Language of document : ECLI:EU:C:2007:737

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

V. TRSTENJAK

van 29 november 2007 (1)

Zaak C‑14/07

Ingenieurbüro Michael Weiss und Partner GbR

tegen

Industrie- und Handelskammer Berlin,

Interveniënte:

Nicholas Grimshaw & Partners Ltd

[Verzoek van het Bundesgerichtshof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 1348/2000 – Betekening of kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken – Weigering van ontvangst – Begrip ‚stuk’ – Niet-vertaalde bijlagen bij vertaald verzoekschrift – Taal van lidstaat van verzending – Taalkeuze en forumkeuze in overeenkomst tussen ondernemingen waarvan slechte uitvoering leidt tot geschil”





I –    Inleiding

1.        De onderhavige zaak betreft de uitlegging van artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: „verordening nr. 1348/2000”) (2), meer bepaald de vraag of degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen buitenlands stuk bestemd is, mag weigeren dit in ontvangst te nemen wanneer het verzoekschrift dat in het kader van een buitenlandse burgerlijke procedure dient te worden betekend of ter kennis gebracht, weliswaar in de officiële taal van de aangezochte lidstaat is vertaald, maar de bijlagen bij dit verzoekschrift niet in deze taal zijn vertaald en degene voor wie het stuk bestemd is, beweert dat hij de taal van de lidstaat van verzending niet begrijpt, hoewel hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat de correspondentie tussen de partijen enerzijds en de autoriteiten en overheidsinstellingen anderzijds zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending.

2.        Het Bundesgerichtshof heeft dit verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend in het kader van een beroep tot schadevergoeding dat de Industrie- und Handelskammer Berlin (hierna: „IHK Berlin”) heeft ingesteld tegen het architectenkantoor Nicholas Grimshaw & Partners Ltd, een vennootschap naar Engels recht (hierna: „kantoor Grimshaw”) wegens gebreken in het ontwerp van een gebouw. IHK Berlin heeft het kantoor Grimshaw hiervoor contractueel aansprakelijk gesteld. In een incidentele procedure strijden de partijen over de vraag of het verzoekschrift correct aan het bureau Grimshaw is betekend of ter kennis is gebracht. Het ingenieurskantoor Weiss und Partner, dat is gevestigd te Aken (hierna: „kantoor Weiss”), is in het geding geroepen.

II – Toepasselijke bepalingen

3.        De punten 8 en 10 van de considerans van verordening nr. 1348/2000 luiden als volgt:

„(8)      De mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, moet tot buitengewone gevallen worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen.

[…]

(10)      Teneinde de belangen van de geadresseerde te beschermen, moet de betekening of kennisgeving worden verricht in de officiële taal of één van de officiële talen van de plaats waar zij moet geschieden of in een andere taal van de verzendende lidstaat die de geadresseerde begrijpt.”

4.        Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 bepaalt:

„Weigering van ontvangst van een stuk

1.      De ontvangende instantie deelt degene voor wie het stuk is bestemd mee dat hij kan weigeren het stuk dat betekend of ter kennis moet worden gebracht, in ontvangst te nemen indien het in een andere dan een van de volgende talen is gesteld:

a)      de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht;

b)      een taal van de lidstaat van verzending die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.”

III – Voornaamste feiten, hoofdgeding, prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof

5.        IHK Berlin vordert op basis van een architectenovereenkomst van 16 februari 1994 van het in Londen gevestigde kantoor Grimshaw, een vennootschap naar Engels recht, schadevergoeding wegens ontwerpfouten. Het kantoor Grimshaw had zich in deze overeenkomt ertoe verbonden het ontwerp van een bouwproject in Berlijn te verzorgen. In punt 3.2.6 van de architectenovereenkomst is het volgende bepaald:

„De diensten worden in het Duits verricht. De correspondentie tussen [IHK Berlin] en [het kantoor Grimshaw] en de autoriteiten en overheidsinstellingen wordt in het Duits gevoerd.”

Punt 10.2 van de architectenovereenkomst luidt als volgt:

„In geval van geschil zijn de rechtbanken van Berlijn bevoegd.”

In punt 10.4 van de architectenovereenkomst is het volgende bepaald:

„Op deze overeenkomst is het Duitse recht van toepassing.”

6.        IHK Berlin heeft de Duitse rechtbanken kopieën overgelegd van het verzoekschrift en van alle bijlagen waarnaar zij in dit verzoekschrift heeft verwezen, met het oog op de betekening of de kennisgeving ervan aan het kantoor Grimshaw. Deze bijlagen omvatten de tussen partijen gesloten architectenovereenkomst, aanvullende overeenkomsten en het ontwerp daarvan, een uittreksel van de lijst van te verrichten diensten alsmede de briefwisseling, waaronder die van het kantoor Grimshaw, met de bedrijven die belast waren met de vaststelling en het herstel van de ten laste gelegde gebreken. Volgens de door het Bundesgerichtshof verstrekte informatie waren evenwel vóór de instelling van het beroep niet alle bijlagen aan het kantoor Grimshaw bekend, met name niet de stukken betreffende de gebreken en het herstel daarvan en betreffende de daaraan verbonden kosten. Verder is de inhoud van de bijlagen waarop IHK Berlin zich beroept, gedeeltelijk in het verzoekschrift weergegeven.

7.        Het verzoekschrift van 29 mei 2002, waarbij IHK Berlin op grond van de architectenovereenkomst schadevergoeding heeft gevorderd van het kantoor Grimshaw, is reeds op 20 december 2002 in het Duits aan het kantoor Grimshaw betekend of ter kennis gebracht. Nadat verweerder aanvankelijk had geweigerd het verzoekschrift in ontvangst te nemen omdat een Engelse vertaling ontbrak, zijn hem op 23 mei 2003 in Londen het verzoekschrift in Engelse vertaling en de in het Duits gestelde bijlagen zónder vertaling ter hand gesteld.

8.        Bij schrijven van 13 juni 2003 stelde het kantoor Grimshaw dat de betekening of kennisgeving gebrekkig was omdat de bijlagen niet in het Engels waren vertaald. Het weigerde op die grond, met een beroep op artikel 8, lid 1, van de verordening, het verzoekschrift in ontvangst te nemen, waarvan het de betekening of kennisgeving ongeldig achtte. Verder heeft het de verjaring ingeroepen en het kantoor Weiss in het geding betrokken. Dit kantoor treedt op als interveniënt in de procedure voor de Duitse rechtbanken.

9.        Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft het Landgericht Berlin bij tussenvonnis vastgesteld dat het verzoekschrift op 23 mei 2003 regelmatig was betekend of ter kennis gebracht. Het hoger beroep van het kantoor Grimshaw is afgewezen bij arrest van het Kammergericht Berlin. Tegen dit arrest van het Kammergericht heeft de interveniënt – het kantoor Weiss – bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof, beroep tot „Revision” ingesteld.

10.      Het Bundesgerichtshof merkt op dat volgens de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering) een verzoekschrift dat naar bijlagen verwijst, daarmee een eenheid vormt en dat een verweerder alle door de verzoeker verstrekte informatie moet ontvangen die hij nodig heeft om zich te verdedigen. De geldigheid van de betekening of kennisgeving van een verzoekschrift kan dus niet los van de betekening of kennisgeving van de bijlagen worden beoordeeld op grond dat de essentiële gegevens reeds uit het beroepschrift zouden blijken en het recht om te worden gehoord zou zijn gewaarborgd door het feit dat de verweerder zich tijdens de procedure nog naar behoren kan verdedigen.

11.      Uitzonderingen op dit beginsel zijn toegestaan voor zover niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de behoefte van de verweerder aan informatie, bijvoorbeeld omdat een niet bij het verzoekschrift gevoegde bijlage nagenoeg tegelijk met de instelling van het beroep is toegezonden of omdat de verweerder reeds vóór de instelling van het beroep kennis had van alle bijlagen. De verwijzende rechter merkt op dat het kantoor Grimshaw in casu niet alle stukken kende, met name niet die betreffende de vaststelling en het herstel van de gebreken en de daaraan verbonden kosten. Dergelijke stukken kunnen niet als onbeduidende details worden beschouwd, aangezien de beslissing om al dan niet een verweerschrift in te dienen kan afhangen van de beoordeling van deze stukken.

12.      Het Bundesgerichtshof merkt verder op dat geen van de organen van het kantoor Grimshaw met vertegenwoordigingsbevoegdheid de Duitse taal machtig is. Het is van oordeel dat verordening nr. 1348/2000 aldus kan worden uitgelegd dat het niet mogelijk is stukken te weigeren op grond van het feit dat de bijlagen niet zijn vertaald. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 zegt immers niets over de weigering om bijlagen in ontvangst te nemen. Bovendien zijn volgens het standaardformulier dat volgens artikel 4, lid 3, eerste zin, van verordening nr. 1348/2000 moet worden gebruikt voor verzoeken tot betekening of kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie, gegevens over de aard van het stuk en de gebruikte taal enkel vereist met betrekking tot het te betekenen of ter kennis te brengen stuk (punten 6.1 en 6.3 van het standaardformulier), maar niet met betrekking tot de bijlagen, waarvan slechts het aantal dient te worden vermeld (punt 6.4 van het standaardformulier). Volgens het Bundesgerichtshof is de enige relevante vraag of het betrokken stuk een te betekenen of ter kennis te brengen stuk in de zin van verordening nr. 1348/2000 is; de wijze waarop het standaardformulier is opgesteld, is voor deze vraag irrelevant.

13.      Voor het geval dat de ontvangst niet kan worden geweigerd op grond van het loutere feit dat de bijlagen niet zijn vertaald, is het Bundesgerichtshof van oordeel dat de verweerder niet het recht kan worden ontzegd om krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 stukken te weigeren op de loutere grond dat hij met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie in het Duits zal worden gevoerd. Dit beding houdt niet in dat de verweerder deze taal begrijpt in de zin van verordening nr. 1348/2000.

