van het Verdrag zou vaststellen.
Het tweede en het derde middel
- 50.
- Als tweede en derde middel voert de Commissie aan, dat de dwaling van het
Gerecht met betrekking tot de adressaat van haar beschikking tot gevolg heeft, dat
het Gerecht de verplichtingen inzake motivering en onderzoek van de klacht onjuist
heeft beoordeeld.
- 51.
- De Commissie erkent dat zij, ongeacht de hoedanigheid van de adressaat van haar
beschikking, verplicht is deze op zodanig wijze te motiveren dat toetsing van de
wettigheid van de handeling kan worden verzekerd, en dat zij jegens klaagsters
gehouden was, alle elementen feitelijk en rechtens die deze te harer kennis hadden
gebracht, te onderzoeken. Zij stelt evenwel, dat het Gerecht de omvang van de
motiveringsplicht ten onrechte heeft beoordeeld alsof de beschikking tot klaagsters
was gericht.
- 52.
- Haars inziens heeft het Gerecht gedwaald ten aanzien van het recht door in
punt 53 van het bestreden arrest te overwegen, dat de bestreden beschikking
zodanig met redenen moest zijn omkleed, dat klaagsters de
rechtvaardigingsgronden van de afwijzing van hun klacht konden kennen ten einde
hun rechten te verdedigen. De klager die zich achteraf op het gebrek aan
motivering van een beschikking beroept in het kader van een beroep tot
nietigverklaring, heeft in zoverre niet meer rechten dan elke andere rechtstreeks
en individueel geraakte verzoeker.
- 53.
- Volgens de Commissie is de eerbiediging van de rechten van de verdediging in
iedere procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden, als een grondbeginsel
van gemeenschapsrecht te beschouwen. Beschikkingen inzake staatssteun kunnen
echter alleen bezwarend zijn voor de betrokken lidstaat, zodat alleen deze behoeft
te worden aangemaand zijn standpunt over door belanghebbende derden
ingediende opmerkingen kenbaar te maken.
- 54.
- Voorts merkt de Commissie op, dat het Gerecht ten gevolge van deze onjuiste
uitlegging van de draagwijdte van de bestreden beschikking de indiener van een
klacht zonder rechtsgrondslag nieuwe procedurele rechten heeft verleend, door te
oordelen dat de Commissie enerzijds verplicht is ambtshalve de grieven te
onderzoeken die de klager ongetwijfeld zou hebben opgeworpen, indien hij van die
gegevens kennis had kunnen nemen, en anderzijds ingevolge de motiveringsplicht
in bepaalde omstandigheden tot hoor en wederhoor van de indiener van een klacht
gehouden kan zijn. Zij stelt dat zij, aangezien volgens het Gerecht het onderzoek
alle hypothetische grieven moet omvatten die een ideale klager zeker zou hebben
opgeworpen, stelselmatig tot hoor en wederhoor gehouden zou zijn.
- 55.
- Ten slotte betoogt de Commissie, dat het Gerecht in casu onder het mom van het
toezicht op de motivering de onjuiste beoordeling heeft gecontroleerd, en daarmee
het louter procedurele motiveringsvereiste heeft verward met de wettigheid ten
gronde van de beschikking. In feite heeft het Gerecht de Commissie een kennelijk
onjuiste beoordeling verweten, die haar oorzaak zou vinden in de ontoereikendheid
van het door haar verrichte onderzoek.
- 56.
- De vier interveniërende lidstaten voeren in wezen dezelfde argumenten aan als de
Commissie. De Bondsrepubliek Duitsland merkt evenwel op, dat wanneer de
Commissie besluit de procedure van het voorafgaand onderzoek krachtens
artikel 93, lid 3, van het Verdrag te sluiten en daartoe de vorm van een beschikking
in de zin van artikel 189 van het Verdrag kiest, op haar geen motiveringsplicht rust,
daar de fase van het voorafgaand onderzoek een niet-contradictoire procedure is
die de klager geen rechtsbescherming verleent.
