Language of document : ECLI:EU:F:2011:167

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

29 september 2011

Zaak F‑70/05

Harald Mische

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Aanstelling – Geslaagde kandidaat van vergelijkend onderzoek dat vóór inwerkingtreding van het nieuwe Statuut is bekendgemaakt, maar daarna is afgerond – Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige regels”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Mische vraagt om, ten eerste, het besluit van de Commissie van 11 november 2004 om hem in te delen in de rang A*6, salaristrap 2, nietig te verklaren, ten tweede, hem te herstellen in alle uit zijn regelmatige indeling in rang voortvloeiende rechten en, ten derde, een schadevergoeding toe te kennen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen. De Raad, interveniënt, zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 5, lid 5; bijlage XIII, art. 12, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

2.      Ambtenaren – Hoedanigheid van ambtenaar – Voorwaarden voor verkrijging

(Ambtenarenstatuut, art. 3)

3.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 2, lid 1, en 12, lid 3; Regeling andere personeelsleden, art. 1, lid 1; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 12, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

5.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 1, lid 2, en 12, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

6.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 5, lid 4; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

7.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 12, lid 3; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

1.      Het gelijkheidsbeginsel kan de wetgever niet zijn vrijheid ontnemen om, bij ontbreken van verworven rechten, op elk moment de wijzigingen in de statutaire bepalingen aan te brengen die hij in overeenstemming met het dienstbelang acht, zelfs al zijn die nieuwe bepalingen voor de ambtenaren minder gunstig dan de oude, omdat anders elke wetgevende ontwikkeling wordt belet.

Er kan daarom niet met succes worden gesteld dat de wetgever in artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut rekening had moeten houden met de bekendmaking van de aankondiging van vergelijkend onderzoek om de regels voor indeling te bepalen die van toepassing zijn bij de aanstelling van geslaagde kandidaten van vergelijkende onderzoeken die bekend zijn gemaakt vóór 1 mei 2004, de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren alsmede van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, maar na die datum op een reservelijst zijn geplaatst en zijn aangeworven, op grond dat die bekendmaking op zich, wat de loopbaan betreft, verworven rechten voor de kandidaten zou doen ontstaan.

Voor zover artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut de nieuwe criteria geeft voor de indeling in rang bij de aanwerving van geslaagde kandidaten van vóór 1 mei 2004 bekendgemaakte vergelijkende onderzoeken, die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en tussen die twee data zijn aangeworven, is het in overeenstemming met het beginsel dat in geval van wijziging van bepalingen van algemene toepassing en, meer bepaald, van statutaire bepalingen, de nieuwe regeling onmiddellijk van toepassing is op de toekomstige gevolgen van rechtsposities die, zonder evenwel volledig te zijn gevormd, onder een oude regeling zijn ontstaan. Een recht wordt immers enkel als verworven beschouwd wanneer het rechtscheppende feit ervan zich vóór de wetswijziging heeft voorgedaan. Met betrekking tot de indeling in rang van een geslaagde kandidaat van een vergelijkend onderzoek kan die indeling niet als verworven worden aangemerkt zolang niet volgens de regels een aanstellingsbesluit jegens de betrokkene is genomen.

Bovendien kon de wetgever, zonder zich schuldig te maken aan schending van het gelijkheidsbeginsel, de datum van aanwerving waartoe het tot aanstelling bevoegd gezag had besloten, een objectieve en van de wil van de wetgever losstaande factor, als criterium nemen voor de toepassing, naargelang het geval, van de indelingsregels van het oude Statuut of van die welke bij de statutaire hervorming zijn ingevoerd. Diezelfde conclusie geldt met betrekking tot artikel 5, lid 5, van het Statuut, dat een uitdrukking van het gelijkheidsbeginsel vormt.

