Language of document : ECLI:EU:C:2010:527

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. MAZÁK

van 16 september 2010 (1)

Zaak C‑120/08

Bayerischer Brauerbund eV

tegen

Bavaria NV

[verzoek van het Bundesgerichtshof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Uitlegging van artikel 13, lid 1, sub b, en artikel 14, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad en artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad – Conflict tussen volgens vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 geregistreerde beschermde geografische aanduiding en internationaal merk”





I –    Inleiding

1.        Bij beslissing van 14 februari 2008, ingekomen bij het Hof op 20 maart 2008, heeft het Bundesgerichtshof (Duitsland) het Hof krachtens artikel 234 EG verzocht om een prejudiciële uitlegging van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(2) (hierna: „verordening nr. 510/2006”).

2.        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bayerischer Brauerbund eV (hierna: „Bayerischer Brauerbund”) en Bavaria NV (hierna: „Bavaria”) betreffende het recht van Bavaria op verdere bescherming en verder gebruik in Duitsland van een internationaal merk met het woord „Bavaria”, gelet op het feit dat de benaming „Bayerisches Bier” met ingang van 5 juli 2001 is ingeschreven als beschermde geografische aanduiding (BGA) krachtens verordening (EG) nr. 1347/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot aanvulling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad(3) (hierna: „verordening nr. 1347/2001”).

3.        De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen hoe bij conflict tussen de BGA en het merk te bepalen of de BGA „Bayerisches Bier” voorrang in de tijd heeft op het merk van Bavaria met het gevolg dat de bescherming van dat merk kan worden ingetrokken.

4.        Daartoe wenst de verwijzende rechter te vernemen welke bepalingen van gemeenschapsrecht een conflict regelen tussen een merk en een BGA als „Bayerisches Bier”, die is ingeschreven volgens de „vereenvoudigde” procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen(4) (hierna: „verordening nr. 2081/92”) en meer bepaald wat het relevante tijdstip is voor de bepaling van de rangorde in de tijd van die BGA.

5.        De onderhavige zaak is nauw verwant en komt gedeeltelijk overeen met zaak C‑343/07, waarin ik op 18 december 2008 conclusie heb genomen(5) en het Hof op 2 juli 2009 uitspraak heeft gedaan.

II – Toepasselijke bepalingen

A –    Verordening nr. 2081/92

6.        Verordening nr. 2081/92 beoogt een communautair kader in te stellen voor de bescherming van geregistreerde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen van bepaalde landbouwproducten en levensmiddelen waarvoor er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product of het levensmiddel en de geografische oorsprong ervan. Deze verordening voorziet op communautair vlak in een systeem voor de registratie van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen dat bescherming in alle lidstaten garandeert.

7.        Verordening nr. 2081/92 voorziet zowel in een normale procedure als in een vereenvoudigde procedure voor de registratie van een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een BGA.

8.        De normale procedure voor de registratie van een BOB of een BGA wordt geregeld in de artikelen 5, 6 en 7 van verordening nr. 2081/92. Artikel 6, lid 2, van deze verordening bepaalt:

„Indien de Commissie, rekening houdend met de bepalingen van lid 1, tot de conclusie is gekomen dat de benaming voor bescherming in aanmerking komt, maakt zij de naam en het adres van de aanvrager, de naam van het product, de belangrijkste gegevens uit de aanvraag, de verwijzingen naar de nationale bepalingen betreffende de bereiding, productie of vervaardiging en, zo nodig, de overwegingen waarop zij haar oordeel baseert, bekend in het Publicatieblad van de Europese [Unie].”

9.        Artikel 17 van deze verordening regelt de vereenvoudigde procedure voor de registratie van een BOB of een BGA voor benamingen die reeds bestonden op de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 2081/92, en bepaalt:

„1. Binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening delen de lidstaten de Commissie mee, welke van hun wettelijk beschermde benamingen of, in de lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, welke van hun door het gebruik algemeen gangbaar geworden benamingen zij krachtens deze verordening willen laten registreren.

2. De Commissie registreert volgens de procedure van artikel 15 de in lid 1 bedoelde benamingen die overeenkomen met de eisen van de artikelen 2 en 4. Artikel 7 is niet van toepassing. Soortnamen worden evenwel niet geregistreerd.

3. De lidstaten kunnen de nationale bescherming van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde benamingen handhaven totdat een besluit over de registratie is genomen.”

10.      Artikel 13 van verordening nr. 2081/92 bakent de omvang van de bescherming van geregistreerde benamingen af.

11.      Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 regelt het verband tussen BOB’s en BGA’s enerzijds en merken anderzijds. De oorspronkelijke versie ervan bepaalt:

„1. Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is geregistreerd, wordt de aanvraag tot registratie van een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat hetzelfde type product betreft, afgewezen, mits de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de in artikel 6, lid 2, bedoelde datum van bekendmaking.

Merken die in strijd met deze bepalingen zijn geregistreerd, vervallen.

Dit lid geldt eveneens wanneer de aanvraag tot registratie van een merk wordt ingediend vóór de datum van bekendmaking van de registratieaanvraag bedoeld in artikel 6, lid 2, mits deze bekendmaking geschiedt vóór de registratie van het merk.

2. Met inachtneming van het gemeenschapsrecht kan een merk dat overeenkomt met een van de in artikel 13 vermelde situaties en dat te goeder trouw is geregistreerd vóór de datum van indiening van het verzoek om registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding, ondanks de registratie van een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding verder worden gebruikt wanneer er geen gronden voor nietigheid of vervallenverklaring, respectievelijk bedoeld in Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, artikel 3, lid 1, sub c en sub g, en in artikel 12, lid 2, sub b, van toepassing zijn op het merk. [...]

