Language of document : ECLI:EU:T:2013:30

Zaak T‑308/00 RENV

Salzgitter AG

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Staalindustrie – Fiscale stimuleringsmaatregelen ter bevordering van ontwikkeling van zone langs grens met de voormalige DDR en de voormalige Tsjecho-Slowaakse Republiek – Niet-aangemelde steunmaatregelen – Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard – Terugvordering – Vertraging – Rechtszekerheid – Berekening van terug te betalen steun – Onder het EGKS-Verdrag vallende steun – Investeringen ten behoeve van milieubescherming – Disconteringspercentage”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer – uitgebreid) van 22 januari 2013

1.      Beroep tot nietigverklaring – Bevoegdheid van rechter van de Unie – Conclusies strekkende tot bevel aan instelling – Ontoelaatbaarheid

(Art. 263 VWEU en 266 VWEU)

2.      EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Terugvordering van onrechtmatige steun – Niet-aangemelde steunmaatregelen – Stilzitten van de Commissie gedurende relatief lange periode – Rechtszekerheid – Bescherming – Voorwaarden en grenzen – Buitengewone omstandigheden

(Art. 4, sub c, KS)

3.      EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Terugvordering van onrechtmatige steun – Niet-aangemelde steunmaatregelen – Stilzitten van de Commissie gedurende relatief lange periode – Geen schending van rechtszekerheidsbeginsel – Beoordeling door het Gerecht

4.      EGKS – Werkingssfeer van het Verdrag – Regels inzake staatssteun – Louter subsidiaire toepasselijkheid van bepalingen van het EG-Verdrag

(Art. 305, lid 1, EG)

5.      EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Begrip – Beoordeling louter op basis van relevante bepalingen van het EGKS-Verdrag – Inaanmerkingneming van eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie – Daarvan uitgesloten

(Art. 4, sub c, KS)

6.      EGKS – Werkingssfeer van het Verdrag – Regels inzake staatssteun – Toepassing op alle activiteiten van staalonderneming – Voorwaarden – Reëel gevaar van spill-over van steun naar productieactiviteiten die binnen werkingssfeer van het EGKS-Verdrag vallen – Begrip

(Art. 4, sub c, KS, 80 KS en 81 KS)

7.      EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Begrip – Maatregelen waarmee milieudoel wordt nagestreefd – Daaronder begrepen

(Art. 4, sub c, KS)

8.      Handelingen van de instellingen – Toepassing ratione temporis – Terugwerkende kracht van materiële rechtsregel – Voorwaarden – Niet-terugwerkende kracht van regels van staalsteuncodes

(Art. 2 KS, 3 KS en 4 KS; algemene beschikking nr. 2496/96)

9.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking van de Commissie inzake staatssteun

(Art. 4, sub c, KS en 15 KS; art. 253 EG)

10.    EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Terugvordering van onrechtmatige steun – Herstel van vroegere toestand – Steun in de vorm van belastinguitstel – Terugbetaling van alle rente die begunstigde niet heeft betaald – Vaststelling van referentierentevoet – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Art. 4, sub c, KS)

11.    EGKS – Steun aan ijzer- en staalindustrie – Terugvordering van onrechtmatige steun – Toepassing van nationaal recht – Aftrek door nationale autoriteiten van bepaalde bedragen van terug te vorderen bedrag – Grenzen

(Art. 4, sub c, KS)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 19)

2.      Ook wanneer de gemeenschapswetgever geen verjaringstermijn heeft vastgesteld, verzet het fundamentele vereiste van rechtszekerheid zich ertegen dat de Commissie eindeloos wacht met de uitoefening van haar bevoegdheden.

De aanmelding van staatsteun door de lidstaten is evenwel een kernelement van de communautaire regeling voor het toezicht op die steun, zodat, wanneer deze steun niet is aangemeld, de ontvangers van deze steun geen beroep kunnen doen op een gewettigd vertrouwen.

Op dit punt onderscheidt de regeling van het EGKS-Verdrag inzake staatssteun zich door de bijzondere striktheid ervan van de regeling van het EG-Verdrag.

