Language of document : ECLI:EU:T:2015:811

ARREST VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

28 oktober 2015 (*)

„Staatssteun – Verkoop en verhuur van grond en van een productie-eenheid – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en de terugvordering ervan wordt gelast – Geen verkoop bij openbare inschrijving – Bepaling van de marktprijs – Criterium van de particuliere investeerder – Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten”

In zaak T‑253/12,

Hammar Nordic Plugg AB, gevestigd te Trollhättan (Zweden), vertegenwoordigd door I. Otken Eriksson en U. Öberg, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Grespan en P.‑J. Loewenthal als gemachtigden, bijgestaan door L. Sandberg-Morch, advocaat,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van besluit 2012/293/EU van de Commissie van 8 februari 2012, betreffende de door Zweden toegekende steunmaatregel SA.28809 (C 29/10) (ex NN 42/10 en ex CP 194/09) ten gunste van Hammar Nordic Plugg AB (PB L 150, blz. 78),

wijst

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: M. van der Woude, I. Wiszniewska-Białecka en I. Ulloa Rubio (rapporteur), rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 maart 2015,

het navolgende

Arrest (1)

 Voorgeschiedenis van het geding

[omissis]

 Administratieve procedure

[omissis]

 Bestreden besluit

[omissis]

 Procedure en conclusies van partijen

25      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 juni 2012, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

26      Verzoekster verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

27      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

[omissis]

 Eerste middel: onjuiste beoordeling in het kader van de kwalificatie als staatssteun

[omissis]

32      Om te bepalen of de verkoop van een terrein door een openbare instantie aan een particulier staatssteun vormt, dient de Commissie het beginsel van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie toe te passen om uit te maken of de door de veronderstelde begunstigde van steun betaalde prijs overeenkomt met de prijs die een particuliere investeerder in normale mededingingsomstandigheden had kunnen vaststellen. In het algemeen omvat deze test een ingewikkelde economische beoordeling door de Commissie (arrest Commissie/Scott, punt 31 supra, EU:C:2010:480, punt 68).

[omissis]

 Over het feit dat de verkoopprijs van 8 000 000 SEK niet in aanmerking is genomen

[omissis]

40      Vervolgens dient er met betrekking tot het derde argument van verzoekster, op grond waarvan er geen enkele reden zou zijn om vóór de verkoop gebruik te maken van een formele biedprocedure, aan te worden herinnerd dat de Commissie gebonden is aan de kaderregelingen en mededelingen die zij vaststelt, voor zover zij niet afwijken van de normen van het VWEU en voor zover zij door de lidstaten zijn aanvaard (arrest van 16 juli 2014, Zweckverband Tierkörperbeseitigung/Commissie, T‑309/12, EU:T:2014:676, punt 212).

41      Aangezien er geen sprake was van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure kon de Commissie zich verlaten op de schattingen waarover zij beschikte, in overeenstemming met punt 2, onder a), van de mededeling.

[omissis]

 Over het feit dat niet werd onderzocht of er sprake was van een steunmaatregel bij de verwerving van de inrichting door FABV voor 17 000 000 SEK

[omissis]

60      In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de Commissie in de samenvatting van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure aangaande de verkoop van de inrichting door FABV aan verzoekster, het volgende heeft aangegeven met betrekking tot de verkoop van voornoemde inrichting van Chips aan FABV:

„De door FABV betaalde koopprijs van de productie-inrichting lijkt niet boven de marktwaarde te liggen, zoals onafhankelijke externe consultants hebben aangegeven. Mitsdien kan men uitsluiten dat sprake is van een element van staatssteun bij deze eerste transactie, die geen steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.”

61      Aldus heeft de Commissie met betrekking tot de verkoop van de inrichting van Chips aan FABV in overeenstemming met artikel 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) een besluit genomen waarvan uit de bewoordingen duidelijk blijkt dat het een definitief besluit is.

62      Als een besluit van de Commissie echter verklaart dat een maatregel geen steunmaatregel is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, zonder de in artikel 108, lid 2, VWEU bedoelde formele onderzoeksprocedure in te leiden, en een betrokkene de procedurele waarborgen die hij aan die bepaling ontleent veilig wenst te stellen, dan moet hij binnen de termijn van artikel 263, zesde alinea, VWEU tegen dat besluit beroep instellen voor het Gerecht (beschikking van 27 november 2001, Wöhr/Commissie, T‑222/00, Jurispr., EU:T:2001:274, punt 34).