(cf. punten 63, 64, 67, 127 en 128)

Referentie:

Hof: 17 december 1981, Bellardi-Ricci e.a./Commissie, 178/80, punt 19; 6 oktober 1982, Williams/Rekenkamer, 9/81, punt 21; 4 maart 2010, Angé Serrano e.a./Parlement, C‑496/08 P, punt 84

Gerecht van eerste aanleg: 5 november 2003, Cougnon/Hof van Justitie, T‑240/01, punt 70; 29 november 2006, Campoli/Commissie, T‑135/05, punt 105; 11 juli 2007, Konidaris/Commissie, T‑93/03, punt 110, en Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punten 51, 53, 61, 81, 86, 113 en 124

Gerecht voor ambtenarenzaken: 19 juni 2007, Davis e.a./Raad, F‑54/06, punt 81

2.      Blijkens artikel 3 van het Statuut vindt de aanstelling van een ambtenaar noodzakelijkerwijs haar oorsprong in een eenzijdig besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag en kan de geslaagde kandidaat van een vergelijkend onderzoek pas nadat een dergelijk besluit jegens hem is genomen aanspraak maken op de hoedanigheid van ambtenaar en, dientengevolge, een beroep doen op de statutaire bepalingen.

Aangezien voor een vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten die op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst in die hoedanigheid geen recht op aanstelling hebben, maar slechts de mogelijkheid daartoe, kan hun recht op indeling in een bepaalde rang evenmin als verworven worden aangemerkt zolang niet volgens de regels een aanstellingsbesluit jegens hen is genomen.

(cf. punten 65 en 66)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 53-55

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 juli 2010, Lesniak/Commissie, F‑67/06, punt 106; 28 oktober 2010, Sørensen/Commissie, F‑85/05, punt 92

3.      Uit het beginsel dat de wettigheid van een handeling moet worden beoordeeld op grond van de elementen feitelijk en rechtens zoals die bestonden op het moment van vaststelling van die handeling, volgt dat de indeling van een geslaagde kandidaat van een vergelijkend onderzoek die op een reservelijst is geplaatst en die na de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, is aangeworven, alleen rechtmatig kon plaatsvinden krachtens de op die datum geldende criteria. Die nieuwe criteria waren gedurende de overgangsperiode van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2006 vastgesteld bij artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut.

Een ambtenaar kan zich in dit verband niet beroepen op het feit dat de rangen van vóór de hervorming van het Statuut gedurende de overgangsperiode zijn blijven bestaan onder de nieuwe benaming voorzien in artikel 2, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut. Deze bepaling, gelezen in het licht van artikel 1, lid 1, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, had enkel tot doel om gedurende die periode de rangen te herbenoemen van de personen die op 30 april 2004 de hoedanigheid van ambtenaar of tijdelijk functionaris hadden en deze hoedanigheid na die datum behielden, maar niet om de oude rangen onder de nieuwe benaming te behouden ten behoeve van hen die niet die positie hadden.

(cf. punten 70 en 71)

4.      Een geslaagde kandidaat van een vergelijkend onderzoek die is aangeworven na 1 mei 2004, de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, kan niet stellen dat hij is gediscrimineerd in vergelijking met geslaagde kandidaten van soortgelijke vergelijkende onderzoeken als waarvoor hij is geslaagd en die vóór die datum zijn aangeworven, aangezien laatstgenoemden niet kunnen worden geacht zich in dezelfde situatie rechtens te bevinden als hij.

De omstandigheid dat een instelling, in strijd met het non-discriminatiebeginsel, het verloop van een vergelijkend onderzoek heeft kunnen vertragen teneinde eerst geslaagde kandidaten van andere vergelijkende onderzoeken aan te werven, heeft geen invloed op de wettigheid van het aanstellingsbesluit van de betrokkene. Zo het mogelijk is geweest om vergelijkende onderzoeken en aanwervingen eerder af te handelen, moet de eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling van ambtenaren immers in overeenstemming worden gebracht met de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat niemand zich ten eigen voordele kan beroepen op een onwettigheid waarvan anderen hebben kunnen profiteren.

(cf. punten 72 en 73)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 154 en 155

5.      Uit artikel 1, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut juncto artikel 12, lid 3, van diezelfde bijlage volgt dat de term „aangeworven” in laatstgenoemde bepaling een nauwkeurige betekenis heeft en dat deze aldus moet worden uitgelegd dat hij betrekking heeft op ambtenaren die tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 in dienst zijn getreden in een ambt dat toegankelijk is geworden doordat zij vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst, waarmee een vergelijkend onderzoek werd afgesloten dat onder de regeling van het oude Statuut was bekendgemaakt.