- 57.
- Gelet op deze argumenten, moet worden onderzocht wat de omvang van de op de
Commissie rustende verplichtingen is, wanneer bij haar een klacht over nationale
maatregelen als staatssteun wordt ingediend.
- 58.
- Wat om te beginnen de gestelde verplichting van de Commissie betreft om in
bepaalde omstandigheden een contradictoir debat met de indiener van een klacht
te openen, welke verplichting volgens het bestreden arrest kan voortvloeien uit de
op de Commissie rustende verplichting haar beschikkingen te motiveren, moet
worden vastgesteld, dat er geen grondslag bestaat om de Commissie een dergelijke
verplichting op te leggen.
- 59.
- Immers, zoals de advocaat-generaal in punt 83 van zijn conclusie heeft opgemerkt,
kan een dergelijke verplichting niet op enkel artikel 190 van het Verdrag worden
gebaseerd. Gelijk de Commissie en de interveniërende lidstaten hebben opgemerkt,
vloeit voorts uit de in de punten 38 en 39 van het onderhavige arrest aangehaalde
rechtspraak van het Hof voort, dat de Commissie niet verplicht is de klagers in het
in artikel 93, lid 3, van het Verdrag bedoelde stadium van het voorafgaand
onderzoek van de steunmaatregelen, te horen. Voorts volgt uit deze rechtspraak,
dat de Commissie tijdens de in artikel 93, lid 2, bedoelde onderzoeksfase alleen de
belanghebbenden moet aanmanen hun opmerkingen in te dienen. Bijgevolg zou,
gelijk de interveniërende regeringen in de procedure voor het Hof en de advocaat-generaal in punt 91 van zijn conclusie hebben opgemerkt, de verplichting voor de
Commissie om in het kader van de in artikel 93, lid 3, bedoelde voorafgaande fase
een contradictoir debat met de klager te openen, tot discordanties tussen de in die
bepalingen voorziene procedureregeling en die van artikel 93, lid 2, kunnen leiden.
- 60.
- Wat vervolgens de gestelde verplichting van de Commissie betreft om bepaalde
grieven ambtshalve te onderzoeken, moet worden opgemerkt dat, anders dan het
Gerecht heeft geoordeeld, de Commissie niet verplicht is ambtshalve de grieven te
onderzoeken die de klager ongetwijfeld zou hebben opgeworpen, indien hij kennis
had kunnen nemen van de elementen die de Commissie in het kader van haar
onderzoek heeft verzameld.
- 61.
- Dit criterium, dat de Commissie verplicht zich in de gedachten van verzoeker te
verplaatsen, is immers ongeschikt ter afbakening van de op de Commissie rustende
onderzoekverplichting.
- 62.
- Evenwel zij nog opgemerkt, dat deze vaststelling niet betekent, dat de Commissie
niet verplicht is om in voorkomend geval bij het onderzoek van een klacht ook
andere dan de door de klager te harer kennis gebrachte elementen feitelijk en
rechtens te onderzoeken. In het belang van een goede toepassing van de
fundamentele verdragsbepalingen inzake steunmaatregelen is de Commissie immers
gehouden de klacht zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, wat kan vergen dat
zij gegevens onderzoekt die door de klager niet uitdrukkelijk ter sprake zijn
gebracht.
- 63.
- Met betrekking tot de op de Commissie rustende motiveringsplicht moet worden
herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat de door artikel 190 van het Verdrag
vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling
en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en
ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, opdat de belanghebbenden de
rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de
bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen
eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het
geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de
handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere
personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een
verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens
feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag
of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het
Verdrag voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan,
doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie
beheersen (zie met name arresten van 13 maart 1985, Nederland en Leeuwarder
Papierwarenfabriek/Commissie, 296/82 en 318/82, Jurispr. blz. 809, punt 19;
14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punten 15
en 16, en 29 februari 1996, België/Commissie, C-56/93, Jurispr. blz. I-723; punt 86).
