Language of document : ECLI:EU:T:2014:793

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN DE ZEVENDE KAMER
VAN HET GERECHT

2 september 2014 (*)

„Interventie – Vereniging – Belang bij de beslissing van het geding – Vertrouwelijkheid”

In zaak T‑202/10 RENV,

Stichting Woonlinie, gevestigd te Woudrichem (Nederland),

Stichting Allee Wonen, gevestigd te Roosendaal (Nederland),

Woningstichting Volksbelang, gevestigd te Wijk bij Duurstede (Nederland),

Stichting WoonInvest, gevestigd te Leidschendam-Voorburg (Nederland),

Stichting Woonstede, gevestigd te Ede (Nederland),

aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Glazener en E. Henny, vervolgens door P. Glazener, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. J. Loewenthal en S. Noë als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2009) 9963 definitief van de Commissie van 15 december 2009 inzake steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) Bestaande steun en bijzondere projectsteun voor woningcorporaties,

geeft

DE PRESIDENT VAN DE ZEVENDE KAMER VAN HET GERECHT

de navolgende

Beschikking

 Feiten

1        Verzoeksters – Stichting Woonlinie, Stichting Allee Wonen, Woningstichting Volksbelang, Stichting WoonInvest en Stichting Woonstede – zijn in Nederland gevestigde woningcorporaties. Woningcorporaties zijn instellingen zonder winstoogmerk met als taak het verwerven, bouwen en verhuren van woningen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor achterstandsgroepen en sociaal kansarme groepen. Woningcorporaties verrichten ook andere activiteiten, zoals het bouwen en verhuren van appartementen tegen hogere huurprijzen, het bouwen van voor de verkoop bestemde appartementen en het bouwen en verhuren van gebouwen van algemeen belang.

2        In 2002 hebben de Nederlandse autoriteiten het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties bij de Commissie aangemeld. Aangezien de Commissie van mening was dat de financieringsmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun konden worden aangemerkt, hebben de Nederlandse autoriteiten hun aanmelding nadien ingetrokken.

3        Op 14 juli 2005 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten een brief gestuurd uit hoofde van artikel 17 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [87 EG] (PB L 83, blz. 1), waarin zij het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties als bestaande steun kwalificeerde (steunmaatregel E 2/2005) en aangaf dat zij twijfels had over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt. Allereerst heeft de Commissie uiteengezet dat de Nederlandse autoriteiten de taak van openbare dienst waarmee de woningcorporaties zijn belast, in die zin moesten wijzigen dat sociale huisvesting ten goede zou komen aan een duidelijk omschreven doelgroep van achtergestelde en sociaal kansarme personen. Voorts moesten alle commerciële activiteiten van de woningcorporaties onder marktvoorwaarden plaatsvinden en mochten deze geen staatssteun ontvangen. Ten slotte moest het aanbod van sociale huisvesting worden aangepast aan de vraag van achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen.

4        Na verzending van deze brief hebben de Commissie en de Nederlandse autoriteiten overleg gepleegd teneinde de steunregeling in overeenstemming te brengen met artikel 106, lid 2, VWEU.

5        Op 16 april 2007 heeft de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (hierna: „IVBN”), bij de Commissie een klacht ingediend over de steun aan de woningcorporaties. In juni 2009 heeft Vesteda Groep BV zich bij deze klacht aangesloten.

6        Bij brief van 3 december 2009 hebben de Nederlandse autoriteiten de Commissie verbintenissen aangeboden om het algemene stelsel van steunmaatregelen voor woningcorporaties te wijzigen.

7        Op 15 december 2009 heeft de Commissie besluit C(2009) 9963 definitief inzake de steunmaatregelen E 2/2005 en N 642/2009 (Nederland) – Bestaande steun en bijzondere projectsteun aan woningcorporaties (hierna: „bestreden besluit”), vastgesteld. Zij heeft met name overeenkomstig artikel 19 van verordening nr. 659/1999 akte genomen van de verbintenissen van de Nederlandse autoriteiten inzake steunmaatregel E 2/2005.

