Language of document : ECLI:EU:C:2021:912

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

11 november 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Verordening (EG) nr. 1013/2006 – Overbrenging van afvalstoffen – Artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i) – Richtlijn 2008/98/EG – Beheer van afvalstoffen – Artikel 16 – Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid – Beschikking 2000/532/EG – Europese afvalcatalogus (EAC) – Gemengd stedelijk afval dat een mechanische verwerking heeft ondergaan die de aard ervan niet heeft veranderd”

In zaak C‑315/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 10 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2020, in de procedure

Regione Veneto

tegen

Plan Eco Srl,

in tegenwoordigheid van:

Futura Srl,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: J. Passer (rapporteur), president van de Zevende kamer, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, L. S. Rossi en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello, avvocato dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Haasbeek, G. Gattinara en F. Thiran als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juni 2021,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1), en van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Regione Veneto (regio Veneto, Italië) en Plan Eco Srl over een overbrenging van afval tussen lidstaten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 1013/2006

3        Artikel 2 („Definities”) van verordening nr. 1013/2006 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

19.      ‚bevoegde autoriteit van verzending’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;

20.      ‚bevoegde autoriteit van bestemming’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waarin de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;

[…]”

4        In artikel 3, lid 5, van deze verordening is het volgende bepaald:

„Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.”

5        Artikel 11 („Bezwaren tegen een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen”) van deze verordening luidt:

„1.      Wanneer een kennisgeving inzake een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

a)      de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is niet in overeenstemming met maatregelen die op communautair en nationaal niveau zijn genomen om de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig richtlijn 2006/12/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9)] hun beslag te geven en die gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk verbieden van overbrenging van afvalstoffen of op het stelselmatig bezwaar daartegen maken; of

[…]

i)      dat het gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01) betreft; of

[…]

6.      De maatregelen die door een lidstaat in overeenstemming met lid 1, onder a), worden getroffen om transporten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen geheel of gedeeltelijk te verbieden of daar stelselmatig bezwaar tegen te maken, […] worden onverwijld ter kennis gebracht van de Commissie, die de overige lidstaten op de hoogte brengt.”

6        Artikel 12 („Bezwaren tegen een [overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen”) van diezelfde verordening bepaalt:

„1.      Wanneer een kennisgeving inzake een [geplande overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:

[…]

b)      de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of

[…]

g)      de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte, de nuttige toepassing uit economisch en/of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen; […]

[…]”

 Richtlijn 2008/98

7        Richtlijn 2008/98 heeft met ingang van 12 december 2010 richtlijn 2006/12 ingetrokken. Overeenkomstig artikel 41 ervan gelden verwijzingen naar laatstgenoemde richtlijn voortaan als verwijzingen naar eerstgenoemde richtlijn.

8        In overweging 33 van richtlijn 2008/98 staat te lezen:

„Voor de toepassing van [verordening nr. 1013/2006] blijft gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening, gemengd stedelijk afval, zelfs wanneer het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan [die] de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.”

9        Artikel 16 („Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid”) van deze richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of raadzaam is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.

In afwijking van [verordening nr. 1013/2006] kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het eigen land ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplannen. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens transport naar het buitenland van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in [verordening nr. 1013/2006].

2.      Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel hierdoor zelfvoorzienend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.

3.      Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.

4.      De beginselen van nabijheid en zelfvoorziening betekenen niet dat iedere lidstaat zelf over alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing moet beschikken.”

 Beschikking 2000/532

10      Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB 2000, L 226, blz. 3), zoals gewijzigd bij besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014 (PB 2014, L 370, blz. 44), bevat in de bijlage de in artikel 7 van richtlijn 2008/98 bedoelde lijst van afvalstoffen, die bekend staat als de „Europese afvalcatalogus” (hierna: „EAC”).

11      Hoofdstuk 19 van de EAC, met het opschrift „Afval van installaties voor afvalbeheer […]” bevat subhoofdstuk 19 12 „afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, pelletiseren)”, waarin onder meer de volgende codenummers zijn opgenomen:

19 12 11*

overig afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat

19 12 12

overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking


12      Hoofdstuk 20 van de EAC, met het opschrift „Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties”, bevat subhoofdstuk 20 03 „overig stedelijk afval”, waarin codenummer 20 03 01, „gemengd stedelijk afval”, is opgenomen.