3. Een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding wordt niet geregistreerd indien de registratie, rekening houdend met de faam en bekendheid van een merk en met de tijd dat het reeds in gebruik is, de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.”

B –    Verordening nr. 692/2003

12.      Artikel 14 van verordening nr. 2081/92 is met ingang van 24 april 2003 gewijzigd bij verordening (EG) nr. 692/2003 van de Raad.(6)

13.      Punt 11 van de considerans van verordening nr. 692/2003 bepaalt:

„Artikel 24, lid 5, van de [Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom] betreft niet alleen geregistreerde of voor registratie ingediende merken, maar ook merken waarop door gebruik rechten zijn verworven vóór de referentiedatum in dat verband, met name de datum waarop de geografische aanduiding wordt beschermd in haar land van oorsprong. Het is dan ook dienstig artikel 14, lid 2, van verordening [...] nr. 2081/92 te wijzigen: voortaan is de in dat lid bedoelde referentiedatum de datum waarop de geografische aanduiding of oorsprongsbenaming wordt beschermd, respectievelijk de datum waarop de registratieaanvraag is ingediend, naargelang de benaming onder artikel 17 dan wel onder artikel 5 van de verordening valt; bovendien geldt als de in artikel 14, lid 1, bedoelde referentiedatum voortaan de datum waarop de registratieaanvraag is ingediend, in plaats van de datum van de eerste bekendmaking.”

14.      Artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003, luidt:

„Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is geregistreerd, wordt een aanvraag tot registratie van een merk in situaties als bedoeld in artikel 13 en betrekking hebbende op dezelfde productklasse, afgewezen mits de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de datum waarop de aanvraag tot registratie van de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij de Commissie is gedeponeerd.

Merken die in strijd met de bepalingen van de eerste alinea zijn geregistreerd, worden nietig verklaard.”

15.      Verordening nr. 692/2003 heeft de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 afgeschaft. Dienaangaande bepaalt punt 13 van de considerans van deze verordening:

„De vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening [...] nr. 2081/92, die indertijd is vastgesteld om bestaande benamingen die in de lidstaten al wettelijk beschermd waren of door het gebruik algemeen gangbaar geworden, op communautair niveau te registreren, voorziet niet in een bezwaarrecht. Om redenen van rechtszekerheid en transparantie is het dienstig deze bepaling nu te schrappen. Bovendien moet, met het oog op de coherentie, de in artikel 13, lid 2, vastgestelde overgangsperiode van vijf jaar voor uit hoofde van die bepaling geregistreerde benamingen worden ingetrokken, onverminderd aflopende toepassing ervan voor op grond van artikel 17 geregistreerde benamingen.”

16.      Punt 15 van artikel 1 van verordening nr. 692/2003 bepaalt:

„Artikel 13, lid 2, en artikel 17 [van verordening nr. 2081/92] worden geschrapt. Het bepaalde in die artikelen blijft evenwel van toepassing op geregistreerde benamingen of op benamingen waarvoor uit hoofde van de procedure van artikel 17 een registratieaanvraag is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening.”

C –    Verordening nr. 510/2006

17.      Verordening nr. 2081/92, zoals recentelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad van 14 april 2003(7), werd uiteindelijk vervangen door verordening nr. 510/2006, die op 31 maart 2006 in werking is getreden.

18.      Punt 19 van de considerans van verordening nr. 510/2006 bepaalt:

„De benamingen die al uit hoofde van verordening [...] nr. 2081/92 [...] zijn geregistreerd op de datum waarop deze verordening in werking treedt, moeten de door deze verordening gewaarborgde bescherming genieten en automatisch in het register worden opgenomen. Er moet ook worden gezorgd voor overgangsmaatregelen voor registratieaanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie zijn ingediend.”

19.      Artikel 14 van verordening nr. 510/2006 met als opschrift „Verband tussen merken, oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen” bepaalt:

„1. Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig deze verordening wordt geregistreerd, wordt een aanvraag tot registratie van een merk in situaties zoals vermeld in artikel 13 en betrekking hebbende op dezelfde productklasse, afgewezen als de aanvraag tot registratie van het merk wordt ingediend na de datum waarop de aanvraag tot registratie van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding bij de Commissie is ingediend.

Merken die in strijd met de bepalingen van de eerste alinea zijn geregistreerd, worden nietig verklaard.

[...]”

III – Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen

20.      Bayerischer Brauerbund is een Duitse vereniging die tot doel heeft de gemeenschappelijke belangen van de Beierse bierbrouwers te beschermen. Volgens een attest van het Amtsgericht München dateren haar statuten van 7 december 1917. Bayerischer Brauerbund is houder van de geregistreerde collectieve merken „Genuine Bavarian Beer” (sinds 1958), „Bayrisch Bier” en „Bayerisches Bier” (sinds 1968) alsook „Reinheitsgebot seit 1516 Bayrisches Bier” (sinds 1985).

21.      Bavaria is een Nederlandse handelsvennootschap die bier brouwt. Zij is internationaal actief. Zij is oorspronkelijk opgericht onder de naam „Firma Gebroeders Swinkels” en maakt sinds 1925 gebruik van het woord „Bavaria”, dat zij in 1930 in haar naam heeft opgenomen. Bavaria was en is nog steeds houder van verschillende geregistreerde merken en beeldelementen die het woord „Bavaria” bevatten. Deze zijn geregistreerd in 1947, 1971, 1982, 1991, 1992 en 1995. Sommige van deze merken is bescherming geweigerd in Duitsland in 1973, 1992 en 1993.

