Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2021 door Versobank AS tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer - uitgebreid) van 6 oktober 2021 in zaak T-351/18 en T-584/18, Ukrselhosprom PCF en Versobank/ECB

(Zaak C-803/21 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Versobank AS (vertegenwoordiger: O. Behrends, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Centrale Bank (ECB), Europese Commissie, Ukrselhosprom PCF LLC

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

de besluiten van de ECB van 26 maart 2018 (hierna: „eerste litigieuze besluit”) en 17 juli 2018 (hierna: „tweede litigieuze besluit”) tot intrekking van rekwirantes vergunning, nietig verklaren;

voor zover het Hof van Justitie van de Europese Unie niet in staat is om een beslissing ten gronde te nemen, gevoegde zaken T-351/18 en T-584/18 terugverwijzen naar het Gerecht voor verdere afdoening van de beroepen tot nietigverklaring, en

de ECB verwijzen in de kosten van rekwirante, met inbegrip van de kosten van deze hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante zes middelen aan.

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ten onrechte aan te nemen dat zaak T-351/18 kon worden afgedaan zonder beslissing, door ten onrechte niet in aanmerking te nemen dat de vermeende ex tunc werking van het tweede litigieuze besluit in strijd was met artikel 263 VWEU en door ten onrechte aan te nemen dat rekwirante geen belang heeft bij nietigverklaring van het eerste litigieuze besluit.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot verscheidene schendingen van wezenlijke vormvoorschriften.

Derde middel: het Gerecht heeft ten onrechte niet erkend dat de ECB haar bevoegdheid heeft overschreden door vaststellingen te doen op het gebied van betalingsdiensten en andere financiële diensten, de bestrijding van witwassen en van financiering van terrorisme, en op het gebied van afwikkeling.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vaststellingen te doen over een kwestie die reeds was afgedaan in een schikking bij een nationale bestuursrechter.

Vijfde middel: het Gerecht heeft ten onrechte in plaats van nationaal recht de GAM-verordening1 toegepast met betrekking tot beoordelingen of entiteiten falen of waarschijnlijk zullen falen alsmede met betrekking tot besluiten om niet over te gaan tot afwikkeling, en heeft – zonder de openbaarmaking van dergelijke besluiten te gelasten – het belang van deze beoordelingen en besluiten verkeerd uitgelegd.

Zesde middel: het Gerecht heeft (1) de grenzen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 263 VWEU overschreden door vaststellingen te doen over kwesties die door het nationale recht worden geregeld en onder de exclusieve bevoegdheid van de bevoegde nationale autoriteiten en gerechten vallen en is verder gegaan dan een toetsing van de besluiten van de ECB door vaststellingen te doen en beoordelingen te geven die de ECB niet had gedaan respectievelijk gegeven, (2) zijn beslissing gebaseerd op verassende bevindingen op grond van een late overlegging van omvangrijke stukken vlak voor de hoorzitting, zonder rekwirante de kans te geven zich daarover uit te spreken, (3) geen rekening gehouden met de schending van rekwirantes rechten op grond van artikel 47 van het Handvest voorafgaand aan de inleiding van de procedure, noch met rekwirantes voortdurende gebrek aan effectieve vertegenwoordiging gedurende de procedure, en (4) ten onrechte geweigerd om de overlegging van nationale afwikkelingsbesluiten te gelasten en heeft desondanks gedetailleerde maar onjuiste opvattingen geuit over de juridische betekenis en rechtsgrondslag van deze besluiten.

____________

1 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).