14.      Voor het geval dat een contractueel beding geen vermoeden van kennis van een bepaalde taal kan opleveren, vraagt het Bundesgerichtshof zich ten slotte af of de ontvangst van een verzoekschrift steeds kan worden geweigerd wanneer de bijlagen niet zijn vertaald, dan wel of er uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld wanneer de verweerder reeds over een vertaling van de bijlagen beschikt of wanneer de bijlage letterlijk is weergegeven in het verzoekschrift en dit laatste is vertaald, of nog, wanneer de toegezonden bijlagen zijn gesteld in de door de partijen geldig overeengekomen taal. Het Bundesgerichtshof verwijst naar het geval van zwakke partijen die eventueel bescherming behoeven, zoals consumenten die in grensoverschrijdende overeenkomsten ermee hebben ingestemd dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de onderneming. Het kantoor Grimshaw heeft in casu evenwel de overeenkomst gesloten in het kader van zijn bedrijfsactiviteit. Er is geen specifieke noodzaak om verweerder te beschermen en dus ook geen noodzaak om hem het recht toe te kennen stukken te weigeren.

15.      Aangezien het Bundesgerichtshof twijfels heeft over de uitlegging van verordening nr. 1348/2000, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Dient artikel 8, lid 1, van verordening [...] nr. 1348/2000 [...] aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, niet op grond van deze bepaling kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer alleen de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt?

2)      Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Dient artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van een lidstaat van verzending reeds ‚begrijpt’ in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat in de taal van de lidstaat van verzending zal worden gecorrespondeerd?

3)      Voor het geval dat de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:

Dient artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om de bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat zal worden gecorrespondeerd in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld?”

16.      Het kantoor Grimshaw, het kantoor Weiss, IHK Berlin, de Franse, de Italiaanse, de Slowaakse en de Tsjechische regering alsook de Commissie hebben aan de procedure deelgenomen.

17.      Ter terechtzitting van 24 oktober 2007 hebben het kantoor Weiss, het kantoor Grimshaw, de Franse regering en de Commissie mondelinge opmerkingen gemaakt en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

IV – Argumenten van de deelnemers aan de procedure

A –    Eerste prejudiciële vraag

18.      Het kantoor Weiss is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, ook kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

19.      Het kantoor Grimshaw gaat ervan uit dat diegene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij dit stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt. Alleen al uit de formulering van artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 blijkt dat het begrip „stukken” niet alleen de door de advocaten opgestelde verzoekschriften omvat, maar alle brieven en documenten die ter betekening of ter kennisgeving worden overgelegd. Uit het doel van de artikelen 5, lid 1, en 8, lid 1, van verordening nummer 1348/2000 blijkt duidelijk dat onder „stukken” ook de bijlagen bij een verzoekschrift moeten worden begrepen. Het kantoor Grimshaw verwijst ook naar de Reglementen voor de procesvoering van het Hof (artikel 29, lid 3) en van het Gerecht (artikel 35, lid 3), waaruit blijkt dat het verzoekschrift en de bijlagen als een eenheid dienen te worden beschouwd. Beide moeten worden gesteld in dezelfde taal, meer bepaald in een taal die de verweerder begrijpt. Het gaat niet op om bij de beoordeling van de vraag of een vertaling noodzakelijk is, uit te gaan van wat de verweerder nodig heeft om zich te kunnen verdedigen, aangezien dit criterium onvoldoende rechtszekerheid biedt. In plaats daarvan dienen alle bijlagen te worden vertaald, aangezien de verweerder op basis van deze bijlagen niet alleen kan beslissen of hij zich zal verdedigen, maar ook hoe hij zich zal verdedigen. Bepaalde verweermiddelen kunnen mogelijkerwijs slechts uit de bijlagen worden afgeleid en zijn niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op het betoog van de verzoeker. Het kantoor Grimshaw is ten slotte van mening dat het beginsel van gelijke behandeling wordt geschonden indien niet alle bijlagen bij een verzoekschrift worden vertaald, aangezien in een zuiver nationale Duitse procedure alle bijlagen in het Duits ter beschikking staan.

20.      IHK Berlin wijst erop dat het kantoor Grimshaw samen met het verzoekschrift ook de bijlagen heeft ontvangen waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen. Gelet op de formulering en de opzet van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 heeft het recht van de geadresseerde om stukken te weigeren slechts betrekking op gerechtelijke stukken. Bijlagen zijn geen stukken in die zin. Het gaat veeleer om andere over te leggen documenten. Om de verweerder in te lichten over het voorwerp en de grond van de vordering, hoeft geen vertaling te worden gemaakt van omvangrijke bijlagen waarin mogelijkerwijs slechts één clausule relevant is. Het bewijs van de gestelde feiten dient tijdens de procedure te worden geleverd en het is in dat stadium steeds mogelijk om bepaalde bij de instelling van de vordering niet vertaalde documenten alsnog te laten vertalen. Indien de verzoeker werd verplicht alle bijlagen te vertalen, zou dit een zeer dure zaak zijn en indruisen tegen het doel van verordening om de procedure te bespoedigen.

21.      De Franse regering beklemtoont dat de bescherming van de belangen van de geadresseerde en de rechten van de verdediging slechts is verzekerd indien alle overgelegde stukken worden vertaald in een taal die de geadresseerde begrijpt. Zij is verder van mening dat alle betekende of ter kennis gebrachte stukken op dezelfde wijze dienen te worden toegezonden en dat met name de vertaalplicht gelijk blijft, ongeacht of het gaat om de te betekenen of ter kennis te brengen stukken zelf dan wel om de bijlagen daarbij. De bijlagen vormen namelijk een integrerend bestanddeel van het stuk. Verder bepaalt artikel 8, lid 2, van verordening nr. 1348/2000 dat de ontvangende instantie de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terugzendt aan de verzendende instantie indien de persoon voor wie het stuk bestemd is, weigert dit in ontvangst te nemen. Uit de formulering van dit artikel volgt dus dat kan worden geëist dat alle overgelegde stukken, en niet alleen het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, worden vertaald.

22.      De Italiaanse regering wijst erop dat het zelfstandig naamwoord „stukken” in het meervoud wordt gebruikt en leidt hieruit af dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie het te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer de bijlagen zijn gesteld in een andere taal dan de officiële taal van de aangezochte lidstaat of een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt. De geadresseerde moet dus het recht hebben om het stuk te weigeren, ook wanneer de door artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 voorgeschreven vertaling slechts voor één of enkele bijlagen ontbreekt.

23.      De Slowaakse regering stelt op basis van de regeling van verordening nr. 1348/2000 en in de eerste plaats van de considerans ervan, dat met het oog op een uniforme uitlegging en toepassing van de verordening onder het begrip „te betekenen of ter kennis te brengen stuk” niet alleen het voornaamste stuk dient te worden verstaan, maar ook de bijlagen die samen met dit stuk zijn betekend of ter kennis gebracht. Om het in de onderhavige zaak betekende of ter kennis gebrachte stuk grondig te kunnen bestuderen en met succes zijn rechten geldend te kunnen maken voor de rechter van de lidstaat van verzending, dient de geadresseerde een nauwkeurige kennis te hebben van de inhoud van het gehele te betekenen of ter kennis te brengen stuk. Om die reden is de Slovaakse regering van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, op grond van deze bepaling ook kan weigeren om dit stuk in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

24.      De Tsjechische regering is van mening dat de bijlagen bij het verzoekschrift hiermee één geheel vormen en onder hetzelfde taalregime dienen te vallen. Voor deze opvatting pleit voornamelijk dat de bijlagen bij het verzoekschrift voor de verweerders en de rechter in het kader van de procedure zo belangrijk zijn dat het recht op een eerlijk proces aldus moet worden uitgelegd dat het mede het recht van de verweerder omvat om in kennis te worden gesteld van de inhoud van de bijlagen. De bijlagen moeten ook worden vertaald wanneer de verzoeker belangrijke delen ervan in het verzoekschrift of elders heeft aangehaald. Tussen de partijen in het geding dient een zodanig evenwicht te worden bereikt dat zij over gelijke wapens beschikken. Wanneer de verzoeker een bijlage bij het verzoekschrift voegt, kan ervan worden uitgegaan dat hij de inhoud daarvan kent. Ook de verweerder dient deze kans te hebben. Het feit dat relevante delen worden aangehaald in het verzoekschrift zelf, verandert niets aan het recht van de verweerder. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dient aldus te worden uitgelegd dat degene voor wie een stuk bestemd is, ook kan weigeren om dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij dit stuk zijn gesteld in een andere taal dan de officiële taal of in een andere taal dan die welke hij begrijpt.

25.      De Commissie merkt om te beginnen op dat bijlagen bij een verzoekschrift in de regel tot doel hebben, extra informatie te geven naast die welke in het verzoekschrift is vervat, of de stellingen in het verzoekschrift te staven. Bijlagen vormen dus in beginsel een onderdeel van het verzoekschrift. Verder wordt in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 een generiek begrip gebruikt, voor zover hierin sprake is van een te betekenen of ter kennis te brengen stuk, wat erop wijst dat dit begrip ruim dient te worden opgevat. Het kan zowel het verzoekschrift alsook de bijlagen daarbij omvatten. Het standaardformulier in de bijlage bij verordening nr. 1348/2000 levert geen antwoord op de vraag wat een te betekenen of ter kennis te brengen stuk is.