63      In casu moet worden vastgesteld dat verzoekster niet binnen deze termijn een dergelijk beroep heeft ingesteld.

64      In de tweede plaats is, zoals de Commissie heeft opgemerkt, de procedure die voorziet in de mogelijkheid om een definitief besluit waarbij zij heeft vastgesteld dat een maatregel geen staatssteun vormt, te herroepen, neergelegd in artikel 9 van verordening nr. 659/1999, bepalende dat de Commissie een dergelijk besluit kan herroepen als het was aangenomen op grond van onjuiste informatie die van doorslaggevend belang was.

65      Verzoeksters enige argument met betrekking tot de vermeende onjuiste informatie heeft echter betrekking op het aantal beschikbare ruimten waarmee in de eerste schatting rekening is gehouden. Verzoekster zet uiteen dat het memorandum inzake de verkoop van de Chips-inrichting aan FABV is gebaseerd op een beschikbaarheid van 10 %, terwijl die voor de lege ruimten in feite 100 % was. Verzoekster bestrijdt eveneens de verklaring van de Commissie dat zij door de lokale autoriteiten erover zou zijn geïnformeerd dat er met ingang van 13 februari 2008 een huurder zou zijn gevonden.

66      In dit verband moet worden vastgesteld dat verzoekster geen enkel bewijs aandraagt ter ondersteuning van die stellingen en overigens zelfs niet uitlegt wat volgens haar de precieze beschikbaarheid voor de gehele inrichting zou zijn geweest.

67      Verzoeksters overige argumenten zijn slechts niet-bewezen stellingen die niet voldoen aan de bepalingen van artikel 9 van verordening nr. 659/1999.

[omissis]

 Over het feit dat geen rekening werd gehouden met het criterium van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie

[omissis]

78      In onderhavige zaak wordt niet bestreden dat op dezelfde dag, dat wil zeggen op 13 februari 2008, FABV de inrichting heeft verworven voor een bedrag van 17 000 000 SEK en met verzoekster een koopoptie van 8 000 000 SEK is overeengekomen.

79      Ten eerste moet worden vastgesteld dat het twijfelachtig is dat een particuliere investeerder een dergelijke transactie zou hebben verricht.

80      Ten tweede moet worden opgemerkt dat uit punt 16 van het inleidingsbesluit volgt dat FABV een minder hoge wederverkoopprijs heeft aanvaard in de hoop de voortzetting van de activiteiten van de inrichting te waarborgen en banen te redden. Tussen partijen staat overigens vast dat dat steeds het doel van de gemeente is geweest, zoals verzoekster zelf in haar verzoekschrift in herinnering brengt. Tevens is in punt 58 van het bestreden besluit vermeld dat dit doel ook het enige is waarvan de Zweedse autoriteiten bij de Commissie gewag hebben gemaakt.

81      Daarnaast volgt uit de door verzoekster aangehaalde brief van 27 november 2009 dat FABV van oordeel was dat het plan op grond waarvan zij de inrichting kocht en die daarna verhuurde aan verzoekster, die deze op haar beurt aan Nya Topp verhuurde, het mogelijk zou maken de inrichting in bedrijf te houden en de banen die door de sluiting ervan werden bedreigd, te redden.

82      FABV heeft toen besloten, zoals in deze brief staat vermeld, om aan de gemeente een bijdrage van 9 000 000 SEK te vragen ter dekking van het verlies dat gepaard ging met de verkoop van de inrichting aan verzoekster voor 8 000 000 SEK. In dat verband heeft de Commissie een afschrift van een arrest van het kammarrätt i Göteborg (administratief hof van beroep van Göteborg, Zweden) van 1 december 2012 overgelegd met betrekking tot een verzoek van FABV om een kapitaalverlies ten gevolge van de verkoop van de inrichting aan verzoekster te kunnen aftrekken.

[omissis]

 Over de onbetrouwbaarheid van de laatste door de Commissie in aanmerking genomen schatting

[omissis]

 Over het feit dat geen rekening is gehouden met de latere verkoop van de inrichting voor een bedrag van 8 000 000 SEK

[omissis]

 Over de huurovereenkomst tussen verzoekster en Nya Topp

[omissis]

 Tweede middel: beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten en vervalsing van de mededinging

[omissis]

 Derde middel: onderzoeks- en motiveringsplicht en recht van verweer

[omissis]

 Over de onderzoeksplicht van de Commissie

[omissis]

 Over de motiveringsplicht

[omissis]

 Over verzoeksters recht van verweer

[omissis]

 Kosten

[omissis]

HET GERECHT (Zevende kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Hammar Nordic Plugg AB draagt haar eigen kosten, alsmede die van de Europese Commissie.

Van der Woude

Wiszniewska-Białecka

Ulloa Rubio

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 oktober 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Zweeds.


1 Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.