Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2008 door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2007 in zaak F-122/06, Roodhuijzen / Commissie

(Zaak T-58/08 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Curall en D. Martin, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Anton Pieter Roodhuijzen (Luxemburg, Groothertogdom Luxemburg)

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2007 in zaak F-122/06, Roodhuijzen / Commissie, te vernietigen;

het beroep van Roodhuijzen te verwerpen;

te beslissen dat elk der partijen haar eigen kosten betreffende deze instantie en betreffende de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg zal dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

In deze hogere voorziening vordert de Commissie vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 27 november 2007 in de zaak Roodhuijzen/Commissie, F-122/06, waarbij het besluit van de Commissie houdende weigering om het niet-huwelijkse partnerschap van verzoeker te erkennen voor het Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen, wordt nietig verklaard.

De Commissie voert ter ondersteuning van haar hogere voorziening drie gronden voor vernietiging aan.

In de eerste plaats heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken volgens de Commissie in strijd met artikel 1, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut en met het discriminatieverbod ultra vires beslist doordat het desbetreffende argumenten van verzoeker van de hand heeft gewezen en daarvoor zijn eigen redenering in de plaats heeft gesteld, zonder evenwel de Commissie in staat te stellen daarop te antwoorden, en daardoor haar rechten van de verdediging heeft geschonden.

In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip "partnerschap" als bedoeld in artikel 1, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut, dat de partner van een ambtenaar recht geeft op dekking door het Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering.

De derde, subsidiaire, grond betreft onjuiste uitlegging van het discriminatieverbod.

____________