26.      De tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 geeft een nadere verklaring voor het taalregime van artikel 8, lid 1, van deze verordening. De noodzaak om de bijlagen te vertalen dient te worden beoordeeld aan de hand van de gevolgen hiervan voor de belangen van degene voor wie het verzoekschrift bestemd is. Zo hoeven de bijlagen niet te worden vertaald wanneer de inhoud ervan in het verzoekschrift zelf is weergegeven. Daarentegen is het voor de bescherming van de belangen van de geadresseerde van belang dat hij de taal begrijpt waarin de bijlagen zijn gesteld, wanneer het verzoekschrift verwijst naar deze bijlagen, zonder aan te geven wat erin staat. Bevatten de bijlagen gegevens die de verweerder dient te kennen en die niet in het verzoekschrift zijn vervat, kan hij weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer zij niet zijn vertaald.

B –    Tweede prejudiciële vraag

27.      Het kantoor Weiss merkt op dat het onverenigbaar is met verordening nr. 1348/2000 om het recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen te laten afhangen van de vraag of de geadresseerde met de tegenpartij een overeenkomst heeft gesloten en daarin heeft bedongen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending. Een dergelijke regeling vormt geen aanwijzing dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending daadwerkelijk begrijpt. Hij kan meer bepaald voor zijn correspondentie gebruikmaken van de diensten van een vertaalbureau. Door af te spreken om in het kader van de overeenkomst een bepaalde taal te gebruiken, heeft de geadresseerde er nog niet mee ingestemd om een rechtsgeding in dezelfde taal te voeren. Voor het voeren van een rechtsgeding dient de geadresseerde – alleen al wegens het specifieke juridische jargon – duidelijk een betere kennis van de vreemde taal te hebben dan voor de afwikkeling van een contractuele relatie binnen zijn eigen vakgebied.

28.      Het kantoor Grimshaw is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/200 niet aldus kan worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending reeds daarom „begrijpt” omdat hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal worden gevoerd in de taal van de lidstaat van verzending. Het feit dat degene voor wie een stuk bestemd is, in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzoeker contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending, vormt enkel een aanwijzing over zijn taalkennis. Zou het verzoekschrift zijn betekend of ter kennis gebracht op basis van dergelijke aanwijzingen, dan zou het recht om te worden gehoord zijn geschonden. Het feit dat de geadresseerde contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending, betekent nog niet dat hij deze taal ook daadwerkelijk begrijpt. Er vallen theoretisch ook geen redenen te bedenken waarom een contractueel beding tussen particulieren dat blijkens de wil van de partijen slechts geldt voor de gewone uitvoering van de overeenkomst tussen deze twee particulieren, zou leiden tot een beperking van het subjectieve, publiekrechtelijke recht van de geadresseerde om te worden gehoord door de soevereine rechter.

29.      IHK Berlin is van mening dat een overeenkomst tussen de partijen om in het kader van hun rechtsverhouding – waarover een geschil is gerezen – een bepaalde taal te gebruiken, primeert op artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. Een dergelijke overeenkomst creëert het feitelijke vermoeden dat degene voor wie een stuk bestemd is, dit stuk begrijpt wanneer het betrekking heeft op de concrete rechtsverhouding en gesteld is in de overeengekomen taal. Wanneer de partijen een regeling treffen over de taal die hun rechtsverhouding beheerst, doen zij dit met het oog op de vlotte uitvoering van de overeenkomst. Een dergelijke regeling is ook relevant wanneer het komt tot een geschil of zelfs tot een geding. Met een dergelijke regeling komen beide partijen overeen, zich in geval van ontvangst van een stuk dat is gesteld in de contractueel overeengekomen taal, niet te beroepen op artikel 8, lid l, sub b, van verordening nr. 1348/2000.

30.      De Franse regering is om te beginnen van mening dat het aan de nationale rechter staat om op basis van de feiten van elk geval te beoordelen of de geadresseerde kan worden geacht kennis te hebben van de taal van de lidstaat van verzending in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. De omstandigheid dat de contractpartijen ervoor hebben gekozen hun correspondentie te voeren in de taal van de lidstaat van verzending, kan daarbij als een relevante factor in aanmerking worden genomen.

31.      Deze omstandigheid alleen volstaat evenwel niet om ervan uit te gaan dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 en te concluderen dat de nationale rechter geen concrete beoordeling hoeft te verrichten. Indien de geadresseerde werd geacht de taal van de lidstaat van verzending te begrijpen op de loutere grond dat een contractueel beding bepaalt dat de correspondentie in deze taal dient plaats te vinden, zou hiermee immers een wettelijk vermoeden worden ingevoerd dat veel verder gaat dan wat in de verordening is bepaald.

32.      De Italiaanse regering is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk of de bijlagen erbij in ontvangst te nemen, wanneer deze niet zijn gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Daarbij is het niet relevant welke taal de partijen voor hun correspondentie hebben gekozen, ook niet wanneer de bijlagen bij het stuk in deze contractueel overeengekomen taal aan de geadresseerde zijn toegezonden. De geadresseerde kan zijn recht om een stuk te weigeren dat is gesteld in een taal die hij niet kent, niet verliezen op de loutere grond dat de partijen zijn overeengekomen om deze taal in hun correspondentie te gebruiken. Het valt te betwijfelen of contractuele afspraken over het gebruik van een taal voor de contractpartij ook de verplichting inhouden om deze taal te gebruiken in de fase waarin problemen opduiken in de contractuele relatie, met name wanneer het geschil tussen de partijen voor de rechter wordt gebracht.

33.      Volgens de Slowaakse regering kan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 niet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending reeds „begrijpt” omdat hij met de verzoeker is overeengekomen om in het kader van hun beroepsactiviteit te corresponderen in de taal van deze lidstaat. Het feit dat de geadresseerde en de verzoeker in een particuliere overeenkomst hebben afgesproken om in het kader van hun beroepsactiviteit te corresponderen in de taal van de lidstaat van verzending, is niet relevant voor de vaststelling of een stuk regelmatig is betekend of ter kennis gebracht in de zin van de verordening.

34.      De Tsjechische regering stelt zich op het standpunt dat een afspraak over het gebruik van een bepaalde taal in het kader van de beroepsactiviteit niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokkene die taal begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000. De rechter kan de overeenkomst tussen de partijen over het gebruik van een bepaalde taal in aanmerking nemen bij de beoordeling van de vraag of de weigering om een bepaald stuk in ontvangst te nemen rechtsmisbruik vormt, maar deze overeenkomst levert zelf geen eenduidig antwoord op deze vraag op. De overeenkomst tussen twee ondernemers om in hun correspondentie een bepaalde taal te gebruiken betekent op zich nog niet dat beide partijen deze taal zo goed kennen dat zij met succes hun rechten kunnen verdedigen in een procedure waarin het verzoekschrift en de bijlagen in deze taal zijn gesteld. De Tsjechische regering stelt dan ook voor, de tweede vraag ontkennend te beantwoorden.

35.      De Commissie merkt op dat niets in verordening nr. 1348/2000 in het algemeen en in artikel 8, lid 1, in het bijzonder erop wijst dat de vraag of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending „begrijpt”, dient te worden beoordeeld op basis van een louter vermoeden en niet op basis van een reëel vermogen. Het woord „begrijpt” verwijst naar een feitelijke, objectieve toestand en niet naar een loutere veronderstelling, ook al berust deze op bepaalde aanwijzingen, zoals bijvoorbeeld de contractuele afspraak om in een bepaalde taal te corresponderen. Bijgevolg kan de omstandigheid dat de geadresseerde in casu in het kader van zijn beroepsactiviteit met verzoeker contractueel is overeengekomen om in de taal van de lidstaat van verzending te corresponderen, slechts als een aanknopingspunt worden beschouwd bij de beoordeling van de vraag of hij deze taal begrijpt. Deze overeenkomst zelf vormt evenwel nog geen voldoende bewijs dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending ook daadwerkelijk begrijpt.

C –    Derde prejudiciële vraag

36.      Het kantoor Weiss beklemtoont dat, indien het recht om te weigeren de niet-vertaalde bijlagen in ontvangst te nemen afhankelijk werd gesteld van de vraag of deze bijlagen zijn gesteld in de contractueel overeengekomen taal en betrekking hebben op het voorwerp van de overeenkomst, de verweerder binnen een korte termijn zou moeten beslissen om dit recht al dan niet uit te oefenen, zonder op basis van een vertaling te kunnen beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, met name of er een verband met de contractuele relatie bestaat. De verweerder kan niet worden geacht zijn recht om te worden gehoord zodanig te willen inperken dat hij het niet nodig acht om in een hem (normalerwijs) bekende taal over het voorwerp van een geding te worden ingelicht, louter op grond van het feit dat hij zich ertoe heeft verbonden om in het kader van de uitvoering van de overeenkomst een bepaalde taal te gebruiken.

37.      Het kantoor Grimshaw stelt dat, indien artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus zou worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren om het verzoekschrift in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld, de toepassing van artikel 8, lid 1, van deze verordening zou afhangen van de beoordeling of de verweerder te kwader trouw is. Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan niet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde in geen geval op grond van deze bepaling kan weigeren bijlagen bij een stuk die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst heeft gesloten en daarin heeft bedongen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.

38.      IHK Berlin is van mening dat degene voor wie een stuk bestemd is, niet op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan weigeren de bijlagen daarbij in ontvangst te nemen, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit met de verzender contractueel is overeengekomen dat de correspondentie zal plaatsvinden in de taal van de lidstaat van verzending en de verzonden bijlagen deze correspondentie betreffen en in de overeengekomen taal zijn gesteld. In dit geval pleegt hij rechtsmisbruik wanneer hij toch weigert om stukken in ontvangst te nemen.

