Language of document :

Beroep ingesteld op 15 september 2010 - voestalpine en voestalpine Austria Draht/Commissie

(Zaak T-418/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: voestalpine AG (Linz, Oostenrijk), voestalpine Austria Draht GmbH (Bruck an der Mur, Oostenrijk) (vertegenwoordigers: A. Ablasser-Neuhuber en G. Fussenegger, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietig verklaren beschikking C(2010) 4387 def. van de Commissie van 30 juni 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in zaak COMP/38.344 - Voorspanstaal, voor zover zij verzoeksters betreft;

subsidiair, de in artikel 2 van de beschikking aan verzoeksters opgelegde geldboete verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters komen op tegen beschikking C(2010) 4387 def. van de Commissie van 30 juni 2010 in zaak COMP/38.344 - Voorspanstaal. Bij de aangevochten beschikking zijn aan verzoeksters en andere ondernemingen geldboeten opgelegd wegens schending van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst. Verzoeksters zouden volgens de Commissie hebben deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector voorspanstaal van de interne markt en de EER.

Verzoeksters steunen hun beroep op drie middelen.

In de eerste plaats hebben zij geen inbreuk gemaakt op artikel 101 VWEU. In dit verband voeren zij aan dat hun ten onrechte deelneming, uitsluitend via een handelsagent in Italië, wordt verweten, aangezien deze hen bij bijeenkomsten van de "Club Italia" helemaal niet heeft vertegenwoordigd, het gedrag van een niet-exclusieve handelsagent hun bij ontbreken van een economische eenheid niet kan worden toegerekend, de automatische toerekening door verweerster van de handelingen van een niet-exclusieve handelsagent in strijd is met de rechtspraak van het Hof en zij geenszins op de hoogte waren geweest van de handelingen van de handelsagent. Subsidiair stellen zij dat de duur van de inbreuk te hunnen aanzien onjuist is vastgesteld.

In het kader van het tweede middel betwisten zij dat zij betrokken waren bij één voortdurende en complexe inbreuk. Zij stellen in dit verband onder meer dat de inbreuk in het kader van de "Club Italia" los moet worden gezien van overige in de bestreden beschikking genoemde inbreuken. Voorts hebben zij niet deelgenomen aan één voortdurende en complexe inbreuk, omdat zij niet op de hoogte waren geweest van het totaalplan, dit redelijkerwijs ook niet hadden kunnen voorzien en niet bereid waren geweest een daaruit voortvloeiend risico op zich te nemen.

Ten slotte is het derde middel gericht tegen een foutieve berekening van de boete. Zij stellen in dit verband schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien een onevenredig hoge boete is opgelegd in geval van nieuwe (onvoorzienbare) rechtsvragen en dezelfde boete in geval van enkele wetenschap van schendingen door andere ondernemingen. Voorts is er inbreuk gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling, de richtsnoeren voor geldboeten1, de rechten van de verdediging en het recht op een eerlijk proces.

____________

1 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, vanverordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).