Language of document :

Beroep ingesteld op 3 juni 2008 - Ziegler / Commissie

(Zaak T-199/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ziegler SA (vertegenwoordiger: J.-L. Lodomez, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking van de Europese Commissie van 11 maart 2008 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 - Internationale verhuisdiensten), waarbij aan verzoekster een geldboete van 9 200 000,00 EUR is opgelegd;

subsidiair, deze geldboete intrekken;

meer subsidiair, het bedrag van deze geldboete aanzienlijk verlagen;

in elk geval de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 in zaak COMP/38.543 - Internationale verhuisdiensten, waarbij de Commissie heeft vastgesteld dat bepaalde ondernemingen, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst door prijsafspraken te maken voor internationale verhuisdiensten in België, door deze markt onder elkaar te verdelen en door aanbestedingsprocedures te manipuleren.

Ter ondersteuning van haar vorderingen stelt verzoekster dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de bepaling van de relevante markt en de beoordeling van de omvang van de markt en van de marktaandelen elk van de betrokken ondernemingen.

Verzoekster voert bovendien middelen aan inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van de rechten van de verdediging, van het recht op toegang tot het dossier, van het recht op een eerlijke procedure en van het algemene beginsel van behoorlijk bestuur.

Met betrekking tot de opgelegde geldboete en het bedrag ervan stelt verzoekster dat:

de Commissie niet heeft aangetoond dat de betrokken praktijken de handel tussen de lidstaten op merkbare wijze ongunstig hebben beïnvloed;

het bedrag van de boete onevenredig is ten opzichte van de werkelijke omvang van de praktijken en de werkelijke gevolgen ervan op de markt; en

de praktijk van schaduwbestekken al lange tijd bekend was bij de Commissie en door haar werd getolereerd; het uitblijven van een reactie van de Commissie heeft verzoekster doen geloven dat de praktijk geoorloofd was.

Tot slot stelt verzoekster dat de Commissie het feit dat de onderling afgestemde feitelijke gedraging bij verzoekster lang geleden had opgehouden, en dat de schaduwbestekken beantwoordden aan een vraag van de markt en niet het gevolg waren van een mededingingsregeling of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, niet als verzachtende omstandigheden in aanmerking heeft genomen. Verzoekster stelt tevens schending van het beginsel van gelijke behandeling.

____________