39.      De Franse regering stelt op grond van de formulering van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dat degene voor wie een stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk en de bijlagen erbij in ontvangst te nemen wanneer deze zijn gesteld in de door de partijen voor hun correspondentie overeengekomen taal en deze taal niet de taal is van de aangezochte lidstaat of een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Er zijn dus geen directe of indirecte uitzonderingen toegestaan op het recht om te weigeren een stuk in ontvangst te nemen dat in een andere taal is gesteld dan die waarin artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 voorziet. Een andere uitlegging zou afbreuk doen aan de volle werking van de verordening.

40.      De Italiaanse regering betoogt dat de weigering om een stuk in ontvangst te nemen slechts als rechtsmisbruik kan worden beschouwd wanneer de bijlagen volledig zijn weergegeven in het gerechtelijke stuk dat in de taal van de geadresseerde is vertaald, of wanneer de geadresseerde deze bijlagen reeds volledig kent, los van de betekening of de kennisgeving ervan, omdat zij volledig vervat zijn in de tussen de partijen gevoerde correspondentie, die conform de overeenkomst in de taal van de lidstaat van verzending is gevoerd. In casu is evenwel niet onderzocht of aan deze beide voorwaarden is voldaan. De weigering van de geadresseerde om het stuk in ontvangst te nemen, dient als rechtmatig te worden aangemerkt. Vanuit dit oogpunt is het tweede deel van de derde prejudiciële vraag, dat uitgaat van reële omstandigheden die door de verwijzende rechter zijn uitgesloten, niet-ontvankelijk, aangezien het niet relevant is voor de beslechting van het geding.

41.      De Slowaakse regering is van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, kan weigeren dit stuk of de bijlagen erbij in ontvangst te nemen wanneer deze niet zijn gesteld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt. Daarbij is het niet relevant welke taal de partijen voor hun correspondentie hebben gekozen, ook niet wanneer de bijlagen bij het betrokken stuk aan de geadresseerde zijn toegezonden in deze contractueel overeengekomen taal.

42.      De Tsjechische regering verwijst met betrekking tot de derde prejudiciële vraag naar haar antwoord op de tweede vraag en stelt dat het antwoord op de derde vraag reeds daarin is vervat.

43.      De Commissie baseert zich op de formulering van de tiende overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 en is eveneens van mening dat de belangen van degene voor wie een stuk bestemd is, voldoende beschermd zijn wanneer deze kennis heeft of kan hebben van de inhoud van de niet-vertaalde bijlagen. Het in het hoofdgeding aan de orde zijnde taalbeding betreft niet alleen de correspondentie tussen de partijen, maar ook de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen. Deze correspondentie omvat de briefwisseling die wordt gevoerd indien er meningsverschillen rijzen over contractuele verplichtingen alsook de briefwisseling in het kader van een gerechtelijke procedure. De Commissie preciseert evenwel dat het aangewezen kan zijn om een beding in een overeenkomst tussen een zwakke partij en een sterke partij, bijvoorbeeld in een consumentenovereenkomst, anders uit te leggen.

V –    Beoordeling

A –    Inleidende opmerkingen

44.      Verordening nr. 1348/2000 beoogt vooral de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken die in een andere lidstaat dienen te worden betekend of ter kennis gebracht, te verbeteren en te versnellen. Deze verbeterde en versnelde verzending van stukken dient indirect de „goede werking van de interne markt” te bevorderen.(3) Deze vaststelling geldt voor alle geschillen in burgerlijke en handelszaken, bijvoorbeeld geschillen die rijzen in het kader van overeenkomsten tussen ondernemingen en van consumentenovereenkomsten en geschillen betreffende onrechtmatige handelingen. Er dient te worden beklemtoond dat het begrip burgerlijke en handelszaken in verordening nr. 1348/2000 niet dezelfde betekenis heeft als in het nationale recht.(4)

45.      In de onderhavige zaak zijn drie prejudiciële vragen gesteld. De eerste prejudiciële vraag is van algemeen belang voor betekeningen of kennisgevingen in alle burgerlijke en handelszaken. De tweede en de derde vraag daarentegen hebben specifiek betrekking op betekeningen of kennisgevingen ter zake van overeenkomsten tussen ondernemingen.

46.      In het kader van het streven een compromis te vinden tussen het belang van de verzoeker bij een snelle en goedkope betekening of kennisgeving en dat van de verweerder om kennis te kunnen nemen van de inhoud van de tegen hem ingestelde vordering, ziet verordening nr. 1348/2000 volgens de rechtsleer af van tijdrovende en dure vertalingen wanneer de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.(5)

47.      Men dient zich er rekenschap van te geven dat de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken zich bevindt in het spanningsveld tussen de eerbiediging van het recht van toegang tot de rechter, de bescherming van de verweerder en de proceseconomie. De verwezenlijking van deze doelstellingen lijkt in zoverre problematisch, dat een versnelde verzending van stukken gepaard kan gaan met beperkingen van de rechten van de verdediging, bijvoorbeeld wanneer niet langer gewaarborgd is dat de verweerder – of dat nu is vanwege de taal, de tijd of anderszins – zijn verweer doeltreffend kan voorbereiden. De bescherming van de verweerder mag er op haar beurt niet toe leiden dat de verzoeker de toegang tot zijn wettelijke rechter wordt ontzegd, bijvoorbeeld doordat de verweerder de betekening of kennisgeving kan verijdelen.(6) Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen dat de bescherming van de verweerder of zijn recht om te worden gehoord voorrang heeft op de proceseconomie. Het feit dat verordening nr. 1348/2000 minder strikte voorwaarden stelt aan een internationale betekening of kennisgeving, mag geen afbreuk doen aan de juridische garanties die de verweerder, in casu de geadresseerde, dient te genieten.(7)

48.      In de onderhavige zaak is ook de vraag aan de orde of de geadresseerde in de aangezochte lidstaat kennis heeft van de taal van de lidstaat van verzending. De Commissie heeft in een studie reeds gewezen op het probleem van de beoordeling van de taalkennis en vastgesteld dat de weigering om betekende of ter kennis gebrachte stukken in ontvangst te nemen meestal gebaseerd is op het feit dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending niet begrijpt.(8)

49.      Volgens verordening nr. 1348/2000 is de betekening of de kennisgeving van de niet-vertaalde stukken niet ongeldig.(9) Het verzuim om een stuk te vertalen kan worden hersteld.(10) Het Hof heeft vastgesteld dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus moet worden uitgelegd „dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, de verzender dit verzuim kan herstellen door de gevraagde vertaling toe te zenden”.(11)

50.      Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 moet volgens het Hof aldus worden uitgelegd „dat wanneer degene voor wie een stuk bestemd is, heeft geweigerd dit in ontvangst te nemen op grond dat het niet is gesteld in een officiële taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die deze geadresseerde begrijpt, dit verzuim kan worden hersteld door onverwijld overeenkomstig de in de verordening gestelde eisen de vertaling van het stuk toe te zenden; voor de oplossing van problemen in verband met de wijze waarop het verzuim met betrekking tot de vertaling moet worden hersteld, die in de verordening, zoals uitgelegd door het Hof, niet worden behandeld, dient de nationale rechter zijn nationale procesrecht toe te passen, waarbij hij er wel voor dient te waken dat de volle werking van deze verordening wordt gewaarborgd met inachtneming van het doel ervan.”(12)

51.      Volgens het Bundesgerichtshof vormen naar Duits recht het verzoekschrift zelf en de daarin genoemde en erbij gevoegde bijlagen een eenheid, zodat ook de bijlagen een onderdeel vormen van het verzoekschrift.(13) Het recht van de verweerder om te worden gehoord is slechts gewaarborgd indien hij samen met het verzoekschrift die informatie bekomt die hij nodig heeft om te beslissen of en hoe hij zich tegen de vordering zal verdedigen.(14)

B –    Eerste prejudiciële vraag

52.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het recht om op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 3048/2000 te weigeren een stuk in ontvangst te nemen enkel betrekking heeft op het verzoekschrift, dan wel ook op de bijlagen daarbij.

53.      De eerste vraag is algemeen geformuleerd en betreft alle geschillen in burgerlijke en handelszaken. Zoals hierboven in punt 44 is vastgesteld, heeft het begrip burgerlijke en handelszaken in verordening nr. 1348/2000 niet dezelfde betekenis als in het nationale recht.(15)

54.      Met uitzondering van IHK Berlin zijn alle deelnemers aan de procedure van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat het begrip „stuk” in het kader van de betekening of kennisgeving van een verzoekschrift in een burgerlijke procedure ook de bijlagen omvat.

55.      Het generieke begrip (genus) „stuk” wordt in deze verordening niet omschreven. Gelet op de verwijzingsbeslissing, de commentaren in de rechtsleer(16), het betoog van de Commissie en de Slowaakse regering, waaruit blijkt dat het procesrecht van de lidstaten niet uniform is, moet het begrip „stuk” in de zin van verordening nr. 1348/2000 uniform en autonoom op gemeenschapsniveau worden omschreven. De communautaire rechtsorde knoopt voor de omschrijving van de begrippen van primair en afgeleid recht in beginsel niet aan bij een of meer nationale rechtsstelsels, tenzij dit in de betrokken bepaling uitdrukkelijk is bepaald.(17) Artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 bevat evenwel geen verwijzing naar het nationale procesrecht van de lidstaten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten begrippen van een bepaling van gemeenschapsrecht die voor de vaststelling van de inhoud en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de regel in de gehele Gemeenschap autonoom en uniform worden uitgelegd met inaanmerkingneming van de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling.(18)

56.      Op basis van de formulering en de opzet van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan worden gesteld dat het begrip „stuk” in het kader van de nationale burgerlijke procedure ruim dient te worden uitgelegd en dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, op grond van deze bepaling ook kan weigeren dit in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen daarbij niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

57.      Met het kantoor Weiss, het kantoor Grimshaw, de Tsjechische, de Franse, de Italiaanse en de Sloaakse regering ben ik van mening dat alleen al het feit dat in de verordening het generieke begrip „stuk” normaliter in algemene zin, en dus zonder enige beperking, wordt gebruikt, ertoe zou moeten leiden dat dit begrip in de burgerlijke procedure ruim wordt uitgelegd, en dus zou pleiten voor de stelling dat althans in beginsel alle bijlagen bij het verzoekschrift in de burgerlijke procedure en niet alleen de schrifturen binnen de werkingssfeer van de verordening vallen.(19) Overigens wordt het begrip „schriftuur” nergens in deze verordening genoemd.