- 64.
- Meer in het bijzonder met betrekking tot een beschikking van de Commissie waarin
wordt geconcludeerd dat een door een klager aan de kaak gestelde steunmaatregel
niet bestaat, moet worden vastgesteld dat, anders dan de Duitse regering stelt, de
Commissie hoe dan ook gehouden is de klager voldoende duidelijk uiteen te zetten
waarom de in zijn klacht aangevoerde gegevens feitelijk en rechtens ontoereikend
zijn geweest om staatssteun aan te tonen. De Commissie hoeft evenwel geen
standpunt in te nemen over gegevens die kennelijk niet ter zake doende, zonder
betekenis of duidelijk bijkomstig zijn.
- 65.
- In het licht van deze vaststellingen inzake de omvang van de verplichtingen van de
Commissie op het gebied van het onderzoek van het dossier en de motivering van
de bestreden beschikking, moeten de argumenten van de Commissie en de
interveniërende lidstaten worden beoordeeld volgens welke het Gerecht het louter
procedurele vereiste van de motivering heeft verward met de wettigheid ten gronde
van de beschikking en, onder het mom van een gestelde ontoereikende motivering,
de Commissie in feite een kennelijke beoordelingsfout heeft verweten die haar
oorsprong vindt in ontoereikendheid van het door de Commissie verrichte
onderzoek.
- 66.
- Dienaangaande zij opgemerkt dat, gelijk in punt 19 van dit arrest in herinnering is
gebracht, het Gerecht het onderzoek van de middelen ontleend aan respectievelijk
schending van artikel 190 van het Verdrag en kennelijk onjuiste beoordeling, heeft
gevoegd.
- 67.
- Er zij echter aan herinnerd, dat het hier twee verschillende middelen betreft, die
in het kader van een beroep krachtens artikel 173 van het Verdrag kunnen worden
aangevoerd. Het eerste, dat betrekking heeft op het ontbreken van motivering of
ontoereikende motivering, betreft de schending van wezenlijke vormvoorschriften
en is een middel van openbare orde dat ambtshalve door de communautaire
rechter moet worden opgeworpen (zie, met name, arrest van 20 februari 1997,
Commissie/Daffix, C-166/95 P, Jurispr. blz. I-983, punt 24). Het tweede
daarentegen, dat op de wettigheid ten gronde van de bestreden beschikking
betrekking heeft, betreft de schending van een rechtsregel inzake de toepassing van
het Verdrag in de zin van hetzelfde artikel, en kan door de gemeenschapsrechter
slechts worden onderzocht, indien het door de verzoeker is aangevoerd.
- 68.
- Overigens moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn
conclusie heeft gedaan, dat het Gerecht het onderzoek van deze twee middelen
weliswaar heeft gevoegd, doch de beschikking van de Commissie tenslotte
uitsluitend wegens schending van artikel 190 van het Verdrag heeft nietigverklaard.
Sommige grieven tegen de beschikking die in het bestreden arrest in aanmerking
zijn genomen, kunnen evenwel niet aan schending van de motiveringsplicht worden
ontleend.
- 69.
- Zo overwoog het Gerecht in punt 65 van het bestreden arrest met betrekking tot
de terbeschikkingstelling van bedrijfsruimten door de Poste aan Sécuripost, dat de
Commissie de daadwerkelijk jegens Sécuripost toegepaste prijzen had moeten
vergelijken met de prijzen die de concurrenten van Sécuripost voor vergelijkbare
bedrijfsruimten moesten betalen. Wat het onderhoud van de voertuigen van
Sécuripost door de Service national des Ateliers et Garages des PTT betreft,
oordeelde het Gerecht in punt 69 van het bestreden arrest, dat de Commissie de
daadwerkelijk door die dienst toegepaste tarieven had moeten vergelijken met de
tarieven van particuliere garages.