22.      Over de benaming „Bayerisches Bier” zijn bilaterale overeenkomsten inzake de bescherming van herkomstaanduidingen, oorsprongsbenamingen en andere geografische benamingen gesloten tussen de Bondsrepubliek Duitsland, enerzijds, en de Franse Republiek (1961), de Italiaanse Republiek (1963), de Helleense Republiek (1964), de Zwitserse Bondsstaat (1967) en het Koninkrijk Spanje (1970), anderzijds.

23.      Op 28 september 1993 heeft Bayerischer Brauerbund in samenspraak met de verenigingen Münchener Brauereien eV en Verband Bayerischer Ausfuhrbrauereien eV overeenkomstig de „vereenvoudigde” procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 een aanvraag tot registratie van „Bayerisches Bier” als BGA bij de Duitse regering ingediend.

24.      Op 20 januari 1994 heeft de Duitse regering overeenkomstig artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2081/92 de aanvraag tot registratie van de BGA „Bayerisches Bier” volgens de vereenvoudigde procedure aan de Commissie doorgestuurd.

25.      Ter aanvulling van het dossier is op tal van punten informatie uitgewisseld tussen de Commissie en de Duitse autoriteiten. Op 20 mei 1997 werd het dossier als volledig beschouwd. Het definitieve dossier is de Commissie bij brief van 28 maart 2000 meegedeeld.

26.      Twee aan de Commissie voorgelegde ontwerpverordeningen ter registratie van „Bayerisches Bier” als BGA zijn meermaals besproken in het Regelgevend Comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen (hierna: „comité”). Besproken werd met name of er merken waren die ook de uitdrukking „Bayerisches Bier” of een vertaling ervan bevatten.

27.      Aangezien de door artikel 15, tweede alinea, van verordening nr. 2081/92 vereiste meerderheid niet werd bereikt, kon het comité niet binnen de gestelde termijn een advies uitbrengen. De Commissie vormde haar ontwerp dus om tot een voorstel voor een verordening van de Raad, die vervolgens verordening nr. 1347/2001 heeft vastgesteld, waarbij „Bayerisches Bier” als BGA is geregistreerd.

28.      Na soortgelijke procedures in andere lidstaten na deze registratie maakte Bayerischer Brauerbund bij het Landgericht München een vordering aanhangig om Bavaria te gelasten in te stemmen met de doorhaling van een van haar internationale merken, namelijk internationaal merk nr. 645 349 (hierna: „merk van Bavaria”), dat in Duitsland is beschermd met voorrang vanaf 28 april 1995.

29.      Het Landgericht München wees de vordering toe. Het hogere beroep van Bavaria tegen dat vonnis werd verworpen door het Oberlandesgericht München.

30.      Het Bundesgerichtshof moet in Revision beslissen op een door Bavaria over die uitspraak opgeworpen rechtspunt; het beroep tot Revision strekt tot afwijzing van de vordering om in te stemmen met de intrekking van de bescherming voor haar merk voor zover het is geregistreerd voor bier.

31.      Volgens de verwijzende rechter hangt de beslissing in het hoofdgeding af van de geldigheid van verordening nr. 1347/2001, die reeds in de zaak Bavaria en Bavaria Italia(8) aan de orde was, van de vraag of de BGA “Bayerisches Bier” voorrang in de tijd in de zin van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 op het merk van Bavaria heeft en of dat merk krachtens artikel 14, lid 2, van verordening nr. 510/2006 naast de BGA mag bestaan.

32.      Wat meer bepaald de vraag van de voorrang van de BGA betreft, merkt de verwijzende rechter op dat is voldaan aan de voorwaarde van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006, aangezien de aanvraag tot registratie van „Bayerisches Bier” als BGA op 20 januari 1994 door de Commissie is ontvangen, terwijl het merk van Bavaria eerst vanaf 28 april 1995 voorrang heeft. Dezelfde slotsom volgt uit artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003.

33.      De verwijzende rechter betwijfelt niettemin of deze regel van toepassing is aangezien artikel 14, lid 1, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 2081/92 ter bepaling van de voorrang in de tijd niet naar de datum van indiening van de aanvraag verwees, maar naar de datum van bekendmaking ervan in de zin van artikel 6, lid 2, van deze verordening, waarvan evenwel geen sprake is in de vereenvoudigde procedure van artikel 17. De vraag rijst dus welke bepaling de rangorde in de tijd van een overeenkomstig de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 geregistreerde BGA regelt en in het bijzonder welk tijdstip daarvoor relevant is.

34.      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006 van toepassing, wanneer de beschermde aanduiding geldig is geregistreerd volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen?

2)      a)     Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: van welk tijdstip moet worden uitgegaan tot bepaling van de rangorde in de tijd van de beschermde geografische aanduiding in de zin van artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006?

b)      Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bepaling is van toepassing op een conflict tussen een volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 geldig geregistreerde geografische aanduiding en een merk, en hoe moet de rangorde in de tijd van de beschermde geografische aanduiding worden bepaald?

3)      Kan op de nationale bepalingen inzake de bescherming van geografische aanduidingen worden teruggegrepen, wanneer de aanduiding ‚Bayerisches Bier’ voldoet aan de registratievoorwaarden van verordening (EEG) nr. 2081/92 en verordening (EG) nr. 510/2006, maar verordening (EG) nr. 1347/2001 ongeldig is?”