Hieruit volgt dat artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut voor de indeling in rang van een nieuwe ambtenaar geen rekening houdt met de omstandigheid dat de betrokkene eerder tijdelijk functionaris of hulpfunctionaris is geweest. Behoudens bijzondere bepalingen die betrekking hebben op een bijzonder punt van het Statuut, hebben tijdelijk functionarissen of hulpfunctionarissen die zijn geslaagd voor algemene vergelijkende onderzoeken geen verworven recht op een specifieke behandeling, zodat zij moeten worden gelijkgesteld met kandidaten van buiten de instelling die voor dergelijke vergelijkende onderzoeken zijn geslaagd.

Het kan daarom niet discriminerend worden geacht om een ambtenaar krachtens artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut in te delen in een lagere rang dan hij als tijdelijk functionaris had, zelfs al blijft hij in hetzelfde ambt tewerkgesteld als het ambt dat hij vóór 1 mei 2004 vervulde en oefent hij gelijke of zelfs belangrijker werkzaamheden uit dan in het verleden.

(cf. punten 75, 76, 78 en 80)

6.      De omstandigheid dat de wetgever er met de vaststelling van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut voor heeft gezorgd dat geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek dat tot doel of tot gevolg heeft dat de overgang naar een hogere categorie mogelijk wordt, bij wijze van uitzondering als ambtenaar op proef kunnen worden aangesteld in de rang die zij in de oude categorie hadden, heeft niet tot gevolg dat er ten gunste van hen op willekeurige of kennelijk ongeschikte wijze onderscheid wordt gemaakt in vergelijking met tijdelijk functionarissen die, na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek, als ambtenaar worden aangeworven in de categorie waartoe zij behoorden. Laatstgenoemde tijdelijk functionarissen bevinden zich immers niet in dezelfde situatie als geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek dat tot doel of tot gevolg heeft dat de overgang naar een hogere categorie en dus een doorslaggevende vooruitgang in hun loopbaan mogelijk wordt.

Bovendien zou de ruime uitlegging van artikel 5, lid 4, teneinde geen rekening te houden met het feit dat er tussen de overeenkomst van tijdelijk functionaris en de aanstelling als ambtenaar op proef sprake was van een arbeidsperiode als hulpfunctionaris, de gelijke behandeling kunnen aantasten van geslaagde kandidaten van eenzelfde algemeen vergelijkend onderzoek, die zich in een vergelijke situatie feitelijk en rechtens bevinden en met name op het gebied van de indeling gelijk moeten worden behandeld, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van de wetgever van de Unie om op elk moment in de statutaire bepalingen de wijzigingen aan te brengen die hij in het belang van de dienst acht.

(cf. punt 85)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: Lesniak/Commissie, reeds aangehaald, punten 60 en 61, en aangehaalde rechtspraak; Sørensen/Commissie, reeds aangehaald, punten 53 en 54

7.      Een ambtenaar kan zich niet op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen beroepen om zich te verzetten tegen de wettigheid van een nieuw voorschrift, met name op een gebied waarop de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. Bovendien kan hij zich niet beroepen op schending van dit beginsel, wanneer de administratie hem geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan, die in overeenstemming moeten zijn met de geldende regels.

Een voormalig hulpfunctionaris die na 1 mei 2004, de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, is aangesteld als ambtenaar op proef na te hebben deelgenomen aan een vergelijkend onderzoek dat vóór die datum is bekendgemaakt, kan zich bij gebreke van verwijzing naar de hervorming van het Statuut in de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet beroepen op toezeggingen van een instelling die bij hem de gegronde verwachting kunnen hebben gewekt dat de oude statutaire criteria voor de indeling in rang van ambtenaren behouden zouden blijven. Voor gewettigd vertrouwen is immers een uitdrukkelijke belofte vereist en is een stilzwijgen niet voldoende.

(cf. punten 133, 134, 136 en 137)

Referentie:

Hof: 22 december 2008, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, C‑443/07 P, punt 91

Gerecht van eerste aanleg: 11 juli 2002, Wasmeier/Commissie, T‑381/00, punt 106; 4 mei 2005, Castets/Commissie, T‑398/03, punt 34; 23 februari 2006, Cementbouw Handel & Industrie/Commissie, T‑282/02, punt 77; Centeno Mediavilla e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 95; 4 februari 2009, Omya/Commissie, T‑145/06, punt 117