Wanneer in het kader van het EGKS-Verdrag steun is toegekend zonder te zijn aangemeld, maakt een vertraging van de kant van de Commissie bij de uitoefening van haar bevoegdheden tot het houden van toezicht en het gelasten van de terugvordering van die steun, de terugvorderingsbeschikking derhalve alleen onrechtmatig in uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van kennelijke nalatigheid van de Commissie en van een duidelijke niet-nakoming van haar zorgvuldigheidsplicht.

(cf. punten 23‑26)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 27‑67)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 51, 52)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 66)

6.      Krachtens de artikelen 80 KS en 81 KS zijn enkel ondernemingen die zich bezighouden met de productie van kolen en staal onderworpen aan de bepalingen van het EGKS-Verdrag. Bijgevolg hebben de uitdrukkingen „kolen” en „staal” uitsluitend betrekking hebben op in bijlage I bij het EGKS-Verdrag vermelde producten. Een onderneming is dan ook slechts onderworpen aan het verbod van artikel 4, sub c, KS voor zover zij zich met een dergelijke productie bezighoudt.

Niettemin houdt de omstandigheid dat een onderneming productieactiviteiten op het gebied van staal uitoefent, niet in dat al haar activiteiten moeten worden beschouwd als activiteiten die onder het EGKS-Verdrag vallen. In dat verband kan het in ondernemingen die zowel onder het EGKS-Verdrag als onder het EG-Verdrag vallende producten vervaardigen, gerechtvaardigd zijn het EGKS-Verdrag toe te passen op steun voor een productiesector die niet binnen de werkingssfeer van dit laatste Verdrag valt, wanneer er een reëel gevaar bestaat van spill-over van de steun naar productieactiviteiten die binnen die werkingssfeer vallen. Gelet op de bijzonderheden van de ijzer- en staalsector en op het strikte en absolute verbod van staatssteun in artikel 4, sub c, KS, zou het immers tegen het door het EGKS-Verdrag ingevoerde stelsel indruisen indien het onderzoek van steun die potentieel aan onder het EGKS-Verdrag vallende productiesectoren van een onderneming ten goede kan komen, aan de minder strenge regels van het EG-Verdrag zou worden onderworpen.

Aan de voorwaarde van een reëel gevaar van spill-over is met name voldaan indien de organisatie van de activiteiten van de verzoekende partij niet voldoende waarborgen biedt om oneigenlijk gebruik van de litigieuze investeringssteun ten gunste van haar onder het EGKS-Verdrag vallende productieactiviteiten en dus een aantasting van de mededinging op de onder dat Verdrag vallende markt uit te sluiten. Het risico van oneigenlijk gebruik moet dus worden bewezen aan de hand van ernstige aanwijzingen die redelijkerwijs laten veronderstellen dat de steun, gelet op de omstandigheden van de zaak, oneigenlijk kan worden gebruikt ten behoeve van de EGKS-activiteiten van de betrokken ijzer- en staalonderneming.

(cf. punten 75, 77, 78, 80)

7.      Ofschoon de bescherming van het milieu een van de wezenlijke doelstellingen van de Unie is, rechtvaardigt de noodzaak om met die doelstelling rekening te houden, niet dat selectieve maatregelen worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 4, sub c, KS. Om vast te stellen of een nationale maatregel als staatssteun moet worden aangemerkt, zijn immers niet het voorwerp maar de gevolgen ervan van belang. Het door overheidsinterventies nagestreefde milieudoel volstaat dus niet om ten aanzien daarvan meteen de kwalificatie als „steunmaatregel” uit te sluiten.

