Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Ráckevei Járásbíróság (Hongarije) op 8 december 2020 – EP e.a. / ERSTE Bank Hungary Zrt.

(Zaak C-670/20)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Ráckevei Járásbíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: EP, TA, FV en TB

Verwerende partij: ERSTE Bank Hungary Zrt.

Prejudiciële vragen

Kan, gelet op de uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten1 , gegeven in het arrest in zaak C-186/162 , Andriciuc e.a., een contractueel beding betreffende de overname van het wisselkoersrisico, dat niet uitdrukkelijk bepaalt dat de schuldenaar uitsluitend en volledig het wisselkoersrisico draagt, maar enkel een verklaring van de schuldenaar bevat dat deze „zich ten volle bewust is van de potentiële risico’s die aan de transactie verbonden zijn, en in het bijzonder van het feit dat schommelingen van de betrokken vreemde valuta ten opzichte van de Hongaarse forint de kosten voor de terugbetaling van de lening in Hongaarse forinten zowel naar boven als naar beneden kunnen doen stijgen”, als duidelijk en begrijpelijk worden beschouwd?

Voldoet bovengenoemd contractueel beding aan de in het arrest in zaak C-186/16, Andriciuc e.a. gestelde voorwaarde dat de consument ook in staat moet zijn de mogelijk aanzienlijke economische gevolgen van de aanvaarding van het wisselkoersrisico voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen, gelet op het document „Informatieblad betreffende de algemene risico’s die verbonden zijn aan financiering in vreemde valuta”, dat de consument bij de sluiting van de overeenkomst heeft moeten ondertekenen, en dat op identieke wijze verwijst naar zowel de gunstige als de ongunstige effecten van wisselkoersschommelingen en – in overeenstemming met de door de Magyar Bankszövetség (Hongaarse Bankfederatie) gepubliceerde informatie – het bestaan suggereert van een tendens van stabiele wisselkoersen die inhoudt dat gunstige en ongunstige financiële effecten elkaar op lange termijn compenseren?

Is bovengenoemd contractueel beding in overeenstemming met het in het arrest in zaak C-186/16, Andriciuc e.a., geformuleerde vereiste dat de consument in staat moet zijn de mogelijk aanzienlijke economische gevolgen van de aanvaarding van het wisselkoersrisico voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen, wanneer noch de overeenkomst, noch de bij de sluiting van de overeenkomst ondertekende informatieve nota over het wisselkoersrisico expliciet of impliciet aanwijzingen bevat dat de verhoging van de maandelijkse aflossingstermijnen aanzienlijk zou kunnen blijken, of in werkelijkheid zelfs om het even welk niveau zou kunnen bereiken?

Kan, gelet op de uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gegeven in het arrest in zaak C-186/16, Andriciuc e.a., een contractueel beding betreffende het wisselkoersrisico, waarin niet uitdrukkelijk is bepaald dat het wisselkoersrisico uitsluitend en volledig door de consument wordt gedragen, als duidelijk en begrijpelijk worden beschouwd, zodat uit de bepalingen van de overeenkomst niet uitdrukkelijk blijkt dat de verhoging van de maandelijkse termijnen aanzienlijk zou kunnen zijn, of in werkelijkheid zelfs om het even welk niveau zou kunnen bereiken?

Volstaat een verklaring in die zin van de consument, die in algemene bewoordingen is gesteld en in een standaardbeding van de overeenkomst is opgenomen, op zich om aan te tonen dat de informatie over het wisselkoersrisico voldeed aan het vereiste in het arrest C-186/16, Andriciuc e.a., dat de informatie de gemiddelde consument ook in staat moet stellen de mogelijk aanzienlijke economische gevolgen van de overdracht van het wisselkoersrisico voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen, wanneer geen andere bepaling van de overeenkomst en van de informatiemededeling een dergelijke conclusie wettigt?

Kan, gelet op de inhoud van het arrest in zaak C-186/16, Andriciuc e.a. worden geoordeeld dat de uitlegging van Kúria, volgens welke „het feit dat verweerster informatie over het wisselkoersrisico heeft verstrekt, op zich betekent dat verzoekster dit risico als een realistische hypothese moest beschouwen”, in overeenstemming is met artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

____________

1 Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

2 ECLI:EU:C:2017:703.