8        De maatregelen die onderdeel zijn van het algemene stelsel van steun die Nederland toekent ten gunste van woningcorporaties en waarop wordt gedoeld in procedure E 2/2005, zijn de volgende:

a)      overheidsgaranties voor leningen verstrekt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw;

b)      door het Centraal Fonds Volkshuisvesting verleende steun, projectsteun of rationalisatiesteun in de vorm van leningen tegen preferentiële tarieven of rechtstreekse subsidies;

c)      de verkoop, door de gemeenten, van grond beneden de marktwaarde;

d)      het recht om geld te lenen bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

9        In het bestreden besluit heeft de Commissie elk van deze maatregelen als staatssteun aangemerkt en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het Nederlandse stelsel voor financiering van sociale huisvesting bestaande steun vormde, aangezien dit stelsel was ingevoerd vóór de inwerkingtreding van het EG-Verdrag in Nederland en de latere hervormingen niet tot wezenlijke veranderingen hadden geleid.

10      In punt 41 van het bestreden besluit heeft de Commissie het volgende verklaard:

„De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de werking van de woningcorporaties en de tot voordeel daarvan strekkende maatregelen te wijzigen. De Nederlandse autoriteiten hebben voor verschillende wijzigingen ontwerpbepalingen aan de Commissie voorgelegd. Aan de nieuwe bepalingen wordt uitvoering gegeven bij een nieuw ministerieel besluit dat op 1 januari 2010 in werking is getreden, en een nieuwe woningwet die op 1 januari 2011 van kracht zal worden. [...]”

11      De Commissie heeft onderzocht of steunmaatregel E 2/2005 inzake het stelsel voor financiering van de woningcorporaties, zoals dit na de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen was gewijzigd, verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. In punt 72 van het bestreden besluit is zij tot de vaststelling gekomen dat „de steun verleend voor activiteiten op het gebied van sociale huisvesting, dat wil zeggen activiteiten die verband houden met de bouw en de verhuur van voor particulieren bestemde woningen, met inbegrip van de bouw en het onderhoud van aanvullende infrastructuur, [...] verenigbaar is met artikel 106, lid 2, VWEU”. De Commissie heeft de door de Nederlandse autoriteiten aangegane verbintenissen bijgevolg aanvaard.

12      Op 30 augustus 2010 heeft de Commissie besluit C(2010) 5841 definitief inzake steunmaatregel E 2/2005, houdende wijziging van de punten 22 tot en met 24 van het bestreden besluit, vastgesteld. In dit wijzigingsbesluit heeft de Commissie op basis van het beschikbare bewijs geoordeeld dat zij niet kon besluiten dat maatregel d, als bedoeld in het bestreden besluit, dat wil zeggen het recht om geld te lenen van de Bank Nederlandse Gemeenten, voldeed aan alle criteria voor staatssteun.

 Procesverloop

13      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 29 april 2010, hebben verzoeksters krachtens artikel 263 VWEU beroep ingesteld tot gedeeltelijke nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op steunmaatregel E 2/2005.

14      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 augustus 2010, heeft Vesteda Groep, gevestigd te Maastricht (Nederland), vertegenwoordigd door G. van der Wal en T. Boesman, advocaten, verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

15      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 augustus 2010, heeft IVBN, gevestigd te Voorburg (Nederland), vertegenwoordigd door M. Meulenbelt, advocaat, verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

16      De interventieverzoeken zijn overeenkomstig artikel 116, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aan partijen betekend. Verzoeksters hebben binnen de gestelde termijn bezwaar aangetekend tegen deze verzoeken.

17      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 september 2010, hebben verzoeksters verzocht om bijlage A.9 bij het verzoekschrift vertrouwelijk te behandelen ten opzichte van Vesteda Groep en IVBN, voor het geval zij zouden worden toegelaten tot interventie.

18      Bij beschikking van 16 december 2011, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (T‑202/10, EU:T:2011:765), heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Nadat verzoeksters hogere voorziening hadden ingesteld, heeft het Hof die beschikking bij arrest van 27 februari 2014, Stichting Woonlinie e.a./Commissie (C‑133/12 P, Jurispr., EU:C:2014:105), vernietigd. Dat arrest verwijst de zaak terug naar het Gerecht.

 In rechte

19      Krachtens artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dat statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, heeft elke persoon die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een geding, met uitzondering van de rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Unie of tussen lidstaten enerzijds en instellingen van de Unie anderzijds, het recht zich in dit geding te voegen.

20      Volgens vaste rechtspraak moet onder belang bij de beslissing van het geding, in de zin van bovengenoemde bepaling, worden verstaan een rechtstreeks en dadelijk belang bij toewijzing van het gevorderde zelf, ter ondersteuning waarvan het verzoek tot interventie is ingediend, en niet een belang ten aanzien van de aangevoerde middelen en argumenten. Onder „beslissing” van het geding moet namelijk worden verstaan de aan de geadieerde rechter gevraagde eindbeslissing, zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest. Met name moet worden nagegaan of de verzoeker tot interventie rechtstreeks wordt geraakt door de aangevochten handeling en of zijn belang bij de beslissing van het geding zeker is (beschikkingen van 25 februari 2003, BASF/Commissie, T‑15/02, Jurispr., EU:T:2003:38, punt 26, en 13 april 2010, Vtesse Networks/Commissie, T‑54/07, EU:T:2010:140, punt 30).