IV – In rechte

A –    Opmerkingen vooraf

35.      Meteen zij opgemerkt dat de derde vraag blijkens de bewoordingen ervan en de verwijzingsbeslissing is gesteld voor het geval verordening nr. 1347/2001 – krachtens welke de benaming „Bayerisches Bier” is geregistreerd als BGA – als ongeldig moet worden beschouwd als gevolg van de prejudiciële beslissing in de zaak Bavaria en Bavaria Italia(9), die aanhangig was toen het Bundesgerichtshof zijn verwijzingsbeslissing heeft gewezen.

36.      Aangezien het Hof in zijn arrest in die zaak inmiddels de geldigheid van verordening nr. 1347/2001(10) heeft bevestigd en de verwijzende rechter geen bijkomende factor heeft vermeld die de geldigheid van deze verordening kan beïnvloeden, behoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

37.      De overige twee vragen en de onderdelen ervan strekken in wezen tot bepaling of de BGA „Bayerisches Bier” voorrang in de tijd heeft op het merk van Bavaria met het gevolg dat bij conflict tussen deze rechten het merk nietig kan worden verklaard.

38.      Ik zal thans de twee punten bespreken die in dit verband rijzen.

39.      Allereerst is het noodzakelijk uit te maken krachtens welke gemeenschapsregel of ‑regels de voorrang van een volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 (hierna: „vereenvoudigde procedure”) geregistreerde BGA op een merk moet worden bepaald, namelijk is dit in casu artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 dan wel artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006.

40.      Vervolgens is het noodzakelijk te bepalen welk tijdstip relevant is voor de vaststelling of een volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde BGA de inschrijving van een bepaald merk belet.

B –    Voornaamste standpunten van partijen

41.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Bayerischer Brauerbund, Bavaria, de Duitse, de Griekse, de Italiaanse en de Nederlandse regering alsook door de Commissie. Met uitzondering van de Italiaanse regering waren al deze partijen vertegenwoordigd ter terechtzitting van 10 juni 2010.

42.      Ik zal hier niet in detail ingaan op de verschillende argumenten van partijen, die – ook wanneer zij tot soortgelijke resultaten komen – de gerezen vraagpunten vanuit een hele reeks juridische invalshoeken benaderen. Ik zal alleen de door partijen in overweging gegeven antwoorden op de prejudiciële vragen kort bespreken.

43.      Over de vraag welke gemeenschapsregel het verband tussen de BGA en het merk van Bavaria regelt, zijn Bavaria, de Duitse en de Nederlandse regering alsook de Commissie het in wezen erover eens dat artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 niet van toepassing is op een volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde BGA. Volgens de meerderheid van deze partijen beheerst nog steeds de oorspronkelijke versie van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 het verband tussen de BGA en het merk van Bavaria. Volgens de Commissie daarentegen is de relevante bepaling in deze context artikel 13, lid 1, van verordening nr. 510/2006 juncto artikel 14, lid 2, ervan.

44.      Volgens Bayerisches Brauerbund, de Italiaanse en de Griekse regering moet de rangorde in de tijd van een dergelijke BGA daarentegen worden bepaald overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006.

45.      Als relevant tijdstip ter bepaling van de rangorde in de tijd van een volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benaming hebben partijen verschillende data in overweging gegeven: i) de datum waarop de bescherming van de benaming naar het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong aanvangt (Commissie en Griekse regering); ii) de datum waarop de betrokken lidstaat de registratieaanvraag bij de Commissie indient (Bayerischer Brauerbund en Italiaanse regering); iii) de datum waarop alle bij de aanvraag te voegen documenten aan de Commissie zijn meegedeeld (in de context van de onderhavige zaak volgens Bavaria, niet vóór de zomer van 1998); iv) de datum vanaf welke de betrokken marktdeelnemers door de deelneming van de lidstaat aan de vereenvoudigde procedure kennis konden nemen van de registratieaanvraag (Duitse regering); en ten slotte v) de datum van bekendmaking van de registratie (Bavaria en Nederlandse regering).

C –    Bespreking

1.      Toepasselijke wetgeving

46.      Van meet af aan dient eraan te worden herinnerd dat een van de basisbeginselen van het merkenrecht en meer in het algemeen van het intellectuele-eigendomsrecht in zijn geheel het beginsel van de voorrang van het oudere exclusieve recht is of meer algemeen het „first-in-time=first-in-right”-beginsel, krachtens hetwelk de houder van een ouder intellectuele-eigendomsrecht bij conflict bescherming tegen een recenter intellectuele-eigendomsrecht kan vorderen.(11)

47.      Wat het verband tussen BOB’s en BGA’s enerzijds en merken anderzijds betreft, wordt dit beginsel weerspiegeld in de specifieke regels waarin zowel verordening nr. 2081/92(12) als verordening nr. 510/2006 voor de verschillende daarin bedoelde conflictsituaties voorziet. Elk van deze regels heeft afzonderlijke doelstellingen en functies en geldt onder verschillende voorwaarden.(13)

48.      Het eerste geval is dat van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 – of van artikel 3, lid 4, van verordening nr. 510/2006 – dat betrekking heeft op een conflict tussen een BOB of een BGA en een reeds bestaand merk, wanneer de registratie van de betrokken benaming, rekening houdend met de faam en de bekendheid van het merk en de tijd dat het reeds in gebruik is, de consument zou kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product. In een dergelijk geval wordt het reeds bestaande merk beschermd; de registratie van de aanduiding of benaming moet worden geweigerd.

