Language of document :

Beroep ingesteld op 20 januari 2014 – HTTS en Bateni / Raad

(Zaak T-45/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: HTTS Hanseatic Trade Trust & Shipping GmbH (Hamburg, Duitsland); en Naser Bateni (Hamburg) (vertegenwoordigers: M. Schlingmann en F. Lautenschlager, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Eerste verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran nietig te verklaren, voor zover het eerste verzoekster betreft;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran nietig te verklaren, voor zover die eerste verzoekster betreft;

de Raad te verwijzen in de kosten, meer in het bijzonder de door eerste verzoekster gemaakte kosten;

Tweede verzoeker verzoekt het Gerecht:

besluit 2013/661/GBVB van de Raad van 15 november 2013 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran nietig te verklaren, voor zover het tweede verzoeker betreft;

uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2013 van de Raad van 15 november 2013 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran nietig te verklaren, voor zover die tweede verzoeker betreft;

de Raad te verwijzen in de kosten, meer in het bijzonder de door tweede verzoeker gemaakte kosten;

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

Eerste middel ontleend aan de onrechtmatigheid en niet-toepasselijkheid van de gewijzigde versie van besluit 2010/413/GBVB en van verordening (EU) nr. 267/20121 overeenkomstig artikel 277 VWEU.

In dit verband voeren verzoekers met name aan dat de Raad de rechtsgrondslag voor de opname van verzoekers op de lijsten van maatregelen, heeft gewijzigd om maatregelen op hen te kunnen toepassen. Door de rechtsgrondslag te wijzigen heeft de Raad dus kennelijk zijn beoordelingsvrijheid misbruikt.

Tweede middel, ontleend aan schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en van de motiveringsplicht.

Verzoekers voeren in wezen aan dat de Raad hun opname op de lijsten van maatregelen niet toereikend heeft gemotiveerd. Er wordt geen motivering gegeven voor de wezenlijke elementen waarop de Raad zijn besluit baseert.

Derde middel ontleend aan het feit dat er geen grondslag is voor de opname van verzoekers op de lijsten van maatregelen

In het kader van dit middel voeren verzoekers aan dat de motivering van de Raad inhoudelijk niet rechtvaardigt dat verzoekers opnieuw worden opgenomen op de lijsten van maatregelen.

Vierde middel ontleend aan schending van eigendomsrecht, van de vrijheid van ondernemerschap, van het recht op eerbiediging van het gezinsleven en van het evenredigheidsbeginsel

Ten slotte voeren verzoekers aan dat het feit dat zij opnieuw zijn opgenomen op de lijsten van maatregelen een schending vormt van hun eigendomsrecht en van hun vrijheid van ondernemerschap alsmede van het recht op eerbiediging van het gezinsleven van tweede verzoeker. Zij zijn van mening dat hun opname op de lijsten van maatregelen een onevenredige inbreuk vormt, die kennelijk niet geschikt is om de door de bestreden handelingen nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en dat die opname in elk geval verder gaat dan noodzakelijk is ter verwezenlijking van die doelstellingen.

____________

1 Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB. L 88, blz. 1).