Language of document : ECLI:EU:F:2014:10

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

5 februari 2014

Zaak F‑29/13

David Drakeford

tegen

Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)

„Openbare dienst – Tijdelijk functionaris – Artikel 8, eerste alinea, van de RAP – Niet-verlenging van een overeenkomst – Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Drakeford verzoekt om nietigverklaring van, enerzijds, het besluit van 30 augustus 2012 van de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA, hierna ook: „Bureau”), in diens hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van het EMA (hierna: „TAOBG”), om zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen en hem ambtshalve verlof te geven, en, anderzijds, van het besluit van datzelfde gezag van 26 februari 2013 tot afwijzing van, met name, zijn verzoek om herkwalificatie van zijn overeenkomst van hulpfunctionaris als een overeenkomst van tijdelijk functionaris en, subsidiair, verlenging van zijn laatste overeenkomst van tijdelijk functionaris.

Beslissing:      Het besluit van het Europees Geneesmiddelenbureau van 30 augustus 2012 om de overeenkomst van Drakeford niet te verlengen, wordt nietig verklaard. Het Europees Geneesmiddelenbureau wordt veroordeeld tot betaling aan Drakeford, ter vergoeding van de tot aan de datum van het onderhavige arrest geleden materiële schade, van het verschil tussen, enerzijds, het bedrag van de bezoldiging waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij bij het Europees Geneesmiddelenbureau in dienst was gebleven, en, anderzijds, het bedrag van de bezoldiging, honoraria, werkloosheidstoelagen of elke andere vervangende vergoeding die hij vanaf 1 mei 2013 tot aan de datum van het onderhavige arrest in plaats van zijn bezoldiging als tijdelijk functionaris daadwerkelijk heeft ontvangen. Partijen doen het Gerecht binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van het onderhavige arrest, hetzij de oplossing toekomen die met het oog op een effectieve bescherming van de rechten van Drakeford onderling is overeengekomen, hetzij, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, hun becijferde vorderingen in verband met de toekenning van een billijke geldelijke compensatie ter vergoeding van de materiële schade die Drakeford heeft geleden na de datum van het onderhavige arrest. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Bezwarend besluit – Begrip – Aan een tijdelijk functionaris gezonden brief waarin deze wordt herinnerd aan de datum waarop zijn overeenkomst afloopt – Daarvan uitgesloten – Besluit om een overeenkomst niet te verlengen – Daaronder begrepen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

2.      Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Tijdelijk functionarissen die vallen onder artikel 2, sub a, van de Regeling andere personeelsleden – Verlenging na de eerste verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd – Herkwalificatie van een overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Begrip „verlenging” – Voortzetting van de arbeidsverhouding met of zonder loopbaanontwikkeling

(Regeling andere personeelsleden, art. 2, sub a, en 8, eerste alinea)

1.      Een brief waarin een ambtenaar enkel wordt herinnerd aan de bepalingen van zijn overeenkomst betreffende de afloopdatum ervan en die dus ten opzichte van die bepalingen geen enkel nieuw element bevat, vormt geen bezwarend besluit. Niettemin vormt, in het geval waarin de overeenkomst kan worden verlengd, een besluit dat is genomen na een interne procedure op basis van artikel 8 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en waarin mededeling wordt gedaan van de wil van de administratie om de overeenkomst niet te verlengen, een bezwarend besluit.

(cf. punten 23‑25)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 oktober 2008, Potamianos/Commissie, T‑160/04, punt 21

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 september 2011, Bennett e.a./BHIM, F‑102/09, punten 57 en 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 26 juni 2013, BU/EMA, F‑135/11, F‑51/12 en F‑110/12, punt 36, waartegen hogere voorziening aanhangig is bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑444/13 P; 23 oktober 2013, Solberg/EWDD, F‑124/12, punten 17 en 18

2.      Wat de herkwalificatie betreft van de overeenkomst voor bepaalde tijd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd volgens artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en met name de vraag welke uitlegging moet worden gegeven aan het doel van de verlenging bij gebreke van een ondubbelzinnige aanwijzing in de tekst van de bepaling, dient het doel van dit artikel zelf in aanmerking te worden genomen.

Ofschoon het juist is dat de vaste betrekking die inherent is aan arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd niet vergelijkbaar is met die welke het Statuut aan ambtenaren garandeert – tijdelijk functionarissen hebben immers geen recht op een vast ambt – heeft de categorie overeenkomsten voor onbepaalde tijd, vanuit het oogpunt van arbeidszekerheid, een bijzonder kenmerk, dat haar wezenlijk onderscheidt van die van aanstellingsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Zo strekt artikel 8, eerste alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden er ontegenzeglijk toe, door de derde overeenkomst voor bepaalde tijd die is ondertekend, van rechtswege aan te merken als gesloten voor onbepaalde tijd en aldus het gebruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd te beperken, de stabiliteit en, bijgevolg, een bepaalde duurzaamheid te waarborgen in de arbeidsverhouding tussen de betrokken functionaris en de instelling die, of het orgaan of agentschap dat, hem heeft aangeworven.

De woorden „daarna kan de overeenkomst alleen nog [...] worden verlengd”, artikel 8, eerste alinea, derde zin, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, moeten aldus worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op elke wijze waarop een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, sub a, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, na afloop van zijn aanstelling voor bepaalde tijd, ertoe wordt gebracht om zijn arbeidsverhouding met zijn werkgever in die hoedanigheid voort te zetten, zelfs al gaat die verlenging vergezeld van een verhoging van rang of een wijziging van de uitgeoefende werkzaamheden. Dit kan alleen anders zijn indien de nieuwe overeenkomst past binnen het kader van een andere juridische regeling, of een breuk belichaamt in de loopbaan, die tot uitdrukking komt, bijvoorbeeld, in een substantiële wijziging van de door de betrokken functionaris uitgeoefende werkzaamheden.

(cf. punten 43, 45 en 48)

Referentie:

Hof: 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, punt 20

Gerecht voor ambtenarenzaken: 26 oktober 2006, Landgren/ETF, F‑1/05, punt 68; 13 april 2011, Scheefer/Parlement, F‑105/09, punten 55 en 60