 Verzoek tot interventie van Vesteda Groep

21      Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een onderneming die concurrentie ondervindt van een ontvanger van staatssteun, belang heeft bij de uitkomst van een geding betreffende deze steun (beschikkingen van 17 november 1995, Salt Union Ltd/Commissie, T‑330/94, Jurispr., EU:T:1995:194, punt 17, en Vtesse Networks/Commissie, punt 20 supra, EU:T:2010:140, punt 32).

22      Vesteda Groep is een beleggingsfonds met 27 500 woningen in Nederland, dat woningen financiert, verhuurt, beheert en verkoopt.

23      Om haar belang bij de beslissing van het geding aannemelijk te maken, voert Vesteda Groep aan dat zij actief is in de woningverhuursector in Nederland en rechtstreeks concurreert met verzoeksters, die de ontvangers zijn van de in het bestreden besluit bedoelde staatssteun.

24      Dienaangaande zij opgemerkt dat de Commissie in het bestreden besluit heeft aangegeven:

„De activiteiten van woningcorporaties – het verhuren van woningen aan particulieren, het verhuren van maatschappelijk vastgoed, het verhuren van commercieel vastgoed, het bouwen en onderhouden van plaatselijke infrastructuur – kunnen alle worden gekenmerkt als het aanbieden van goederen en diensten op de markt. Zij concurreren bij hun verhuuractiviteiten met particuliere huiseigenaren en vastgoedontwikkelaars, ongeacht of het daarbij gaat om appartementen of maatschappelijk of commercieel onroerend goed. Zij concurreren ook met particuliere ontwikkelaars bij de verkoop van eigen woningen en met particuliere aannemers waar het gaat om plaatselijke infrastructuur.”

25      Uit het bestreden besluit blijkt dat Vesteda Groep, die in Nederland woningen verhuurt en verkoopt, concurreert met de woningcorporaties die de ontvangers zijn van de in het bestreden besluit bedoelde staatssteun en bijgevolg haar belang bij de beslissing van het geding aannemelijk heeft gemaakt.

26      Anders dan verzoeksters betogen, hoeft Vesteda Groep niet aan te tonen dat zij rechtstreeks concurreert met verzoeksters. Volgens de in punt 21 supra genoemde rechtspraak is het voldoende dat zij aantoont dat zij concurreert met de ontvangers van de in het bestreden besluit bedoelde steun, waartoe verzoeksters behoren.

27      Bovendien zij eraan herinnerd dat Vesteda Groep zich in juni 2009 had aangesloten bij de door IVBN bij de Commissie ingediende klacht betreffende de steunverlening aan de woningcorporaties. In dit verband doet het, anders dan verzoeksters betogen, weinig ter zake dat deze klacht niet ten grondslag ligt aan de procedure die de Commissie ertoe heeft gebracht het bestreden besluit vast te stellen en dat er geen enkele formele onderzoeksprocedure is ingeleid. Er zij namelijk aan herinnerd dat, gelet op artikel 40, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, de rechtspraak de toelating tot interventie niet afhankelijk stelt van de participatie van de verzoeker tot interventie in de administratieve procedure die voorafging aan de vaststelling van de bestreden handeling (zie naar analogie de beschikking van de president van de Vierde kamer van het Gerecht van 20 april 2005, Ryanair/Commissie, T‑196/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20).

28      Ten slotte faalt het argument van verzoeksters dat Vesteda Groep geen belang heeft bij de instandhouding van het bestreden besluit, aangezien zij zelf een beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, en enkel belang heeft bij de betwisting van bepaalde middelen die zij hebben opgeworpen. Er kan immers mee worden volstaan in herinnering te brengen dat volgens de in punt 20 supra aangehaalde rechtspraak, onder „beslissing” van het geding moet worden verstaan de aan de geadieerde rechter gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest. De conclusies van de Commissie ter ondersteuning waarvan Vesteda Groep wenst te interveniëren, strekken tot verwerping van het beroep, en niet, zoals verzoeksters stellen, tot „instandhouding van het bestreden besluit”.

