Language of document :

Arrest van het Gerecht van 12 juli 2011 - Commissie/Q

(Zaak T-80/09 P)1

("Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Incidentele hogere voorziening - Psychisch geweld - Artikel 12 bis van Statuut - Mededeling inzake beleid op het gebied van psychisch geweld bij de Commissie - Op administratie rustende bijstandsplicht - Artikel 24 van Statuut - Strekking - Verzoek om bijstand - Voorlopige verwijderingsmaatregel - Zorgplicht - Aansprakelijkheid - Schadevordering - Volledige rechtsmacht - Voorwaarden voor uitoefening - Loopbaanontwikkelingsrapport - Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang")

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Joris, D. Martin en B. Eggers, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Q (Domsjö, Zweden) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en Y. Minatchy, advocaten)

Voorwerp

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 9 december 2008, Q / Commissie (F-52/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest

Dictum

Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 9 december 2008, Q/Commissie (F-52/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wordt vernietigd, voor zover de Commissie van de Europese Gemeenschappen in punt 2 van het dictum wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding aan Q van een bedrag van 500 EUR en het bedrag van 15 000 EUR, voor zover dit bedrag strekt tot vergoeding van de immateriële schade die Q heeft geleden als gevolg van een vermeende vertraging bij de instelling van het administratief onderzoek, en voor zover met het oog op de afwijzing, in punt 3 van het dictum, van de overige vorderingen van het beroep in eerste aanleg in de punten 147 tot en met 189 van de rechtsoverwegingen uitspraak wordt gedaan over "[Q's] op psychisch geweld gebaseerde grief", en in punt 230 van de rechtsoverwegingen wordt beslist dat geen uitspraak behoeft te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring van haar loopbaanontwikkelingsrapporten over de periode van 1 januari tot en met 31 oktober respectievelijk 1 november tot en met 31 december 2003.

De principale en de incidentele hogere voorziening worden voor het overige afgewezen.

De zaak wordt naar het Gerecht voor ambtenarenzaken verwezen voor een uitspraak over de vordering tot nietigverklaring van bovengenoemde loopbaanontwikkelingsrapporten alsmede over het bedrag dat de Commissie aan Q verschuldigd is alleen voor de immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van de weigering van de Commissie om een voorlopige verwijderingsmaatregel te treffen.

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

____________

1 - PB C 102 van 1.5.2009.