- 70.
- Voorts stelde het Gerecht in punt 72 van het bestreden arrest vast, dat het feit dat
de toekenning van een voorschot van 15 000 000 FF door Sofipost aan Sécuripost
een transactie tegen betaling was, niet volstond om aan te tonen dat het niet om
een steunmaatregel ging, omdat een dergelijke transactie waarvoor wordt betaald,
ook mogelijk is tegen een percentage dat een bijzonder voordeel oplevert. De
Commissie had dus moeten nagaan, of het toegepaste percentage overeenstemde
met dat van de markt.
- 71.
- Bovendien stelde het Gerecht in de punten 74 en 75 van het bestreden arrest met
betrekking tot klaagsters' grief dat de door Sécuripost jegens de Poste toegepaste
prijzen aanzienlijk hoger waren dan die welke gewoonlijk in die sector werden
toegepast, dat de Commissie ermee had volstaan om de respectievelijk aan de
Poste en Casino-winkels in rekening gebrachte prijs van de dienst uitsluitend te
vergelijken op basis van gegevens betreffende het jaar 1993. Zij zou zulks hebben
gedaan zonder de verschillen tussen de gedurende de jaren 1987 tot en met 1992
toegepaste prijzen in aanmerking te nemen, en dit ondanks het feit dat de door
Sécuripost aan de Poste in rekening gebrachte tarieven van 1987 tot 1993
voortdurend waren gedaald, zulks in het bijzonder overeenkomstig de
kaderovereenkomst van 30 september 1987 tussen de Poste en Sécuripost, zodat
de door verzoeksters gestelde verschillen nog groter waren. Bijgevolg had de
Commissie naar de mening van het Gerecht de door Sécuripost jegens de Poste en
de andere klanten in de jaren vóór 1993 toegepaste tarieven moeten onderzoeken.
- 72.
- Met betrekking tot de in de punten 69 tot en met 71 van het onderhavige arrest
beschreven situaties heeft het Gerecht dus niet het nodige onderscheid gemaakt
tussen het motiveringsvereiste en de wettigheid ten gronde van de beschikking. Het
Gerecht heeft de Commissie onder het mom van een gestelde ontoereikende
motivering in feite een kennelijke beoordelingsfout verweten die haar oorsprong
vindt in de ontoereikendheid van het door de Commissie verrichte onderzoek.
- 73.
- Niettemin moet worden vastgesteld, dat het Gerecht met betrekking tot de overige
grieven niet heeft gedwaald ten aanzien van het recht door te oordelen, dat de
bestreden beschikking ontoereikend was gemotiveerd.
- 74.
- Dienaangaande zij er in de eerste plaats aan herinnerd, dat het Gerecht in punt 62
van het bestreden arrest heeft overwogen, dat de bestreden beschikking
ontoereikend was gemotiveerd wat klaagsters' grief betreft dat de Commissie niet
het in hun klacht aan de kaak gestelde bijzondere voordeel heeft onderzocht, dat
bestond in het feit dat de door de Poste bij Sécuripost gedetacheerde ambtenaren
op ieder moment weer in hun oorspronkelijke dienst konden worden tewerkgesteld,
wanneer in de onderneming waarbij zij waren gedetacheerd,
personeelsinkrimpingen noodzakelijk bleken, zonder dat deze onderneming in dat
geval enige schadeloosstelling of schadevergoeding bij ontslag behoefde te betalen.
Voor het Gerecht had de Commissie er echter mee volstaan, daarop alleen maar
te antwoorden dat het niet-betalen van schadeloosstellingen of schadevergoedingen
bij ontslag slechts een bijkomend aspect van een in de diverse klachten
aangevoerde grief was, namelijk het feit dat de staat de bezoldiging van het
personeel van Sécuripost geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening nam.