29      Derhalve moet het verzoek tot interventie van Vesteda Groep worden toegewezen.

 Verzoek tot interventie van IVBN

30      IVBN is een vereniging die de Nederlandse institutionele beleggers in vastgoed verenigt. Zij telt 30 leden die gezamenlijk ongeveer 133 000 huurwoningen in Nederland bezitten.

31      Volgens vaste rechtspraak worden representatieve verenigingen die de behartiging van de belangen van hun leden tot doel hebben, toegelaten tot interventie in gedingen waarin principiële vragen die voor die leden van belang zijn, aan de orde komen [beschikkingen van 17 juni 1997, National Power en PowerGen, C‑151/97 P(I) en C‑157/97 P(I), Jurispr., EU:C:1997:307, punt 66; 28 september 1998, Pharos/Commissie, C‑151/98 P, Jurispr., EU:C:1998:440, punt 6, en 28 mei 2004, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, T‑253/03, Jurispr., EU:T:2004:164, punt 21]. Een vereniging kan meer bepaald worden toegelaten tot interventie wanneer zij een aanzienlijk aantal in de betrokken sector werkzame ondernemingen vertegenwoordigt, haar doel mede de bescherming van de belangen van haar leden omvat, in de zaak principiële punten aan de orde kunnen komen die de werking van de betrokken sector raken, en het te wijzen arrest de belangen van haar leden dus aanzienlijk kan schaden (beschikkingen van 8 december 1993, Kruidvat/Commissie, T‑87/92, Jurispr., EU:T:1993:113, punt 14; Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, reeds aangehaald, EU:T:2004:164, punt 21, en 18 oktober 2012, ClientEarth en International Chemical Secretariat/ECHA, T‑245/11, EU:T:2012:557, punt 12).

32      Ter ondersteuning van haar verzoek tot interventie betoogt IVBN dat zij een vereniging is. Zij heeft echter niet gesteld, en a fortiori niet aangetoond, dat zij voldeed aan de voorwaarden als bedoeld in de in punt 31 supra genoemde rechtspraak. Het is evenwel niet uitgesloten dat IVBN, net als elke andere natuurlijke of rechtspersoon, kan aantonen dat zij beschikt over een rechtstreeks en dadelijk belang bij de beslissing van het geding in de zin van de in punt 20 supra aangehaalde rechtspraak.

33      Om haar rechtstreeks en dadelijk belang bij de beslissing van het geding aannemelijk te maken, betoogt IVBN dat haar leden rechtstreeks concurreren met de woningcorporaties die de ontvangers zijn van de in het bestreden besluit bedoelde staatssteun, zoals de Commissie in punt 12 van het bestreden besluit heeft aangegeven, en dat toewijzing van het beroep ertoe zal leiden dat schade wordt toegebracht aan de marktpositie van haar leden. IVBN wijst voorts op het feit dat zij een klacht heeft ingediend bij de Commissie met betrekking tot de in het bestreden besluit bedoelde staatssteun.

34      Er zij aan herinnerd dat, enerzijds, volgens de in punt 21 supra genoemde rechtspraak, een onderneming die concurrentie ondervindt van een ontvanger van staatssteun belang heeft bij de uitkomst van een geding betreffende deze steun. Anderzijds blijkt uit het bestreden besluit, aangehaald in punt 24 supra, dat de woningcorporaties die de ontvangers zijn van de betrokken steun, in het kader van hun verhuuractiviteiten met name concurreren met particuliere eigenaren en vastgoedontwikkelaars.

35      IVBN heeft, als vereniging van institutionele beleggers in vastgoed die gezamenlijk ongeveer 133 000 huurwoningen in Nederland bezitten, genoegzaam aangetoond dat haar leden concurrentie ondervinden van de woningcorporaties op de woningverhuurmarkt in Nederland.

36      Anders dan verzoeksters betogen, hoeft IVBN niet aan te tonen dat zij rechtstreeks concurrentie ondervindt van verzoeksters. Volgens de in punt 21 supra genoemde rechtspraak is het voldoende dat zij aantoont dat zij concurrentie ondervindt van de ontvangers van de in het bestreden besluit bedoelde steun, waartoe verzoeksters behoren.

37      Bovendien heeft IVBN volgens artikel 2.1 van haar statuten met name tot doel de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de leden van de vereniging ten aanzien van vastgoedbeleggingen in Nederland.