49.      Het tweede geval wordt zowel in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 als in artikel 14, lid 2, van verordening nr. 510/2006 geregeld. Deze bepalingen betreffen de situatie waarin het gebruik van een reeds bestaand merk de krachtens artikel 13 van deze verordeningen aan een BOB of een BGA verleende bescherming doorkruist. Deze bepalingen stellen het beginsel van de co-existentie doordat het oudere merk ondanks de registratie van de conflicterende benaming onder bepaalde voorwaarden verder mag worden gebruikt.

50.      In de derde situatie, die in het hoofdgeding aan de orde is en in artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 is geregeld, conflicteren een oudere BOB of BGA en een recenter merk waarbij het gebruik van dat merk zou leiden tot een van de in artikel 13 van deze verordeningen beschreven situaties. Deze bepalingen verlenen bescherming of voorrang aan de oudere aanduiding of benaming doordat inschrijving van het conflicterende merk moet worden geweigerd of dat merk in voorkomend geval nietig moet worden verklaard. Het bestaan van de oudere BOB of BGA – in de zin van deze bepalingen – komt dus in feite neer op een grond van weigering van inschrijving van het conflicterende merk naar nationaal merkenrecht en het merkenrecht van de Europese Gemeenschap/Unie.(14)

51.      Voor de bepaling van de voorrang in de tijd van een BOB of BGA op een bepaald merk of met andere woorden het tijdstip in de registratieprocedure vanaf wanneer een benaming bij conflict inschrijving van een merk kan beletten, verwijst de oorspronkelijke versie van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 naar de in artikel 6, lid 2, bepaalde datum van bekendmaking, namelijk de datum van bekendmaking van de registratieaanvraag en verwante informatie door de Commissie. Daarentegen verwijst zowel artikel 14, lid 1, van die verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003, als artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 dienaangaande in wezen naar de (eerdere) datum van indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie.

52.      De kern van het probleem hier is dat artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, in de oorspronkelijke versie, door te verwijzen naar „de in artikel 6, lid 2, [van die verordening] bedoelde datum van bekendmaking” er – om welke reden ook – geen rekening mee houdt dat in de context van de vereenvoudigde procedure geen enkele bepaling een dergelijke bekendmaking regelt, terwijl artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003, en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 ratione materiae verenigbaar lijken met de vereenvoudigde procedure daar zij uitgaan van de datum van indiening van de registratieaanvraag bij de Commissie.

53.      Dat laat evenwel onverlet dat artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003, of artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006, waarnaar de eerste vraag verwijst, ratione temporis van toepassing is op het verband tussen de BGA en het betrokken merk.

54.      Dienaangaande dient om te beginnen te worden opgemerkt dat blijkens vaste rechtspraak het rechtszekerheidsbeginsel verlangt dat elke feitelijke situatie in de regel behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel wordt beoordeeld volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen.(15)

55.      In de bij de verwijzende rechter aanhangige zaak ontstond de conflictsituatie door de uitbreiding van de bescherming van het merk van Bavaria tot Duitsland in 1995. Die beschermingsuitbreiding gaf aanleiding tot de vraag of de aanduiding „Bayerisches Bier” – waarvan de registratie als BGA in dat stadium volgens de vereenvoudigde procedure was aangevraagd, maar nog niet was afgesloten – reeds bescherming of meer specifiek voorrang op het merk van Bavaria genoot, met het gevolg dat de rechtsbescherming van dat merk in Duitsland was uitgesloten en bijgevolg moest worden ingetrokken.

56.      Het is duidelijk dat ten tijde van deze feiten de regeling inzake registratie en bescherming van de benaming „Bayerisches Bier”, met inbegrip van het verband ervan met merken, was vervat in de oorspronkelijke versie van verordening nr. 2081/92. Het is dan ook tegen de achtergrond van deze regeling dat de hier aan de orde zijnde situatie moet worden onderzocht.

57.      Ik voeg eraan toe dat in casu niet de toekomstige gevolgen van een onder verordening nr. 2081/92 in de oorspronkelijke versie ontstane situatie aan de orde zijn, waarop, zoals het Hof in een aantal zaken heeft beslist, een nieuwe regel als die van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 van toepassing kan zijn.(16)

58.      Hier is de vraag veeleer of op een bepaald tijdstip een bepaalde benaming moest worden beschouwd als chronologisch eerste – en dus oudste in rechten – tegenover een mogelijk conflicterend merk, met het gevolg dat de betrokken situatie een situatie is die haar beslag kreeg vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 510/2006. Bijgevolg kan deze verordening alleen met terugwerkende kracht van toepassing zijn op die situatie of op de vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechten voor zover uit de bewoordingen, doelstelling of opzet duidelijk volgt dat er zulke gevolgen aan dienen te worden verbonden.(17)

59.      Niets in verordening nr. 510/2006 wijst daar evenwel op aangezien daartoe niet volstaat dat reeds krachtens verordening nr. 2081/92 geregistreerde benamingen krachtens verordening nr. 510/2006 beschermd blijven overeenkomstig artikel 17 van die verordening en punt 19 van de considerans ervan.

60.      Ten slotte kan bezwaarlijk worden gesteld dat een zo nauw met de vereenvoudigde procedure verband houdende vraag als de vraag welke bescherming de benaming gedurende deze procedure tegenover het merk moet krijgen, moet worden beheerst door verordening nr. 510/2006, terwijl de vereenvoudigde procedure zelf reeds was ingetrokken door verordening nr. 692/2003.