- 75.
- Opgemerkt zij, dat het Gerecht terecht heeft vastgesteld, dat de bestreden
beschikking op dit punt ontoereikend was gemotiveerd, nu de Commissie die grief
onbeantwoord heeft gelaten. Deze grief, die in de klacht uitdrukkelijk was vermeld,
was immers niet aan te merken als een bijkomend aspect van de grief dat de staat
de bezoldiging van het personeel van Sécuripost geheel of gedeeltelijk voor zijn
rekening nam. Al aangenomen dat al het van de Poste afkomstige personeel
volledig ten laste van Sécuripost kwam, dan nog zou dat niet hebben uitgesloten dat
Sécuripost eventueel het voordeel zou genieten dat zij in voorkomend geval geen
schadeloosstellingen of schadevergoedingen bij ontslag behoefde te betalen.
- 76.
- Voorts merkte het Gerecht in punt 63 van zijn arrest op, dat de bestreden
beschikking ontoereikend was gemotiveerd wat betreft klaagsters' grief volgens
welke Sécuripost voor de gedetacheerde ambtenaren geen bijdragen aan de
werkloosheidsfondsen betaalde. Volgens het bestreden arrest antwoordde de
Commissie daarop dat daarentegen voor het gebruik van gedetacheerde
ambtenaren geen bijdragen aan de werkloosheidsfondsen verschuldigd zijn, omdat
zij door hun statuut een gegarandeerde betrekking hebben.
- 77.
- Vastgesteld moet worden, dat het Gerecht ook op dit punt terecht heeft
geoordeeld, dat de bestreden beschikking ontoereikend was gemotiveerd. Zoals het
Gerecht heeft opgemerkt, heeft de Commissie in de bestreden beschikking immers
uitdrukkelijk erkend, dat geen bijdragen aan de werkloosheidsfondsen waren
betaald, doch haar verklaring over de redenen waarom zij van mening was dat
zulks geen staatssteun in de zin van artikel 92 van het Verdrag opleverde, is
dermate ontoereikend, dat moet worden geconcludeerd, dat de bestreden
beschikking niet is gemotiveerd.
- 78.
- Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat de middelen van de
hogere voorziening van de Commissie ten dele gegrond zijn. Evenals het Gerecht
heeft het Hof evenwel ook vastgesteld, dat de bestreden beschikking
motiveringsgebreken vertoont. Deze vormen op zich voldoende grond voor
nietigverklaring van de bestreden beschikking. Bijgevolg met de hogere voorziening
in haar geheel worden afgewezen.
Kosten
- 79.
- Ingevolge artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van
het Hof beslist het Hof over de kosten, wanneer de hogere voorziening ongegrond
is. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in
het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd, en
volgens artikel 69, lid 3, van dat Reglement kan het Hof de proceskosten over de
partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien
zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld, en voorts
wegens bijzondere redenen.
- 80.
- In casu is de Commissie in het ongelijk gesteld, maar hebben de klaagsters in
eerste aanleg niet aan de procedure in hogere voorziening deelgenomen en dus niet
ten aanzien van de kosten geconcludeerd. In die omstandigheden moet
overeenkomstig artikel 69, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering worden
beslist, dat de Commissie en de Franse Republiek hun eigen kosten zullen dragen.
Overeenkomstig artikel 69, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zullen
de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje en het Koninkrijk der
Nederlanden eveneens hun eigen kosten dragen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
rechtdoende,
1) Wijst de hogere voorziening af.
2) Verstaat dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de
Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek en
het Koninkrijk der Nederlanden hun eigen kosten zullen dragen.
Rodríguez IglesiasGulmann
Ragnemalm
Wathelet Mancini
Moitinho de Almeida
Kapteyn Murray
Edward
Puissochet Hirsch Jann Sevón
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 april 1998.
De griffier
De president
R. Grass
G. C. Rodríguez Iglesias