58.      De betekening of kennisgeving in burgerlijke procedures heeft tot doel te verzekeren dat de geadresseerde kennis heeft van de inhoud van een stuk, zodat zijn recht om te worden gehoord is gewaarborgd. Hiervoor is vereist dat hij het stuk kan begrijpen.(20) Aangezien er evenwel ondanks de prominente positie van het Engels in het internationale handels‑ en rechtsverkeer geen moderne „lingua franca” bestaat, moet een formele betekening of kennisgeving van een verzoekschrift en bijlagen vergezeld gaan van een vertaling die de geadresseerde in staat stelt kennis te nemen van de inhoud van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk.(21) In dit opzicht vormen de bijlagen een accessorium van het verzoekschrift en is het algemene rechtsbeginsel „accessio cedit principali” hierop van toepassing.(22)

59.      Hieraan wordt evenmin afbreuk gedaan door de vermelding op het standaardformulier in de bijlage bij verordening nr. 1348/2000. Dit standaardformulier verwijst in punt 6, „Stuk waarvan betekening of kennisgeving moet geschieden”, meer bepaald in punt 6.4, naar het „Aantal bijgevoegde documenten”. Zoals de Commissie terecht opmerkt, kan dit een aanwijzing vormen dat het begrip „stuk” ruim dient te worden opgevat, aangezien de bijlagen hier nauw in verband worden gebracht met het praktische gebruik van het „te betekenen of ter kennis te brengen stuk”. Het kantoor Weiss merkt terecht op dat in de praktijk in burgerlijke procedures de bijlagen niet volledig in het verzoekschrift worden herhaald, maar enkel beknopt worden aangehaald en aldus in het betoog worden betrokken. Om deze reden verlangt het beginsel van hoor en wederhoor dat ook de bijlagen worden vertaald, aangezien het anders niet mogelijk is om het volledige betoog van de andere partij in de burgerlijke procedure volledig te begrijpen.

60.      Het Gerecht heeft reeds geoordeeld dat in het kader van een rechtstreeks beroep „alle bijlagen bij de memories van de andere partijen, interveniënten daaronder begrepen, in beginsel in de procestaal moeten worden vertaald. Deze bepalingen beogen onder meer de bescherming van de positie van een partij die de wettigheid van een door de gemeenschapsinstellingen gestelde administratieve handeling wil betwisten, ongeacht welke taal de betrokken instelling in dit verband, met name tijdens de precontentieuze procedure, heeft gebruikt.”(23)

61.      Met de vertaling van de stukken, die in burgerlijke procedures het verzoekschrift en de bijlagen omvatten, wordt de bescherming van de verweerder verzekerd. Bijlagen kunnen evenwel zeer lang zijn. Het is mogelijkerwijs niet aangewezen om te verlangen dat omvangrijke bijlagen bij een verzoekschrift worden vertaald. Het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt in artikel 29, lid 3, derde alinea, voor het geval dat omvangrijke bijlagen bij het verzoekschrift zijn gevoegd, het volgende: „In geval van omvangrijke bescheiden en documenten kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden overgelegd. Het Hof kan te allen tijde, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, een meer uitvoerige of volledige vertaling eisen.”

62.      Een dergelijke oplossing zou ook te verdedigen zijn in het geval van een grensoverschrijdende betekening of kennisgeving in burgerlijke en handelszaken. Bij vrij omvangrijke bijlagen die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die de geadresseerde begrijpt, zou de vertaling kunnen worden beperkt tot de fragmenten waarnaar het verzoekschrift verwijst. Een soortgelijke oplossing is te vinden in artikel 52, lid 2, van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.(24) Gelet op het recht van de verweerder om te worden gehoord en zijn algemene recht op bescherming, is een dergelijke oplossing wellicht niet aangewezen bij betekeningen of kennisgevingen in burgerlijke en handelszaken. Men denke maar aan het courante geval van de consument die in een ander land van Europa een consumentenovereenkomst sluit die een rechtmatig forumkeuzebeding bevat(25) en die wordt gedwongen de taal van de onderneming te gebruiken. Men kan niet verwachten dat een gemiddelde consument de taal van de andere lidstaat beheerst.

63.      Het recht van de geadresseerde op vertaling van de stukken kan evenwel geenszins aldus worden uitgelegd dat het afbreuk doet aan het doel van verordening nr. 1348/2000, dat er vooral in bestaat de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken tussen de lidstaten te verbeteren en te versnellen.(26)

64.      Zoals reeds gezegd kan de verzoeker bij ontbreken van een vertaling van het stuk – dat in concreto in de Duitse burgerlijke procedure zowel het verzoekschrift als de bijlagen erbij omvat – dit verzuim verhelpen door achteraf de vertaling van de bijlagen of, in geval van omvangrijke bijlagen, een vertaling van de fragmenten die uitdrukkelijk tot staving van het verzoekschrift worden aangehaald, te betekenen of ter kennis te brengen.(27)

65.      Om deze redenen stel ik voor om de eerste prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden: artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een stuk samen met bijlagen wordt betekend of ter kennis gebracht, de geadresseerde op grond van deze bepaling ook kan weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

C –    Tweede prejudiciële vraag

66.      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of kan worden uitgegaan van het vermoeden dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending „begrijpt” in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel is overeengekomen dat deze taal in de onderlinge correspondentie en in de correspondentie met de autoriteiten en de openbare instellingen zal worden gebruikt.

67.      De vaststelling in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 dat degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is, mag weigeren dit in ontvangst te nemen, wanneer het niet is gesteld in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt, biedt volgens de Duitse rechtsleer slechts weinig houvast bij de uitlegging van deze bepaling.(28)

68.      De betekening of kennisgeving bevindt zich in een spanningsveld tussen de eerbiediging van het recht van toegang tot de rechter, de bescherming van de verweerder en de proceseconomie: in burgerlijke procedures verleent zij de verzoeker toegang tot de rechter. In een groot aantal rechtsorden kan immers door de betekening of kennisgeving van het verzoekschrift de zaak aanhangig worden gemaakt; verder zorgt zij ervoor dat de termijnen in acht worden genomen. De verweerder van zijn kant wordt door de toezending van het verzoekschrift op de hoogte gebracht van het feit dat de procedure is ingeleid, waardoor zijn recht om te worden gehoord wordt geëerbiedigd.(29) In het kader van de regels inzake betekening en kennisgeving moeten deze procedurele grondrechten in een evenwichtige verhouding tot elkaar staan.(30) Enerzijds mogen de regels inzake betekening en kennisgeving niet al te zeer afbreuk doen aan de bescherming van de verweerder en moeten zij tegelijkertijd een snelle afwikkeling van de procedure mogelijk maken. Anderzijds mag de bescherming van de verweerder niet zo ver reiken dat de verzoeker onmogelijk een gerechtelijke procedure kan voeren, waardoor hem uiteindelijk de toegang tot de rechter wordt ontzegd.(31)

69.      In de onderhavige zaak worden twee tegenovergestelde stellingen verdedigd. Volgens IHK Berlin doet de omstandigheid dat contractueel is overeengekomen om de Duitse taal, dat wil zeggen de taal van de lidstaat van verzending, te gebruiken ook daadwerkelijk vermoeden dat de geadresseerde een stuk begrijpt wanneer dit betrekking heeft op de concrete rechtsverhouding en is gesteld in de overeengekomen taal. Anderzijds is de Franse regering van mening dat deze omstandigheid op zich niet volstaat om ervan uit te gaan dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000. Zou de geadresseerde namelijk worden geacht deze taal te begrijpen op de loutere grond dat contractueel is bedongen dat de correspondentie in deze taal dient plaats te vinden, dan zou hierdoor een wettelijk vermoeden worden ingevoerd dat veel verder gaat dan wat de verordening bepaalt.

70.      Sommige auteurs zijn van mening dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 objectieve en subjectieve criteria combineert ter vaststelling van de taalkennis in geval van betekening of kennisgeving in het buitenland.(32) Volgens deze opvatting bestaat het objectieve criterium in de officiële taal van de aangezochte lidstaat en het subjectieve criterium in de kennis die de geadresseerde heeft van de taal van de lidstaat van verzending.(33)

71.      Het Bundesgerichtshof heeft in zijn verwijzingsbeslissing vastgesteld dat geen van de organen met vertegenwoordigingsbevoegdheid van het kantoor Grimshaw Duits begrijpt. Het wordt evenwel niet betwist dat de overeenkomst die aan de oorsprong ligt van het onderhavige geding, in het Duits is gesteld, dat de correspondentie in die taal is gevoerd en dat is bedongen dat de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn.

72.      Sommige auteurs merken op dat uit artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 niet duidelijk blijkt van welke taalkennis dient te worden uitgegaan wanneer een stuk dient te worden betekend of ter kennis gebracht aan een rechtspersoon.(34) De enige praktische manier om dit probleem op te lossen bestaat er in de zetel van de rechtspersoon als beslissende factor ter bepaling van de taalkennis van deze rechtspersoon te beschouwen.(35) In het geval van het kantoor Grimshaw, dat is gevestigd in Londen, komen we aldus uit bij het Engels. In de architectenovereenkomst van 16 februari 1994 is evenwel concreet afgesproken om de correspondentie in het Duits te voeren.