61.      Artikel 14, lid 1, van verordening nr. 510/2006 is bijgevolg niet van toepassing in de onderhavige zaak, waarin de BGA geldig is geregistreerd volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening nr. 2081/92 in de oorspronkelijke versie.

62.      Voor de vaststelling van het tijdstip in de registratieprocedure vanaf hetwelk een BGA de geldige inschrijving van een bepaald merk kan beletten, moet derhalve worden verwezen naar verordening nr. 2081/92 en in het bijzonder naar de artikelen 14 en 17 ervan, waarbij – voor zover het antwoord niet direct uit de bewoordingen van deze bepalingen volgt – rekening dient te worden gehouden met de context, de doelstelling en de algemene opzet van de verordening waarvan de bepalingen deel uitmaken.(18)

2.      Tijdstip vanaf hetwelk een BGA in het kader van de vereenvoudigde procedure de inschrijving van een beweerdelijk conflicterend merk kan beletten

63.      Zoals reeds gezegd, is de datum van bekendmaking van de aanvraag tot registratie van een benaming krachtens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92, dat feiten betreft als die in de zaak welke voor de verwijzende rechter aanhangig is, doordat het de inschrijving van een merk tegen de achtergrond van de bescherming van benamingen of aanduidingen krachtens die verordening regelt, – in elk geval bij volgens de gewone procedure geregistreerde benamingen – het tijdstip vanaf hetwelk een conflicterend merk niet kan worden ingeschreven.(19)

64.      Aangezien die datum niet van toepassing is voor benamingen waarvan registratie volgens de vereenvoudigde procedure wordt aangevraagd, dus zonder bekendmaking van de registratieaanvraag in de zin van artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2081/92(20), moet worden geantwoord op de vraag welk tijdstip in de vereenvoudigde procedure voor de toepassing van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 kan worden geacht dezelfde rol te spelen als die datum.

65.      Dienaangaande dient in de eerste plaats voor ogen te worden gehouden dat zowel artikel 14, lid 1, als artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 als een beletsel tot registratie is opgevat(21), het eerste wat de inschrijving van merken en het tweede wat de registratie van benamingen of aanduidingen betreft, terwijl artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 een enigszins andere logica volgt door te bepalen dat een reeds bestaand merk onder bepaalde voorwaarden overeenkomstig het beginsel van co-existentie verder kan worden gebruikt ondanks – en daaropvolgend – de registratie van een BOB of BGA waarmee dat gebruik in conflict is.

66.      In de tweede plaats moet, terwijl in het kader van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 2081/92 na de registratie een analyse noodzakelijk is, onder meer bij toepassing van de betrokken bepalingen door de bestuurlijke en rechterlijke instanties, bijgevolg vóór de registratie van het merk, de BOB respectievelijk de BGA door de bevoegde communautaire en nationale instanties die deze bepalingen dienen toe te passen, worden beoordeeld of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 14, lid 1, en artikel 14, lid 3, van deze verordening.(22)

67.      In de derde plaats is in deze context het tijdstip waarnaar artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 verwijst voor de normale registratieprocedure – namelijk de bekendmaking van de registratieaanvraag – het eerste tijdstip in die procedure waarop aan alle met merkinschrijvingen belaste nationale instanties alsook alle belanghebbende derden en marktdeelnemers kennis wordt gegeven van de lopende registratie van een benaming of aanduiding, zodat daarmee rekening kan worden gehouden voor de inschrijving van merken die met deze BOB’s en BGA’s kunnen conflicteren.

68.      Met betrekking tot volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benamingen is het eerste tijdstip in die procedure waarop al deze communautaire instanties en marktdeelnemers kennis kunnen nemen van de registratie van een benaming in het kader van die procedure, de bekendmaking van de registratie ervan krachtens artikel 17 van verordening nr. 2081/92, juncto artikel 15 van die verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie.

69.      Mijns inziens is die datum – namelijk de datum van eerste kennisgeving op gemeenschapsniveau van de bescherming van volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benamingen – gelet op de opzet en de systematiek van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 derhalve de datum die relevant is voor de bepaling van de voorrang van deze benamingen met het oog op de toepassing van artikel 14, lid 1, van deze verordening.

70.      Deze uitlegging wordt in de eerste plaats bevestigd door overwegingen over de wijze van toepassing van die regel in de praktijk.

71.      Zo dient voor ogen te worden gehouden dat artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 blijkens de eerste alinea van deze bepaling primair voorziet in een grond van weigering van inschrijving van een aangevraagd merk, en blijkens de tweede alinea van deze bepaling slechts secundair in een grond van vervallenverklaring van dat merk ingeval het in strijd met die grond is ingeschreven.

72.      De met merkinschrijvingen belaste instanties kunnen evenwel uiteraard slechts rekening houden met de bescherming van een benaming waarvan de registratie krachtens die verordening is aangevraagd, en in het bijzonder met de daarmee verband houdende grond van weigering indien zij vóór de inschrijving van een mogelijk conflicterend merk zijn geattendeerd op de betrokken benaming.

73.      In de tweede plaats volgt mijns inziens ook uit het rechtszekerheidsbeginsel dat het feit dat registratie van een benaming volgens de vereenvoudigde procedure is aangevraagd, de inschrijving van een merk vóór de bekendmaking van de registratie van die BGA of BOB niet kan beletten.

