Language of document : ECLI:EU:T:2014:234

Zaak T‑17/12

Moritz Hagenmeyer

en

Andreas Hahn

tegen

Europese Commissie

„Consumentenbescherming – Verordening (EG) nr. 1924/2006 – Gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Weigering van vergunning voor claim inzake ziekterisicobeperking – Vermelding van risicofactor – Wettigheid van procedure tot vergunning voor gezondheidsclaims inzake ziekterisicobeperking – Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Directe en individuele geraaktheid – Ontvankelijkheid – Evenredigheid – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 30 april 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Noodzaak van een bestaand en daadwerkelijk belang – Beroep tot nietigverklaring van een besluit tot afwijzing van een individuele vergunningsaanvraag voor een claim betreffende ziekterisicobeperking – Ontvankelijkheid

(Art. 263 VWEU; verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 14, lid 1, sub a, en 15; verordening nr. 1170/2011 van de Commissie, bijlage)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Verordening van de Commissie tot afwijzing van een individuele vergunningsaanvraag uit hoofde van de procedure tot vergunning voor een claim inzake ziekterisicobeperking – Beroep ingesteld door de vergunningsaanvrager – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15; verordening nr. 1170/2011 van de Commissie, bijlage)

3.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Aanvraag van een vergunning voor een claim – Verplichting van de aanvrager om een risicofactor voor het ontstaan van deze ziekte te vermelden

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, lid 2 punt 6, en 14, leden 1, sub a, en 2)

4.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

5.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Vergunningsprocedure – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10, lid 1, 14, lid 1, sub a, en 17, lid 1)

6.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Aanvraag van een vergunning voor een claim – Individueel een algemeen karakter – Ter beoordeling van de Commissie gelaten keuze van de rechtsvorm van het besluit

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 17, leden 1‑4)

7.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Vergunningsprocedure – Bevoegdheidsverdeling tussen de autoriteiten van de Unie en de bevoegde nationale autoriteit

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16, lid 1, tweede zin)

8.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Vergunningsprocedure – Termijnoverschrijding – Invloed op de wettigheid van het besluit – Voorwaarden

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, lid 2, sub a‑i, 16, lid 1, en 17, lid 1)

9.      Harmonisatie van wetgevingen – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Verordening nr. 1924/2006 – Claim inzake ziekterisicobeperking – Vergunningsprocedure – Recht van de aanvrager om opmerkingen in te dienen bij de met afgifte van de vergunning belaste instelling – Draagwijdte

(Verordening nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16, lid 6, tweede alinea)

10.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Besluit van de Commissie tot afwijzing van een aanvraag van een vergunning voor het gebruik van een gezondheidsclaim

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 1170/2011 van de Commissie)

1.      Voor zover een partij die beroep instelt, een bestaand en actueel belang bij de nietigverklaring van de handeling moet bewijzen, en zich daarbij niet kan beroepen op toekomstige en onzekere situaties, heeft eenieder die, met inachtneming van de in dit verband toepasselijke voorschriften die alleen in het algemeen naar de aanvragers verwijzen, een vergunning voor een claim inzake ziekterisicobeperking heeft aangevraagd, vanzelfsprekend belang bij nietigverklaring van een beschikking die de desbetreffende vergunning weigert.

(cf. punten 38, 39, 44, 45)

2.      Overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU kan een natuurlijke of rechtspersoon die geen adressaat van een handeling is, beroep daartegen instellen mits hij er rechtstreeks en individueel door wordt geraakt. Dienaangaande raakt een in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde verordening van de Commissie houdende definitieve afwijzing van een vergunningsaanvraag uit hoofde van de procedure tot vergunning voor een claim inzake ziekterisicobeperking op basis van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, rechtstreeks de aanvrager aangezien de wetgever het iedere natuurlijke of rechtspersoon mogelijk wenste te maken om overeenkomstig artikel 15 van deze verordening een vergunningsaanvraag in te dienen en de vergunningsaanvraag definitief is afgewezen in de bestreden verordening, die de vergunningsprocedure afsluit. Deze verordening raakt bovendien individueel de aanvrager aangezien hij een individuele vergunningsaanvraag heeft ingediend.