73.      Verder dient te worden onderzocht of de omstandigheid dat contractueel is bedongen dat een bepaalde taal zal worden gebruikt, tot gevolg heeft dat ervan kan worden uitgegaan dat de partijen deze taal kennen en dat het recht om stukken te weigeren dus kan worden uitgesloten.(36)

74.      Het is moeilijk om vast te stellen of de geadresseerde op basis van zijn individuele taalkennis in staat is een stuk te begrijpen dat niet is gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat. Of een bepaalde persoon een vreemde taal begrijpt, is uiteindelijk een kwestie waarover hij zelf het beste kan oordelen.(37) Een oppervlakkige taalkennis zal wellicht niet volstaan om gerechtelijke stukken te begrijpen. De taalkennis moet dus zo ver reiken dat ook de essentie van juridische stukken kan worden begrepen.(38) Dit ligt bijvoorbeeld voor de hand wanneer de geadresseerde contractueel is overeengekomen om met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending te corresponderen in de taal van deze staat, zoals in casu het geval is. Het begrip „openbare instelling” laat vermoeden dat het betrokken beding betrekking heeft op de correspondentie tussen de partijen en alle organen van de betrokken staat, waartoe ook de rechterlijke instanties behoren, en niet alleen de uitvoerende macht.(39)

75.      Om deze reden dienen voor zover mogelijk uitsluitend algemene, objectieve criteria te worden toegepast. Een daarvan is het gebruik van de taal van de lidstaat van verzending in de zakelijke betrekkingen en in de correspondentie. Het is voor alle deelnemers aan de procedure, met uitzondering van de geadresseerde, enorm moeilijk om de individuele taalkennis te evalueren.(40) Wanneer er onenigheid bestaat over de vraag of de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt, kan dit slechts worden opgehelderd door middel van maatregelen van instructie, te bevelen door de nationale rechter. Op die wijze kan worden bewezen dat degene voor wie het stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending, waarin dit stuk is gesteld, begrijpt.(41)

76.      Door overeen te komen welke taal in het kader van de overeenkomst zal worden gebruikt, beogen partijen die niet dezelfde taal spreken, begripsproblemen te vermijden of te verminderen.(42) Komen de contractpartijen in het internationale rechtsverkeer overeen om een bepaalde taal te gebruiken, dan vormt dit een aanwijzing dat beide partijen deze taal machtig zijn. Indien in het internationale rechtsverkeer contractueel wordt overeengekomen dat de rechtbanken van de lidstaat van verzending bevoegd zijn of dat het recht van deze staat van toepassing is(43), en dus dat zal worden geprocedeerd in de taal van deze lidstaat, kan dit een extra aanwijzing vormen dat de geadresseerde deze taal kent. Wat meer bepaald de onderhavige zaak betreft, is in punt 10.2 van de architectenovereenkomst overeengekomen dat de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn.

77.      Het is weliswaar zeer wel mogelijk dat een van de contractpartijen de overeengekomen taal in feite niet begrijpt. Deze partij, die in het kader van de betekening of kennisgeving aanvoert dat zij de betrokken taal niet begrijpt, heeft evenwel, door een geldige overeenkomst over de te gebruiken taal te sluiten, naar buiten toe het signaal gegeven dat zij over voldoende taalkennis beschikt.(44) Zij heeft objectief, volgens het criterium van de kennis van een eerlijke deelnemer aan het rechtsverkeer, de indruk gewekt dat zij de taal van de lidstaat van verzending begrijpt.

78.      Door overeen te komen welke taal in het kader van de overeenkomst zal worden gebruikt, welk recht van toepassing is en vooral welke rechtbank bevoegd is, wekt de geadresseerde bovendien ook bij de andere contractpartij de indruk dat hij de taal van de lidstaat van verzending voldoende beheerst.(45) Dit geldt temeer wanneer is overeengekomen dat de taal van de lidstaat van verzending zal worden gebruikt in de correspondentie tussen de contractpartijen en de autoriteiten en openbare instellingen.(46)

79.      Met een dergelijk beding geeft een contractpartij te kennen dat zij over voldoende taalkennis beschikt om met de autoriteiten en andere overheidsinstellingen te kunnen corresponderen. In een dergelijk geval dient dus te worden uitgegaan van het weerlegbare vermoeden (praesumptio juris tantum) dat de geadresseerde voldoende taalkennis heeft in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 om ook de typische overheidstaal te kunnen begrijpen, waartoe ook de procestaal behoort. In een dergelijk geval kan de uitoefening van het recht om op grond van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 stukken te weigeren uitgesloten zijn.(47) Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waar de burgerlijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.

80.      Ik wil nog verwijzen naar een beschikking van het Gerecht van eerste aanleg. In de zaak Hensotherm/BHIM(48) heeft het Gerecht het argument van een Zweedse onderneming – die had geopteerd voor het gebruik van het Engels in de administratieve procedure voor het BHIM en zelfs memories in deze taal had opgesteld – dat zij als Zweedse, in de internationale handel actieve onderneming het Engels niet machtig was, afgewezen.

81.      Bijgevolg dient artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 aldus te worden uitgelegd dat een weerlegbaar vermoeden bestaat dat degene voor wie een stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat. Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij om dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waarin de gerechtelijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.

82.      Een dergelijke conclusie kan in het algemeen niet gelden in het kader van een consumentenovereenkomst, aangezien de correspondentie van een niet-vakkundige en niet juridisch onderlegde consument volgens objectieve maatstaven niet kan worden gelijkgesteld met de activiteiten en de correspondentie van een onderneming. Om deze reden geldt het antwoord op de tweede vraag slechts in het bijzondere geval dat een onderneming in het kader van haar bedrijfsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat.

D –    Derde prejudiciële vraag

83.      Met de derde vraag wenst het Bundesgerichtshof in wezen te vernemen of de geadresseerde zich in beginsel niet wegens het ontbreken van een vertaling van de bijlagen op artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 kan beroepen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie zal worden gevoerd in de taal van de lidstaat van verzending.

84.      In de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 1348/2000 wordt verklaard dat „[d]e mogelijkheid de betekening of kennisgeving van stukken te weigeren, [...] tot buitengewone gevallen [moet] worden beperkt, teneinde de doeltreffendheid van de verordening te waarborgen”. Uitzonderingen op het gemeenschapsrecht moeten strikt worden uitgelegd, „singularia non sunt extendenda”.(49)

85.      Het kantoor Weiss stelt bij de beantwoording van de tweede vraag dat theoretisch geen redenen vallen te bedenken waarom een contractuele afspraak tussen particulieren die volgens de wil van de partijen slechts geldt voor de uitvoering van de overeenkomst, zou leiden tot een beperking van het subjectieve publiekrechtelijke recht om te worden gehoord.

86.      Tegen een dergelijke ruime uitlegging van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 pleiten vooral de punten 10.2 en 10.4 van de architectenovereenkomst, waarin is bedongen dat in geval van geschil de rechtbanken van Berlijn bevoegd zijn en dat het Duitse recht op de architectenovereenkomst van toepassing is. Met deze bedingen en het taalbeding, waarin is overeengekomen dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen(50) van de lidstaat van verzending zal plaatsvinden in de taal van deze staat, heeft de geadresseerde concreet en op geldige wijze afstand gedaan van zijn grondrecht.(51) In de onderhavige zaak betekent dit meer bepaald dat de geadresseerde, door akkoord te gaan met de bevoegdheid van de rechtbanken van de lidstaat van verzending, tegelijkertijd heeft ingestemd met het gebruik van de aldaar geldende procestaal in een concrete burgerlijke procedure. Hetzelfde geldt voor arbitragebedingen, waarin de partijen in het kader van een internationale overeenkomst vooraf vrij bepalen welke taal tijdens de scheidsrechterlijke procedure zal worden gebruikt.

87.      Zoals de Commissie terecht stelt(52), vormt de afspraak tussen het kantoor Grimshaw en IHK Berlin om de Duitse taal te gebruiken een voor de uitvoering van de overeenkomst relevant beding. Dit beding heeft evenwel niet alleen betrekking op de voor de uitvoering van deze overeenkomst relevante correspondentie, maar ook op de correspondentie betreffende geschillen over contractuele verplichtingen en een daaromtrent gevoerde gerechtelijke procedure.

88.      In een dergelijk geval kan niet langer worden gesteld dat de bescherming van de belangen van de geadresseerde vereist dat een stuk uit de taal van de lidstaat van verzending in de taal van de aangezochte lidstaat wordt vertaald. Wanneer een onderneming vrijwillig met een andere onderneming overeenkomt om in een bepaalde taal te corresponderen, kan zij later niet aanvoeren dat deze taalregeling haar rechtmatige belangen in het gedrang brengt. Met een dergelijk argument zou zij immers „venire contra factum proprium”.(53) In een dergelijk geval druist de eis om de in de taal van de lidstaat van verzending gestelde bijlagen te vertalen in tegen het doel van het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 neergelegde recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen. Door een dergelijke taalregeling overeen te komen, geeft de geadresseerde aan geen belang te hebben bij een vertaling in de taal van de aangezochte lidstaat, zodat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 niet langer kan dienen als rechtvaardiging van zijn recht om te weigeren stukken in ontvangst te nemen.