74.      Volgens vaste rechtspraak verlangt het rechtszekerheidsvereiste dat een gemeenschaps-/unieregeling de belanghebbenden in staat stelt exact de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, te kennen.(23)

75.      In het arrest Prosciutto di Parma, dat een volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde BOB betrof, heeft het Hof geoordeeld dat overeenkomstig het rechtszekerheidsbeginsel een bijzondere voorwaarde dat het in plakken snijden en het verpakken van het betrokken product in het productiegebied moesten plaatsvinden, voor derden een verplichting tot nalaten inhield, en hun voor de nationale rechter dus niet kon worden tegengeworpen aangezien deze voorwaarde niet ter kennis van derden was gebracht via een adequate bekendmaking in de vorm van gemeenschapswetgeving zoals de in casu aan de orde zijnde registratieverordening.(24)

76.      Wat de onderhavige zaak betreft, dient te worden opgemerkt dat het hier gaat om de procedurele stap of maatregel in de context van de registratie van een aanduiding of benaming volgens de vereenvoudigde procedure, die tot gevolg kan hebben dat inschrijving van een merk moet worden geweigerd.

77.      De relevante gebeurtenis in de onderhavige zaak houdt voor derden die de inschrijving van een merk aanvragen, dus duidelijk een verplichting tot nalaten in voor zover dat merk met de betrokken benaming kan conflicteren. Zij legt ook de voor merkinschrijvingen bevoegde instanties een verplichting op daar zij de inschrijving van dergelijke merken moeten weigeren.

78.      Aangezien in de context van de vereenvoudigde procedure alleen de registratie van de BOB of BGA ter kennis van belanghebbende derden of bevoegde instanties wordt gebracht door adequate bekendmaking, kan dus gelet op het rechtszekerheidsbeginsel eerst daarna en niet eerder, bijvoorbeeld na indiening bij de Commissie van de registratieaanvraag, het beletsel van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 werking hebben.

79.      Meer bepaald kan het ontbreken van bekendmaking bij registratieaanvragen volgens de vereenvoudigde procedure duidelijk niet worden gecompenseerd door de – in wezen ongerelateerde – omstandigheid dat, zoals sommige partijen terecht hebben opgemerkt, nationale rechters volgens vaste rechtspraak overeenkomstig het vereiste van daadwerkelijke rechterlijke bescherming de wettigheid van een aanvraag tot registratie van een benaming volgens de vereenvoudigde registratieprocedure moeten kunnen toetsen.(25)

80.      Evenmin kan mijns inziens worden gesteld dat – voor zover het marktdeelnemers of althans sommigen betreft – een specifieke bekendmaking van de registratieaanvraag volgens de vereenvoudigde procedure niet noodzakelijk was voor de toepassing van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 aangezien, zoals bepaald is in artikel 17, lid 1, van die verordening, die aanvraag hoe dan ook gebaseerd was op een reeds op nationaal niveau wettelijk beschermde benaming, waarmee de marktdeelnemers reeds vertrouwd moeten zijn geweest.

81.      De benaming waarvan een lidstaat registratie aanvraagt, moet voor toepassing van de vereenvoudigde procedure weliswaar met name in die lidstaat wettelijk beschermd zijn of in lidstaten waar geen beschermingssysteem bestaat, door gebruik zijn erkend(26), maar beklemtoond dient te worden dat registratie volgens die procedure de reeds op nationaal niveau bestaande bescherming niet gewoon uitbreidt tot de Gemeenschap/Unie.(27)

82.      Behalve het territoriale verschil kan de omvang van de bescherming voor een geografische aanduiding of benaming naar nationaal recht dus in wezen verschillen van en beperkter zijn dan – zoals hier inderdaad het geval is – de omvang van de bescherming van krachtens verordening nr. 2081/92 geregistreerde BOB’s en BGA’s.

83.      De toepassing van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 2081/92 kan dus niet worden gebaseerd op een krachtens een nationaal beschermingssysteem bestaande of meer specifiek bekendgemaakte oorsprongsbenaming ter compensatie van het ontbreken van bekendmaking en rechtszekerheid bij een aanvraag tot registratie van die benaming volgens de vereenvoudigde procedure.

84.      Ten slotte heeft verordening nr. 2081/92 volgens vaste rechtspraak tot doel, aan de daarin bedoelde geografische benamingen een uniforme bescherming in de Gemeenschap/Unie te verzekeren.(28)

85.      Behalve de evidente problemen van rechtszekerheid van een dergelijke benadering zou het mijns inziens tegen de bij het stelsel van verordening nr. 2081/92 aldus nagestreefde uniforme bescherming indruisen, indien de voorrang in de tijd van een benaming of aanduiding voor de toepassing van artikel 14, lid 1, van die verordening in de context van de vereenvoudigde procedure – zoals sommige partijen in overweging hebben gegeven – zou afhangen van het tijdstip van aanvang van de bescherming van de betrokken benaming naar het nationaal recht van de lidstaat van oorsprong of bij gebreke van een nationaal beschermingssysteem van het tijdstip waarop een naam door het gebruik algemeen gangbaar is geworden.

86.      Deze benadering houdt ook geen rekening met het hierboven bedoelde verschil(29) tussen benamingen en aanduidingen in de zin van verordening nr. 2081/92 en de beschermde nationale benamingen waarop zij kunnen zijn gebaseerd.

87.      Gelet op een en ander geef ik in overweging op de tweede vraag te antwoorden dat verordening nr. 2081/92 aldus moet worden uitgelegd dat de datum van bekendmaking van de registratie het relevante tijdstip is voor de bepaling van de rangorde in de tijd, met het oog op de toepassing van artikel 14, lid 1, van deze verordening, van een beschermde geografische aanduiding die volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van deze verordening is geregistreerd.