 Italiaans recht

13      Artikel 182 bis van decreto legislativo n. 152 – Norme in materia ambientale (wetsdecreet nr. 152 houdende voorschriften op milieugebied) van 3 april 2006 (gewoon supplement bij GURI nr. 88 van 14 april 2006; hierna: „wetsdecreet nr. 152/2006”) bepaalt in lid 1:

„De verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval geschieden door een adequaat geïntegreerd netwerk van installaties, rekening houdend met de beste beschikbare technieken en met een algemene kosten-batenverhouding, teneinde:

a)      zelfvoorzienend te worden op het gebied van de verwijdering van niet-gevaarlijk stedelijk afval en van de door die verwerking gegenereerde afvalstoffen op optimale geografische locaties;

b)      te bewerkstelligen dat de verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval kunnen plaatsvinden in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling zijn gelegen, zulks met het oog op een vermindering van de vervoersbewegingen van afvalstoffen, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische context of de noodzaak van gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval;

[…]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Plan Eco, een transportonderneming, heeft bij de regio Veneto een verzoek om voorafgaande toestemming ingediend voor de overbrenging naar een in Slovenië gelegen cementfabriek van 2 000 ton gemengd stedelijk afval dat door Futura Srl in Italië was geproduceerd. Dit afval was mechanisch verwerkt door Futura met het oog op gezamenlijke verbranding en is, na deze verwerking, door laatstgenoemde ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC.

15      Bij besluit van 22 april 2016 heeft de regio Veneto op grond van het Unierecht – met name artikel 12, lid 1, onder b) en g), van verordening nr. 1013/2006 – en van het nationale recht bezwaar gemaakt tegen de overbrenging. Zij stelde ten eerste dat het betrokken afval na de voorafgaande verwerking ervan door Futura zijn oorspronkelijke karakter behield, namelijk gemengd stedelijk afval dat overeenkomt met codenummer 20 03 01 van de EAC, en dat de indeling ervan door Futura in subhoofdstuk 19 12 van de EAC, met het opschrift „afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, pelletiseren)”, evenals de toekenning van codenummer 19 12 12 van de EAC in dit verband niet doorslaggevend waren. Ten tweede was zij van mening dat artikel 182 bis, lid 1, onder b), van wetsdecreet nr. 152/2006 – dat is ingevoerd in het kader van de omzetting van richtlijn 2008/98 en van de in artikel 16 ervan neergelegde beginselen van zelfvoorziening en nabijheid – voorschreef dat gemengd stedelijk afval nuttig moest worden toegepast in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling zijn gelegen. Ten derde en ten slotte voerde zij aan dat op haar grondgebied een netwerk van installaties aanwezig was waarmee in de behoeften van Plan Eco kon worden voorzien en dat in casu een installatie van de regio Veneto had verklaard capaciteit te hebben voor de in de kennisgeving van overbrenging aan de orde zijnde 2 000 ton afval.

16      Plan Eco heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (bestuursrechter in eerste aanleg Veneto, Italië), die het besluit bij uitspraak van 15 november 2016 nietig heeft verklaard op grond dat de overbrenging naar het buitenland betrekking had op speciaal afval dat moest worden ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC, zodat de voor de verwerking van stedelijk afval geldende beginselen van zelfvoorziening, nabijheid en territoriale beperking niet van toepassing waren.

17      De regio Veneto heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), die, na te hebben vastgesteld dat het betrokken afval op zodanige wijze was verwerkt dat zijn oorspronkelijke eigenschappen als stedelijk afval niet wezenlijk waren veranderd, heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„In het kader van een zaak waarin gemengd stedelijk afval dat geen gevaarlijke afvalstoffen bevat, een mechanische verwerking in een installatie heeft ondergaan met het oog op de terugwinning van energie (handeling R1/R12 als bedoeld in bijlage C [van wetsdecreet nr. 152/2006]) en waar na die verwerking blijkt dat de oorspronkelijke eigenschappen van het gemengd stedelijk afval door die verwerking niet wezenlijk zijn veranderd maar daaraan codenummer 19 12 12 van de EAC is toegekend – wat niet door partijen is betwist:

teneinde de rechtmatigheid te kunnen toetsen van de bezwaren die de bevoegde autoriteit van het land van herkomst heeft ingediend in het kader van de procedure van voorafgaande toestemming voor de overbrenging van het verwerkte afval naar een productie-installatie van een ander Europees land om daar te worden gebruikt voor gezamenlijke verbranding of in elk geval voor de opwekking van energie – welke bezwaren zijn gebaseerd op de beginselen van richtlijn 2008/98 –, en inzonderheid de rechtmatigheid van bezwaren die, zoals in de onderhavige zaak, zijn gebaseerd op het beginsel van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu (artikel 13 van richtlijn 2008/98); de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid als bedoeld in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/98 […]; het in artikel 16, lid 1, tweede alinea, laatste volzin, geformuleerde beginsel […]; overweging 33 van richtlijn 2008/98 […]:

1)      Zijn de [EAC] (inzonderheid codenummer 19 12 12 [ervan], dat slaat op afval van mechanische afvalverwerkingsinstallaties voor handelingen van nuttige toepassing R1/R12), en de daarbij vastgestelde indeling van invloed op de [Unieregeling] inzake de overbrenging van afvalstoffen die vóór de mechanische verwerking gemengd stedelijk afval waren, en zo ja, in hoeverre?

2)      Wat meer concreet de overbrenging van afvalstoffen betreft die door de verwerking van gemengd stedelijk afval zijn gegenereerd: prevaleren artikel 16 en overweging 33 van richtlijn 2008/98 – die uitdrukkelijk betrekking hebben op de overbrenging van afvalstoffen – boven de indeling volgens de [EAC]?

3)      Voor zover het Hof deze vraag opportuun en zinvol acht: is voornoemde catalogus van regelgevende aard of vormt zij louter een technische certificering waarmee alle afvalstoffen op uniforme wijze kunnen worden getraceerd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

18      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een bevoegde autoriteit van verzending zich op grond van verordening nr. 1013/2006 en van richtlijn 2008/98 kan verzetten tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd gemengd stedelijk afval dat, na met het oog op de terugwinning van energie een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld.

19      In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat verordening nr. 1013/2006 en richtlijn 2008/98, die tot doel hebben de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken, bijzondere aandacht besteden aan gemengd stedelijk afval.

20      Zo bepaalt artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 dat overbrengingen van „gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering” volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen vallen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.

21      Bijgevolg is artikel 11 van verordening nr. 1013/2006 zelfs van toepassing in het geval van een kennisgeving betreffende een voorgenomen overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd gemengd stedelijk afval, terwijl deze bepaling volgens het opschrift en de bewoordingen ervan in beginsel slechts van toepassing is op voor verwijdering bestemd afval (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C‑292/12, EU:C:2013:820, punten 53 en 54).

22      Bovendien kunnen de bevoegde autoriteiten van bestemming of van verzending zich overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening tegen een dergelijke overbrenging verzetten op de enkele grond dat het betrokken afval „gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01)” is.

23      In dit verband blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 1013/2006 dat de Uniewetgever met deze bepalingen beoogde de overbrengingen van afval uit particuliere huishoudens te beperken tot het strikt noodzakelijke en te bepalen dat de lidstaten de verantwoordelijkheid voor dit niet-homogene afval op zich moeten nemen en moeten worden aangemoedigd om hun huishoudelijk-afvalproblemen zelf op te lossen, zonder elke samenwerking met buurlanden uit te sluiten.

24      In dezelfde zin verplicht artikel 16 van richtlijn 2008/98 de lidstaten om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van installaties voor de verwerking van voor verwijdering bestemd afval en van „gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat”, rekening houdend met de beste beschikbare technieken. Dit artikel bepaalt ook dat de lidstaten dit netwerk zo moeten opzetten dat elke lidstaat afzonderlijk naar zelfvoorziening kan groeien wat betreft de verwerking van dit afval en dat deze toepassing kan plaatsvinden in een van de daartoe geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie ervan liggen.