89.      Anders zou het stuk ook in de taal van de aangezochte lidstaat moeten worden vertaald(54), ten eerste wanneer de partijen in het kader van hun beroepsactiviteit zouden zijn overeengekomen om hun correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending te voeren in de taal van deze staat, ten tweede wanneer zou zijn overeengekomen dat de rechtbanken van de lidstaat van verzending bevoegd zijn en ten derde wanneer zou zijn overeengekomen dat het recht van deze lidstaat van toepassing is. Een dergelijk resultaat zou evenwel in strijd zijn met het doel van verordening nr. 1348/2000.(55)

90.      Ten slotte wil ik nog opmerken dat een dergelijke oplossing niet aangewezen is in het geval van grensoverschrijdende consumentenovereenkomsten. In een dergelijk geval zou een sterke partij, bijvoorbeeld een onderneming, een zwakke partij, bijvoorbeeld een consument, haar taal, die de consument niet begrijpt, kunnen opleggen. Een consument die de door de onderneming „opgelegde” taal niet begrijpt, heeft goede redenen om te weigeren niet-vertaalde stukken in ontvangst te nemen.(56)

91.      Om deze reden dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 aldus dient te worden uitgelegd dat de geadresseerde niet op grond van deze bepaling kan weigeren de bijlagen bij een verzoekschrift die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat, maar in de taal van de lidstaat van verzending, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending zal worden gevoerd in de taal van deze staat en de toegezonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.

VI – Conclusie

92.      Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een stuk samen met bijlagen wordt betekend of ter kennis gebracht, de geadresseerde op grond van deze bepaling ook kan weigeren om deze in ontvangst te nemen wanneer enkel de bijlagen bij het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal van de lidstaat van verzending die hij begrijpt.

2)      Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat een weerlegbaar vermoeden bestaat dat degene voor wie een stuk bestemd is, de taal van de lidstaat van verzending begrijpt in de zin van deze verordening, wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit contractueel overeenkomt dat de correspondentie tussen de contractpartijen enerzijds en de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending anderzijds zal worden gevoerd in de taal van deze staat. Aangezien evenwel slechts een weerlegbaar vermoeden bestaat, staat het de geadresseerde vrij om dit overeenkomstig het bewijsrecht van de lidstaat waarin de gerechtelijke procedure wordt gevoerd, te weerleggen.

3      Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1348/2000 moet aldus worden uitgelegd dat de geadresseerde niet op grond van deze bepaling kan weigeren de bijlagen bij een verzoekschrift die niet zijn gesteld in de taal van de aangezochte lidstaat, maar in de taal van de lidstaat van verzending, in ontvangst te nemen wanneer hij in het kader van zijn beroepsactiviteit een overeenkomst sluit en daarin bedingt dat de correspondentie met de autoriteiten en openbare instellingen van de lidstaat van verzending zal worden gevoerd in de taal van deze staat en de toegezonden bijlagen niet alleen deze correspondentie betreffen, maar ook in de overeengekomen taal zijn gesteld.”


1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


2 – PB L 160, blz. 37.


3 – Conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C‑443/03, blz. I‑9611, punt 19).


4 – Zie Rijavec, „Pomen sodb Sodišča ES za opredelitev pojma civilne ali gospodarske zadeve z mednarodnim elementom”, Podjetje in Delo – PiD 32 (2007), blz. 1147 (blz. 1151 e.v.), en Mayr/Czernich, Europäisches Zivilprozessrecht, eine Einführung, 2006, blz. 55 e.v. Wat onder het begrip burgerlijke en handelszaken dient te worden verstaan, wordt door het Hof van Justitie louter op basis van de verordening bepaald. Het begrip burgerlijke en handelszaken moet derhalve als een autonoom begrip worden opgevat en worden uitgelegd aan de hand van, enerzijds, de doelen en het stelsel van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en, anderzijds, de algemene beginselen die in alle nationale rechtsstelsels tezamen worden gevonden (arrest van 14 november 2002, Gemeente Steenbergen, C‑271/00, Jurispr. blz. I‑1489, punt 28), wat betekent dat het recht van een van de lidstaten niet bepalend is voor de uitlegging van dit begrip. De rechtspraak van het Hof van Justitie inzake het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1) kan in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van verordening nr. 1348/2000 (Jastrow, „Europäische Zustellungsverordnung”, in Gebauer/Wiedmann, Zivilrecht unter europäischem Einfluss, 2005, blz. 1284, en Heiderhoff, „Verordnung (EG) Nr. 1348/2000 des Rates vom 29. Mai 2000 über die Zustellung gerichtlicher und außergerichtlicher Schriftstücke in Zivil- oder Handelssachen in den Mitgliedstaaten”, in Rauscher (ed.), Europäisches Zivilprozessrecht, Kommentar, deel 2, 2e ed., 2006, blz. 1185).


5 – Stadler, „Neues europäisches Zustellungsrecht”, IPRax, 21 (2001), blz. 514 (blz. 517). Deze regeling kan worden opgevat als een belangrijke verdere ontwikkeling van het Europese betekenings‑ en kennisgevingsrecht. De verplichting tot vertaling van in een vreemde taal gestelde stukken in de officiële taal van de aangezochte lidstaat vindt volgens het klassieke volkenrecht haar grondslag in de soevereiniteit van de staat waarin de betekening of de kennisgeving dient te geschieden (Bajons, „Internationale Zustellung und Recht auf Verteidigung”, in Wege zur Globalisierung des Rechts: Festschrift für Rolf A. Schütze zum 65. Geburtstag, 1999, blz. 49 [blz. 71]).


6 – Conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C‑443/03, blz. I‑9611, punt 20).


7 – Zie Bajons, op. cit. (voetnoot 5), blz. 49 (blz. 67). De auteur beklemtoont dat het principiële recht van de partijen om te worden gehoord voor de verweerder ook de mogelijkheid omvat om kennis te nemen van de inhoud van het hem betekende of ter kennis gebrachte stuk. Daartoe moet hij minstens kunnen achterhalen om wat voor soort stuk het gaat.


8 – Commissie, Study on the application of Council Regulation 1348/2000 on the service of judicial and extra judicial documents in civil or commercial matters, 2000, blz. 41 e.v.


9 – Zie Sujecki, „Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005”, ZEuP, 15 (2007), blz. 353 (blz. 359), die verwijst naar de conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl van 28 juni 2005 in de zaak Leffler (C‑443/03, Jurispr. blz. I‑9611, punt 36). Zie in die zin ook Rösler en Siepmann, „Zum Sprachenproblem im Europäischen Zustellungsrecht”, NJW, 2006, blz. 475 (blz. 476), en De Leval/Lebois, „Signifier en Europe sur la base du Règlement 1348/2000; bilan après un an et démi d’application”, in Imperat lex: liber amicorum Pierre Marchal, 2003, blz. 261 (blz. 274).


10 – Zie arrest van 8 november 2005, Leffler (C‑443/03, Jurispr. blz. I‑9611, punten 38, 39 en 53). Zie met betrekking tot de betekening of de kennisgeving overeenkomstig het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ook Gaudemet-Tallon, Compétence et exécution des jugements en Europe: règlement no. 44/2001: Conventions de Bruxelles et de Lugano, 3e ed., 2003, blz. 338.


11 – Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 53). Deze zaak is een van de weinige waarin artikel 8 van verordening nr. 1348/2000 is onderzocht. In de rechtsleer is terecht vastgesteld dat de uitoefening van het recht om stukken te weigeren evenmin leidt tot ongeldigheid van de verrichte betekening of kennisgeving [Rösler en Siepmann, op. cit. (voetnoot 9), blz. 475 (blz. 476)].


12 – Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 71). Zie ook de commentaar betreffende de ongeldigheid van de betekening of de kennisgeving en het herstel ervan in Eckelmans, „Signification et notification”, Revue de droit commercial belge – RDC 2006, blz. 362 (blz. 367).


13 – Zie ook Sujecki, „Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht”, EuZW, 18 (2007), blz. 363 (blz. 364).


14 – Verwijzingsbeslissing van het Bundesgerichtshof, Az. VII ZR 164/05, punten 13 e.v., raadpleegbaar op www.bundesgerichtshof.de. In deze beslissing wordt verwezen naar de §§ 131 en 253 ZPO.


15 – Zie Rijavec, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1147 (blz. 1151 e.v.), Mayr/Czernich, op. cit. (voetnoot 4), blz. 55 e.v., en Jastrow, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1185.


16 – Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364, en Lebois, „L’amorce d’un droit procédural européen: les règlements 1348/2000 et 1206/2001 en matière de signification, notification et de preuves face au procès social”, in de Leval en Hubin, Espace judiciaire et social européen: actes du colloque des 5 et 6 novembre 2001, blz. 327 (blz. 339 e.v.). Lebois wijst erop dat in het nationale burgerlijke procesrecht van sommige lidstaten (Spanje, Groot-Brittannië, België, Nederland) reeds verschillen bestaan tussen de burgerlijke procedure voor de gewone rechtbanken en de procedure voor de arbeidsrechtbanken, wat de inhoud en de omvang van de schrifturen en de bijlagen betreft waarmee de procedure wordt ingeleid.


17 – Zie arresten van 14 januari 1982, Corman (64/81, Jurispr. blz. 13, punt 8), en 2 april 1998, EMU Tabac (C‑296/95, Jurispr. blz. I‑1605, punt 30). Gemeenschapsrechtelijke begrippen mogen niet worden gedefinieerd onder verwijzing naar de rechtsvoorschriften van de lidstaten (arrest van 23 maart 1982, Levin, 53/81, Jurispr. blz. 1035, punten 10 e.v.; Schütz/Bruha/König, Casebook Europarecht, 2004, blz. 451 e.v.).


18 – Zie mijn conclusie van 3 mei 2007, Zefeser (C‑62/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32).


19– Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Tizzano van 20 september 2001, Leitner (C‑168/00, Jurispr. blz. I 2631, punt 29), die tot een soortgelijke conclusie is gekomen bij de uitlegging van artikel 5, lid 2, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten. In die zaak diende het begrip schade te worden uitgelegd. De advocaat-generaal stelde in punt 29 van zijn conclusie het volgende vast: „Alleen al het feit dat in de richtlijn de uitdrukking schade normaliter in algemene zin gebruikt wordt, en dus zonder enige beperking, zou moeten leiden tot – en op dit punt ben ik het met de Commissie en de Belgische regering eens – een ruime interpretatie van dat begrip, en zou dus pleiten voor de stelling dat de richtlijn, in ieder geval in beginsel, alle soorten schade die een causaal verband vertonen met het niet of slecht uitvoeren van de overeenkomst, onder haar werkingssfeer heeft willen brengen.”