(cf. punten 50, 51, 56, 61)

3.      De vergunning voor een claim inzake ziekterisicobeperking in de zin van artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen vereist dat naast een ziekte een concrete risicofactor voor het ontstaan van deze ziekte wordt vermeld, die volgens de aanvrager significant wordt beperkt. De wetgever erkende namelijk in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 dat een ziekte meerdere risicofactoren heeft. Volgens deze bepaling moet op de etikettering, of, bij ontbreken daarvan, in de presentatie en de reclame, ook worden vermeld dat de ziekte waaraan de claim refereert, meerdere risicofactoren heeft en dat verandering van één van die factoren al dan niet een heilzaam effect kan hebben. Bijgevolg kan de Commissie zonder vermelding door de aanvrager van een ziekte en een concrete risicofactor niet beoordelen welke risicofactor voor het ontstaan van welke ziekte in significante mate werd beperkt door het in de claim bedoelde voedingsgedrag. Het volstaat dat de vermelding van de risicofactor althans impliciet blijkt uit de ontwerptekst voor deze claim of uit de documenten bij de vergunningsaanvraag.

(cf. punten 73, 75)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 99, 122)

5.      Artikel 10, lid 1, artikel 14, lid 1, sub a, en artikel 17, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen zijn niet kennelijk ongeschikt voor de door de instellingen nagestreefde doelstellingen, zodat deze bepalingen niet onwettig zijn wegens schending van het evenredigheidsbeginsel.

Meer bepaald blijkt niet dat de maatregelen die zijn genomen op basis van de regeling in de zin van richtlijn 2000/13 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, die gold tot de vaststelling van verordening nr. 1924/2006 op het gebied van claims inzake ziekterisicobeperking vergeleken bij de nagestreefde doelstellingen, met name de bescherming van de gezondheid, alle even geschikt zijn als de betrokken bepalingen van deze verordening.

(cf. punten 113, 121)

6.      Uit de in artikel 17 van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings‑ en gezondheidsclaims voor levensmiddelen gebruikte termen blijkt dat deze bepaling ziet op de verschillende procedurefasen die de Commissie bij de vaststelling van een definitieve beslissing over een aanvraag van een vergunning voor een claim krachtens artikel 14 van deze verordening moet volgen. De rechtsvorm van dat besluit wordt evenwel niet gepreciseerd. De keuze van de rechtsvorm wordt ter beoordeling van de Commissie gelaten, die positief of negatief over de betrokken aanvraag moet beslissen.

Dienaangaande is de vaststelling van een verordening van algemene strekking niet in strijd met de systematiek van de betrokken procedure. De vergunningsprocedure betreft weliswaar een individuele aanvraag, maar dit neemt niet weg dat overeenkomstig artikel 17, lid 5, van verordening nr. 1924/2006 de door de Commissie toegestane gezondheidsclaims door elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf kunnen worden gebruikt. Aangezien deze bepaling voorziet in gevolgen erga omnes, heeft de betrokken vergunningsprocedure dus een tweeledig karakter: een individueel karakter en een algemeen karakter.

(cf. punten 127, 130, 131)

7.      Dat de bevoegde nationale autoriteit zich in de administratieve procedure heeft uitgesproken over de eisen inzake de geldigheid van de vergunningsaanvraag voor een claim, vormt geen onregelmatigheid van de procedure. Uit artikel 16, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen volgt namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de geldigheid van een aanvraag, die voldoet aan de formele en materiële voorwaarden van deze verordening, waaronder de eis dat een risicofactor wordt vermeld, op zijn minst ook rust op de bevoegde nationale autoriteit.

(cf. punten 136, 138)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 160)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 165)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 173, 175, 177‑179)