Language of document : ECLI:EU:T:2007:364

Zaak T‑326/07 R

Cheminova A/S e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Kort geding – Richtlijn 91/414/EEG – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Ontvankelijkheid – Geen spoedeisendheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Ontvankelijkheid prima facie van beroep in hoofdzaak

(Art. 230 EG, 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1; richtlijn 91/414 van de Raad; beschikking 2007/389 van de Commissie)

2.      Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Verzoekschrift – Vormvereisten

(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, leden 2 en 3)

3.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade

(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

1.      In het kader van een verzoek in kort geding is het onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak noodzakelijkerwijs summier, gezien het spoedeisende karakter van het kort geding. Over de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak kan slechts een voorlopig oordeel worden geveld; het gaat er hierbij om te bepalen of de verzoeker voldoende gegevens aanbrengt die de conclusie toelaten, dat de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak niet al aanstonds kan worden uitgesloten. De kortgedingrechter kan dat verzoek slechts niet-ontvankelijk verklaren, wanneer volstrekt kan worden uitgesloten dat het beroep in de hoofdzaak ontvankelijk is. Met een uitspraak over de ontvankelijkheid in het stadium van het kort geding, wanneer deze op het eerste gezicht niet volstrekt uitgesloten is, zou immers op de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak vooruit worden gelopen.

In het kader van een verzoek in kort geding dat samenhangt met een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/389 betreffende de niet-opneming van malathion in bijlage I bij richtlijn 91/414 en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten, kan niet voorshands worden uitgesloten dat een verzoeker, als kennisgever voor malathion die daadwerkelijk aan de procedure van evaluatie van een in de richtlijn genoemde werkzame stof heeft deelgenomen en die de bij de relevante regeling vastgestelde procedurele waarborgen geniet, door deze beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG en dat zijn beroep in de hoofdzaak ontvankelijk is.

De andere verzoekers kunnen op het eerste gezicht niet worden geacht individueel te worden geraakt door beschikking 2007/389, die alleen tot de lidstaten is gericht, want zij worden helemaal niet geïndividualiseerd door bijzondere kenmerken, maar op gelijke wijze geraakt als alle andere verkopers en gebruikers van malathion die zich in dezelfde situatie bevinden, daar niets concreets in deze beschikking de conclusie wettigt dat bij de vaststelling ervan rekening is gehouden met hun bijzondere situatie. Deze verzoekers blijken dus alleen in hun objectieve hoedanigheid van door deze beschikking beoogde marktdeelnemers te kunnen stellen erdoor te worden geraakt. Dit volstaat niet voor individuele geraaktheid in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Bovendien zijn er tal van andere ondernemingen dan verzoekers die malathion verkopen en gebruiken en die dus zoals verzoekers over verkooprechten beschikken. Daaruit volgt dat de andere verzoekers dan de kennisgever zich niet kunnen beroepen op hun eigen individuele situatie om de spoedeisendheid in het kader van een kort geding aan te tonen, zodat een dergelijk verzoek in kort geding wat hen betreft niet-ontvankelijk is.

(cf. punten 44‑45, 47, 58-59, 64)

2.      Krachtens artikel 104, leden 2 en 3, van het Reglement van de procesvoering van het Gerecht moet het verzoek tot verkrijging van voorlopige maatregelen een duidelijke omschrijving van met name de middelen, zowel feitelijk als rechtens, bevatten op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt, en moet het bij afzonderlijke akte onder de voorwaarden van de artikelen 43 en 44 van dit Reglement worden ingediend. Dienaangaande moet een verzoek in kort geding op zich volstaan om de verwerende partij in staat te stellen om haar opmerkingen voor te bereiden, en de kortgedingrechter om op het verzoek te beslissen, in voorkomend geval zonder nadere informatie, daar de wezenlijke elementen, zowel feitelijk als rechtens, waarop het is gebaseerd, coherent en begrijpelijk uit de tekst zelf van het verzoekschrift in kort geding moeten blijken.

(cf. punten 65‑66)

3.      De spoedeisendheid moet worden getoetst naar de maatstaf, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Het is niet nodig dat met volstrekte zekerheid wordt aangetoond dat er onmiddellijk schade dreigt te ontstaan; vooral wanneer het intreden van de schade van een reeks factoren afhangt, volstaat het dat zij met een zekere mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is. De partij die zich erop beroept, blijft echter gehouden de feiten te bewijzen waarop zij haar verwachting van ernstige en onherstelbare schade baseert.

Financiële schade, uitzonderingen daargelaten, kan niet als onherstelbaar of zelfs maar moeilijk herstelbaar worden beschouwd, aangezien er later steeds een geldelijke vergoeding kan worden geboden. De voorlopige maatregel is slechts gerechtvaardigd wanneer de verzoeker anders vóór het eindarrest in de hoofdzaak in een situatie zou geraken die zijn voortbestaan in gevaar brengt. Daar de dreigende verdwijning van de markt inderdaad een onherstelbare en ernstige schade is, lijkt de vaststelling van de gevraagde voorlopige maatregel in een dergelijk geval gerechtvaardigd.

Al is er ook rekening mee gehouden dat de marktaandelen van de verzoeker bij gebrek aan de gevraagde voorlopige maatregel onherstelbaar zouden worden gewijzigd, kan dit geval niet worden gelijkgeschakeld met dreigende verdwijning van de markt; het kan de vaststelling van de gevraagde voorlopige maatregel slechts rechtvaardigen, indien de onherstelbare wijziging van de marktaandelen ook een ernstig karakter heeft. Er kan dus niet mee worden volstaan dat een marktaandeel, hoe gering ook, onherstelbaar verloren dreigt te gaan; van belang is dat dit marktaandeel voldoende groot is. Een verzoeker die zich beroept op het verlies van een dergelijk marktaandeel moet bovendien aantonen dat de herovering van een groot gedeelte ervan, met name door adequate reclame, onmogelijk is wegens structurele of juridische belemmeringen. In deze context moet worden nagegaan of de gestelde schade als ernstig kan worden beschouwd, met name gelet op de omvang en de omzet van de onderneming en de kenmerken van de groep waartoe zij behoort.

(cf. punten 97‑100, 102, 115)