20 – Heß, „Neue Formen der Rechtshilfe in Zivilsachen im europäischen Justizraum”, in Recht der Wirtschaft und der Arbeit in Europa: Gedächtnisschrift für Wolfgang Blomeyer, 2004, blz. 617 (blz. 629), heeft het zelfs over de verplichte vertaling van het stuk en de begeleidende informatie in de taal van de plaats waar het stuk wordt betekend of ter kennis gebracht.


21 – Zie Schütze, „Übersetzungen im europäischen und internationalen Zivilprozessrecht – Probleme der Zustellung”, RIW, 2006, blz. 352 (blz. 355).


22 – In vele rechtsorden wordt in plaats van het adagium „accessio cedit principali” het adagium „accessorium sequitur principale” toegepast. Beide adagia houden in dat de bijzaak noodzakelijkerwijs het lot van de hoofdzaak deelt (Benke/Meissel, Juristenlatein, 2e ed., 2002, Wenen, blz. 4).


23 – Beschikking Gerecht van 26 juni 1996, BP Chemicals/Commissie (T‑11/95, Jurispr. blz. II‑601, punt 9). Het Gerecht heeft het verzoek van twee Italiaanse interveniënten om vrijstelling van de verplichting tot vertaling van de bijlagen bij hun memorie in interventie in de procestaal, het Engels, afgewezen.


24 – PB 2000, L 239, blz.19. Artikel 52, lid 2, van deze overeenkomst luidt als volgt: „Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit – althans de essentie daarvan – te worden vertaald in de taal of één der talen van de overeenkomstsluitende partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk – althans de essentie daarvan – te worden vertaald in die andere taal.”


25 – Zie met betrekking tot een onrechtmatig forumkeuzebeding arrest van 27 juni 2000, Océano Grupo Editorial (C 240/98–C 244/98, Jurispr. blz. I‑4941).


26 – Zie punt 44 van deze conclusie.


27 – Zie in die zin arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punten 38‑53), alsook Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364, die evenwel het probleem van omvangrijke bijlagen en het daarmee verband houdende probleem van de proceseconomie (vertaaltijd en ‑kosten) buiten beschouwing laat.


28 – Lindacher, „Europäisches Zustellungsrecht – die VO (EG) Nr. 1348/2000: Fortschritt, Auslegungsbedarf, Problemausblendung”, Zeitschrift für Zivilprozeß, nr. 114 (2001), blz. 179 (blz. 187), stelt voor, bij de uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 1348/2000 niet van de individuele taalkennis uit te gaan, teneinde het criterium gemakkelijk hanteerbaar en voorspelbaar te maken. In plaats daarvan dienen vaste algemene criteria te worden uitgewerkt. Volgens Lindacher dient de geadresseerde hoe dan ook te worden geacht de taal van de lidstaat van verzending te begrijpen wanneer hij zelf een burger van die staat is. Hetzelfde geldt wanneer hij een burger is van een staat waarin de officiële taal dezelfde is.


29 – Zie Heß, „Die Zustellung von Schriftstücken im europäischen Justizraum”, NJW, 2001, blz. 15.


30 – Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 365.


31 – Ibidem.


32 – Zie Malan, „La langue de la signification des actes judiciaires ou les incertitudes du règlement sur la signification et la notification des actes judiciaires et extrajudiciaires”, Les petites affiches – LPA 392 (2003), nr. 77, blz. 6, en Sladič, „Vročanje v civilnih in gospodarskih zadevah”, Podjetje in Delo – PiD, 31 (2005), blz. 1131 (blz. 1147).


33 – De nationaliteit van een natuurlijke persoon kan geen objectief criterium vormen. Wanneer degene voor wie een te betekenen of ter kennis te brengen stuk bestemd is wel de nationaliteit van de lidstaat van verzending bezit, maar de taal ervan niet beheerst, kan hij weigeren dit stuk in ontvangst te nemen. Men denke bijvoorbeeld aan het geval dat de verwerving van de nationaliteit samenhangt met de sluiting van een huwelijk of de naturalisatie van een sporter (Schütze, „§ 1068”, in Wieczorek/Schütze, Zivilprozessordnung und Nebengesetze, Großkommentar, blz. 9, punt 12). Niet iedereen is evenwel deze mening toegedaan. Volgens sommigen dient te worden aangenomen dat de geadresseerde de taal van de lidstaat van verzending begrijpt wanneer hij de nationaliteit bezit van een staat waarin de officiële taal dezelfde is (Heiderhoff, op. cit. [voetnoot 4], blz. 1221).


34 – Sujecki, Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005, blz. 359, en Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364.


35 – Sujecki, Das Übersetzungserfordernis und dessen Heilung nach der Europäischen Zustellungsverordnung: Entscheidung des Europäischen Gerichtshofes vom 8. November 2005, blz. 359.


36 – Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 364.


37 – Zie Mayr/Czernich, op. cit. (voetnoot 4), blz. 182. De problemen bij de vaststelling van de individuele taalkennis gelden zowel voor de verzendende als de ontvangende instantie.


38 – Zie Jastrow, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1269 (blz. 1306).


39 – Zie Badura, Staatsrecht, 3e ed., 2003, blz. 658, en Maurer, StaatsrechtI, 4e ed., 2005, blz. 6. Badura stelt dat de rechterlijke instantie het staatsorgaan is dat de rechtsprekende functie vervult.


40 – Heiderhoff, op. cit. (voetnoot 4), blz. 1222.


41 – Arrest Leffler (aangehaald in voetnoot 10, punt 52).


42 – Ik wil nog verwijzen naar het arrest van het Gerecht van 14 mei 1998, Finnboard/Commissie (T‑338/94, Jurispr. blz. II 1617, punten 48‑55). In dat arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat wanneer er geen officiële taal van de Gemeenschap uitdrukkelijk van toepassing is in de betrekkingen tussen de Commissie en een in een derde land gevestigde onderneming die aan een inbreuk op de communautaire mededingingsregels heeft deelgenomen, de Commissie krachtens de gemeenschapsregeling als taal voor de mededeling van de punten van bezwaar en van de beschikking de taal mag kiezen die deze onderneming in haar correspondentie met haar eigen verkoopbureaus in de lidstaten van de Gemeenschap heeft gebruikt, en niet de taal hoeft te kiezen van de lidstaat waarin haar gemachtigde woont.


43 – Een dergelijk beding zou kunnen luiden als volgt: „Op deze overeenkomst en de uitlegging ervan is het recht van de Bondsrepubliek Duitsland van toepassing. De rechtbanken van Berlijn zijn bij uitsluiting bevoegd.”


44 – Zie Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 365 e.v., die bij de bespreking van de verwijzingsbeslissing in de onderhavige zaak niet ingaat op de kwestie van de bevoegde rechter en het toepasselijke recht.


45 – Zie Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366. Hier kan ook een parallel worden getrokken met de leer inzake rechtshandelingen, waarin de wilstheorie en de verklaringstheorie de grondslag voor de geldingskracht van een wilsverklaring zien.


46 – Zie punt 5 van deze conclusie, waarin de betrokken bedingen zijn weergegeven.


47 – Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366. Zou men uitgaan van het tegendeel, dan zou degene voor wie een stuk bestemd is, over een al te grote mogelijkheid beschikken om de betekening of de kennisgeving te verijdelen. Bovendien zou het stuk dan uiteindelijk ook in deze gevallen in de taal van de aangezochte lidstaat moeten worden vertaald. Sujecki beklemtoont ook dat de verplichting tot vertaling afbreuk doet aan de doelstellingen van verordening nr. 1348/2000, die rekening houdend met het vereiste van bescherming van de geadresseerde de vertaalplicht juist beperkt wegens de hoge kosten en vertragingen die hiermee gepaard gaan, en aldus de betekening of kennisgeving in haar geheel wil vereenvoudigen en versnellen.


48 – Beschikking Gerecht van 6 september 2006, Hensotherm/BHIM (T‑366/04, Jurispr. blz. II‑65, punten 43 en 44).


49 – Arrest van 9 september 2003, Jaeger (C‑151/02, Jurispr. blz. I‑8389, punt 89). In deze zaak heeft het Hof vastgesteld dat de afwijkingen in artikel 17 van richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18) als uitzonderingen op de bij deze richtlijn ingevoerde gemeenschapsregeling inzake de organisatie van de arbeidstijd aldus worden moeten uitgelegd dat de strekking ervan beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de belangen die met deze afwijkingen worden beschermd, veilig te stellen.


50 – De begrippen openbare instelling en staatsorgaan zijn met elkaar verwant. Zie ook voetnoot 39 van deze conclusie.


51 – Volgens Fischinger, P., „Der Grundrechtsverzicht”, JuS 2007, blz. 808, wordt afstand gedaan van een grondrecht indien de drager van een dergelijk recht instemt met concrete beperkingen van en inbreuken op zijn grondrechten.


52 – Opmerkingen van de Commissie, punten 31 en 32.


53 – Vooral in de Romaanse rechtsorden gebruikt men liever de uitdrukking „Nemo auditur suam propriam turpitudinem allegans”.


54 – Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366.


55 – Zie punt 44 van deze conclusie.


56 – Zie ook Sujecki, Das Annahmeverweigerungsrecht im europäischen Zustellungsrecht, blz. 366, die van mening is dat er in dergelijke gevallen een grote noodzaak bestaat om de ontvanger/consument te beschermen. Deze noodzaak bestaat evenwel niet wanneer de partijen in het kader van hun beroepsactiviteit een overeenkomst hebben gesloten.