(cf. punten 98, 99)

8.      In tegenstelling tot de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende staatssteun, die de Commissie een permanente bevoegdheid verlenen om zich uit te spreken over de verenigbaarheid ervan, verlenen de staalsteuncodes de Commissie deze bevoegdheid slechts voor een bepaalde periode. Indien steunmaatregelen niet bij de Commissie zijn aangemeld tijdens de daarvoor in een code vastgestelde periode, kan de Commissie zich bijgevolg niet meer uitspreken over de verenigbaarheid van deze steunmaatregelen met deze code. Wanneer de geldigheidsduur van een code eenmaal is verstreken, mag de Commissie dus niet meer uit hoofde van de daarin voorziene afwijkingen haar goedkeuring hechten aan niet in het kader van die code aangemelde steun aan de ijzer- en staalindustrie.

Bovendien volgt uit het rechtszekerheidsbeginsel dat de verenigbaarheid van steun met de gemeenschappelijke markt in het kader van de staalsteuncodes alleen kan worden beoordeeld volgens de regels die golden op het tijdstip waarop deze steun daadwerkelijk is uitgekeerd. Dienaangaande moeten de communautaire materiële rechtsregels aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities voor zover duidelijk uit de bewoordingen, doelstellingen of opzet ervan blijkt dat daaraan zulke gevolgen dienen te worden toegekend.

Wat inzonderheid de zesde staalsteuncode betreft, is in geen enkele bepaling daarvan vastgesteld dat hij met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Bovendien blijkt uit de opzet en de doelstellingen van de opeenvolgende steuncodes dat iedere steuncode regels vaststelt om de ijzer- en staalindustrie aan te passen aan de doelstellingen van de artikelen 2 KS, 3 KS en 4 KS naargelang van de tijdens een bepaalde periode bestaande behoeften. Regels die tijdens een bepaalde periode zijn vastgesteld met inachtneming van de situatie van deze periode, toepassen op steun die is uitgekeerd tijdens een vorige periode, strookt bijgevolg niet met de opzet en de doelstellingen van een dergelijke regeling.

(cf. punten 103‑105, 109)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 112‑115)

10.    De terugvordering van onrechtmatige staatssteun beoogt de toestand van vóór de toekenning van deze steun te herstellen, en kan in beginsel niet worden beschouwd als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van artikel 4, sub c, KS. Die terugvordering dient evenwel te worden beperkt tot de financiële voordelen die werkelijk zijn voortgevloeid uit de beschikbaarstelling van de steun aan de begunstigde, en moet daarmee in verhouding staan. In het geval dat de steun wordt verleend in de vorm van een belastinguitstel over een aantal jaar en dus in de vorm van een gratis kasvoorschot of een renteloze lening, dient bijgevolg, om het herstel in de vroegere toestand te bereiken, de terugbetaling te worden gelast van alle rente die de begunstigde tegen markttarieven zou hebben moeten betalen.

Om het herstel van de vroegere toestand te gelasten, beschikt de Commissie over de bevoegdheid om de rentevoet vast te stellen waarmee een dergelijk herstel kan worden bereikt. Bijgevolg staat het niet aan de Unierechter om in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de uitoefening van een dergelijke bevoegdheid, zijn beoordeling dienaangaande in de plaats te stellen van die van de Commissie, maar dient hij na te gaan of bij laatstbedoelde beoordeling sprake is van kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid.

Wat de vaststelling van de toepasselijke percentages betreft, worden de referentierentes geacht het in elk van de lidstaten geldende gemiddelde renteniveau te weerspiegelen. De referentierentes vormen dus een deugdelijke aanwijzing van de marktrentes voor leningen voor industriële investeringen. In dat verband kan de Commissie om redenen van rechtszekerheid en gelijkheid van behandeling in de regel van mening zijn dat het legitiem is, de gedurende een bepaald tijdvak vigerende referentierentevoet toe te passen op alle gedurende dit tijdvak toegekende leningen. Bovendien is de Commissie gerechtigd als referentierentevoet de percentages te nemen die voor de beoordeling van staatssteunregelingen voor regionale doeleinden worden vastgesteld en regelmatig gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, aangezien die gunstige percentages, die van toepassing zijn op financieel gezonde ondernemingen, zouden zijn gebruikt om het bestaan van steunelementen aan te tonen indien de litigieuze regeling was aangemeld.

(cf. punten 137‑143)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 165‑167)