38      Opgemerkt zij dat een ruime uitlegging van het interventierecht voor verenigingen tot doel heeft een betere beoordeling van de achtergrond van de zaken mogelijk te maken en grote aantallen individuele interventies, die de doeltreffendheid en het goede verloop van de procedure in gevaar zouden brengen, te verhinderen (beschikkingen National Power en PowerGen, punt 31 supra, EU:C:1997:307, punt 66, en ClientEarth en International Chemical Secretariat/ECHA, EU:T:2012:557, punt 31 supra, punt 13).

39      Derhalve moet worden aangenomen dat IVBN, gelet op het feit dat haar leden concurreren met de ontvangers van de in het bestreden besluit bedoelde staatssteun, alsmede op haar statutaire doel, een belang bij de beslissing van het geding aannemelijk heeft gemaakt.

40      Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat IVBN in april 2007 bij de Commissie een klacht heeft ingediend met betrekking tot de steun die aan de woningcorporaties wordt verleend, en in 2007, 2008 en 2009 aanvullende opmerkingen heeft ingediend. In dit verband doet het, anders dan verzoeksters betogen, weinig ter zake dat deze klacht niet ten grondslag ligt aan de procedure die de Commissie ertoe heeft gebracht het bestreden besluit vast te stellen en dat er geen enkele formele onderzoeksprocedure is ingeleid. Er zij namelijk aan herinnerd dat de rechtspraak de toelating tot interventie van een vereniging niet afhankelijk stelt van haar participatie in de administratieve procedure die voorafging aan de vaststelling van de bestreden handeling (beschikking Ryanair/Commissie, punt 27 supra, punt 20).

41      Ook moet het argument van verzoeksters worden verworpen dat IVBN slechts een indirect belang heeft bij de beslissing van het geding aangezien zij zelf een beroep tot nietigverklaring heeft ingediend tegen het bestreden besluit, en enkel belang heeft bij het bestrijden van bepaalde middelen die verzoeksters hebben opgeworpen, maar geen belang bij de instandhouding van het bestreden besluit voor zover dit doelt op staatssteun E 2/2005. Er kan immers mee worden volstaan in herinnering te brengen dat, volgens de in punt 20 supra aangehaalde rechtspraak, onder „beslissing” van het geding moet worden verstaan de aan de geadieerde rechter gevraagde eindbeslissing zoals die zal blijken uit het dictum van het arrest. De conclusies van de Commissie ter ondersteuning waarvan IVBN wenst te interveniëren, strekken tot verwerping van het beroep, en niet, zoals verzoeksters stellen, tot „instandhouding van het bestreden besluit”.

42      Derhalve moet het verzoek tot interventie van IVBN worden toegewezen.

 Verzoek om vertrouwelijke behandeling

43      Verzoeksters hebben overeenkomstig artikel 116, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering erom verzocht dat bepaalde vertrouwelijke gegevens uit het dossier, te weten bijlage A.9 bij het verzoekschrift, niet aan de interveniënten worden meegedeeld, en hebben te dien einde een niet-vertrouwelijke versie van het verzoekschrift overgelegd.

44      Aangezien de verzoeken tot interventie moeten worden toegewezen onder de in artikel 116, leden 2 tot en met 4, van het Reglement voor de procesvoering gestelde voorwaarden, moet de mededeling van de aan partijen betekende processtukken aan Vesteda Groep en IVBN in dit stadium worden beperkt tot de door verzoeksters overgelegde niet-vertrouwelijke versie. Indien nodig zal in een later stadium worden beslist over de gegrondheid van het verzoek om vertrouwelijke behandeling, met inachtneming van de mogelijk dienaangaande ingediende opmerkingen.

DE PRESIDENT VAN DE ZEVENDE KAMER VAN HET GERECHT

beschikt:

1)      Vesteda Groep BV en Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN), worden toegelaten tot interventie in zaak T‑202/10 RENV aan de zijde van verweerster.

2)      De griffier zal interveniënten de niet-vertrouwelijke versie van elk aan partijen betekend processtuk toezenden.

3)      Interveniënten zal een termijn worden gesteld voor de indiening van hun eventuele opmerkingen aangaande het verzoek om vertrouwelijke behandeling. De beslissing omtrent de gegrondheid van dat verzoek wordt aangehouden.

4)      Interveniënten zal een termijn worden gesteld voor de indiening van een memorie in interventie, onverminderd de mogelijkheid deze in voorkomend geval aan te vullen na een beslissing over de gegrondheid van het verzoek om vertrouwelijke behandeling.

5)      De beslissing omtrent de kosten van de door interveniënten ingediende verzoeken wordt aangehouden.

Luxemburg, 2 september 2014.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      M. van der Woude


* Procestaal: Nederlands.