25      Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat de lidstaten voor de totstandbrenging van een dergelijk geïntegreerd netwerk over een beoordelingsmarge beschikken bij de keuze van de territoriale basis die zij geschikt achten om op nationaal niveau zelfverzorgend te worden wat betreft de verwerking van het betrokken afval. Het heeft er in dit verband evenwel op gewezen dat, inzake in het bijzonder geschikte stimulerende maatregelen tot rationalisatie van afvalinzameling, ‑sortering en ‑verwerking, de lidstaten in dit kader als een van de belangrijkste – met name via de ter zake bevoegde lokale lichamen – te nemen maatregelen een zo dicht mogelijk bij de plaats van productie van dit afval, in het bijzonder van gemengd stedelijk afval, gelegen verwerkingslocatie moeten vinden, om het vervoer ervan zoveel mogelijk te beperken (zie arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C‑292/12, EU:C:2013:820, punten 60 en 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Hieruit volgt dat de bevoegde autoriteit van verzending zich overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006 en met het oog op de eerbiediging van de in het hoofdgeding door die autoriteit ingeroepen beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, die zijn neergelegd in artikel 16 van richtlijn 2008/98 en ten uitvoer zijn gelegd bij de bovengenoemde bepalingen van verordening nr. 1013/2006, kan verzetten tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemd gemengd stedelijk afval dat is ingezameld bij particuliere huishoudens.

27      In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat volgens overweging 33 van richtlijn 2008/98 voor de toepassing van verordening nr. 1013/2006 gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening gemengd stedelijk afval blijft zelfs wanneer het een verwerkingsoperatie heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

28      Volgens vaste rechtspraak hebben de overwegingen van een Uniehandeling weliswaar geen bindende rechtskracht en kunnen zij niet worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van de handeling in kwestie af te wijken of om deze bepalingen uit te leggen in een zin die in strijd is met de bewoordingen ervan, maar kunnen zij wel de inhoud van de bepalingen van die handeling preciseren en richtsnoeren voor de uitlegging verschaffen die licht kunnen werpen op de wil van de opsteller ervan (zie in die zin arrest van 25 maart 2021, Balgarska Narodna Banka, C‑501/18, EU:C:2021:249, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In casu impliceren artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006, uitgelegd in het licht van overweging 33 van richtlijn 2008/98, dat gemengd stedelijk afval dat is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC na met het oog op de energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen van dat afval evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, moet worden beschouwd als gemengd stedelijk afval dat is ingezameld bij particuliere huishoudens als bedoeld in die bepalingen, ook al wordt daarin melding gemaakt van codenummer 20 03 01 van de EAC.

30      Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft benadrukt, hangt de rechtsregeling die van toepassing is op de overbrenging van afvalstoffen immers af van de wezenlijke aard van de afvalstoffen en niet van de formele indeling ervan volgens de EAC.

31      Bovendien zou elke andere uitlegging het mogelijk maken gemengd stedelijk afval dat na een verwerkingsoperatie te hebben ondergaan is ingedeeld onder een ander EAC-codenummer dan het nummer dat is voorbehouden voor gemengd stedelijk afval, zonder dat deze operatie evenwel de wezenlijke aard ervan heeft gewijzigd, te onttrekken aan de toepassing van artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006 en in fine van de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid waarvan, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest is opgemerkt, deze bepalingen de eerbiediging beogen te verzekeren.

32      In het hoofdgeding staat vast dat de mechanische verwerking van het betrokken afval de oorspronkelijke eigenschappen van dit afval en bijgevolg de aard ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

33      Hieruit volgt dat voor de toepassing van verordening nr. 1013/2006 gemengd stedelijk afval dat voor nuttige toepassing is bestemd en dat na een mechanische verwerking met het oog op energieterugwinning te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld, moet worden aangemerkt als gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens.

34      Uit een en ander volgt dat op de gestelde vragen moet worden geantwoord dat artikel 3, lid 5, en artikel 11 van verordening nr. 1013/2006 aldus moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending, gelet op de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, zich met name op basis van de in artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening genoemde grond kan verzetten tegen een overbrenging van gemengd stedelijk afval dat na met het oog op energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld.

 Kosten

35      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 5, en artikel 11 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending, gelet op de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, zich met name op basis van de in artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening genoemde grond kan verzetten tegen een overbrenging van gemengd stedelijk afval dat na met het oog op energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de lijst van afvalstoffen in de bijlage bij beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen, zoals gewijzigd bij besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.