V –    Conclusie

88.      Ik geef het Hof derhalve in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen is niet van toepassing ingeval een beschermde oorsprongsbenaming geldig is geregistreerd volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen.

2)      Verordening nr. 2081/92 moet aldus worden uitgelegd dat de datum van bekendmaking van de registratie het relevante tijdstip is voor de bepaling van de rangorde in de tijd, met het oog op de toepassing van artikel 14, lid 1, van deze verordening, van een beschermde geografische aanduiding die volgens de vereenvoudigde procedure van artikel 17 van deze verordening is geregistreerd.”


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 – PB L 93, blz. 12.


3 – PB L 182, blz. 3.


4 – PB L 208, blz. 1.


5 – Arrest van 2 juli 2009, Bavaria en Bavaria Italia (C‑343/07, Jurispr. blz. I‑5491).


6 – Verordening van 8 april 2003 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 99, blz. 1).


7 – Verordening tot aanpassing aan besluit 1999/468/EG van de bepalingen betreffende de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden die zijn vastgelegd in volgens de raadplegingsprocedure (gekwalificeerde meerderheid) goedgekeurde besluiten van de Raad (PB L 122, blz. 1).


8 – Aangehaald in voetnoot 5.


9 – Aangehaald in voetnoot 5.


10 – Aangehaald in voetnoot 5, punt 115.


11 – Zie dienaangaande arrest van 16 november 2004, Anheuser-Busch (C‑245/02, Jurispr. blz. I‑10989, punt 98).


12 – De volgende punten zijn van toepassing zowel op de oorspronkelijke versie van artikel 14 van verordening nr. 2081/92 als op deze bepaling zoals gewijzigd bij verordening nr. 692/2003.


13 – Zie dienaangaande wat artikel 14 van verordening nr. 2081/92 betreft, arrest Bavaria en Bavaria Italia, aangehaald in voetnoot 5, punten 117‑123.


14 – Zie dienaangaande artikel 7, lid 1, sub k, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 422/2004 van de Raad van 19 februari 2004 (PB L 70, blz. 1) en artikel 7, lid 1, sub k, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


15 – Zie in die zin bijvoorbeeld arresten van 6 juli 2006, Kersbergen-Lap en Dams-Schipper (C‑154/05, Jurispr. blz. I‑6249, punt 42), en 12 oktober 1978, Belbouab (10/78, Jurispr. blz. 1915, punt 7).


16 – Zie in deze context bijvoorbeeld arresten Hof van 11 december 2008, Commissie/Freistaat Sachsen (C‑334/07 P, Jurispr. blz. I‑9465, punt 43), en 29 juni 1999, Butterfly Music (C‑60/98, Jurispr. blz. I‑3939, punt 24).


17 – Zie met name arrest van 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer (C‑162/00, Jurispr. blz. I‑1049, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Inzake de door het Hof gestelde beginselen voor de werking in de tijd van wettelijke regels, zie ook de punten 56 tot en met 59 van mijn standpuntbepaling van 10 november 2009 in de zaak Kadzoev [arrest Hof van 30 november 2009 (C‑357/09 PPU, Jurispr. blz. I‑11189)].


18 – Zie in deze context arresten van 17 november 1983, Merck (292/82, Jurispr. blz. 3781, punt 12), en 20 april 2010, Federutility e.a. (C‑265/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 18).


19 – Zie in het bijzonder punt 50 hierboven.


20 – Nergens sluit de tekst van verordening nr. 2081/92 a priori de toepassing van artikel 14, lid 1, van die verordening uit op volgens de vereenvoudigde procedure geregistreerde benamingen; bovendien zou dit niet te rijmen zijn met het feit dat artikel 14, leden 2 en 3, van die verordening in de context van de vereenvoudigde procedure steeds toepasselijk is geacht (zie alleen al bijvoorbeeld arrest Bavaria en Bavaria Italia, aangehaald in voetnoot 5, punten 111 e.v.).


21 – Zie wat artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2081/92 betreft mijn conclusie in de zaak Bavaria en Bavaria Italia, aangehaald in voetnoot 5, punten 128, 129 en 152.


22 – Zie in deze context arrest Bavaria en Bavaria Italia, aangehaald in voetnoot 5, punten 118 en 119.


23 – Zie arresten van 20 mei 2003, Ravil (C‑469/00, Jurispr. blz. I‑5053, punt 93); 20 mei 2003, Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita (C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121, punt 89), en 1 oktober 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie (C‑209/96, Jurispr. blz. I‑5655, punt 35).


24 – Arrest Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, aangehaald in voetnoot 23, punten 91‑ 96.


25 – Zie in het bijzonder arrest van 6 december 2001, Carl Kühne e.a. (C‑269/99, Jurispr. blz. I‑9517, punten 57 en 58), en arrest Bavaria en Bavaria Italia, aangehaald in voetnoot 5, punt 57.


26 – Zie bijvoorbeeld arrest van 25 juni 2002, Bigi (C‑66/00, Jurispr. blz. I‑5917, punt 28).


27 – Zie arrest Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, aangehaald in voetnoot 23, punten 97 en 98.


28 – Zie met name arresten van 8 september 2009, Budĕjovický Budvar (C‑478/07, Jurispr. blz. I‑7721, punt 107), en 7 november 2000, Warsteiner Brauerei (C‑312/98, Jurispr. blz. I‑9187, punt 50).


29 – Punten 80, 81 en 82 hierboven.